5.4.Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 29 november 2017 aangifte gedaan tegen verdachte voor feiten gepleegd eind 2005, begin 2006. Zij heeft pas 12 jaar later aangifte gedaan omdat zij destijds dacht dat het pooierschap in Nederland legaal was en omdat zij bang was voor de broer van verdachte. Op 29 juli 2021 is zij bij de rechter-commissaris gehoord. Daar heeft zij in lijn verklaard met haar aangifte, waarbij zij ook na al die jaren nog veel details kon vertellen over hetgeen haar destijds was overkomen. De rechtbank constateert dat haar verklaringen, ondanks het tijdsverloop, consistent en gedetailleerd zijn en slechts op ondergeschikte punten van elkaar afwijken.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en bruikbaar zijn voor het bewijs.
Steunbewijs
Haar verklaringen worden bovendien op belangrijke punten bevestigd door de verklaringen van [naam 4] en [naam 5] , twee andere vrouwen die in diezelfde periode in de woning van verdachte hebben verbleven.
Getuige
[naam 4]( [naam 7] ) is in het kader van onderzoek Pieterman, op 12 mei 2006en 13 mei 2006als verdachte gehoord. Op 14 mei 2006 heeft zij aangiftegedaan tegen [naam 6] die haar in Roemenië voor € 1.300,- heeft verkocht en tegen verdachte [verdachte] die haar in de prostitutie heeft gedwongen.
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] is zij op 19 juli 2018 telefonisch door de politieen op 22 juni 2021 door de rechter-commissarisals getuige gehoord. Zij was toen inmiddels getrouwd en heet nu [getrouwde naam slachtoffer] .
Uit haar verklaringen komt naar voren dat zij door een man genaamd [naam 6] is verkocht aan een zekere [naam 8] . [naam 8] heeft haar vervolgens voor € 5.000,- doorverkocht aan [verdachte] . Ze is op 23 maart 2005 naar Nederland gekomen. Zij verbleef in de [adres 2] te Amsterdam. Van [verdachte] had zij een vals Hongaars paspoort ontvangen met haar foto er op. In de eerste maanden heeft ze af en toe in de escort gewerkt. Midden september 2005 is zij eerst in Haarlem en later in Amsterdam als prostituee achter de ramen gaan werken. Zij moest aan [verdachte] 800 euro betalen voor het valse Hongaarse paspoort. Ook betaalde zij een geldbedrag aan huur. Toen zij in Amsterdam werkte moest zij elke dag € 250,- aan [verdachte] betalen.
Zij kent [bijnaam slachtoffer] , ze heet [naam 5] . Zij werkte ook voor [verdachte] maar is gevlucht. [naam 5] (de rechtbank begrijpt: [naam 5] ) is later met het vervalste Hongaarse paspoort van [bijnaam slachtoffer] gaan werken.
[verdachte] verbleef met de andere meisjes in de woning in de [adres 2] .
Bij de rechter-commissaris heeft zij aangeefster [slachtoffer] op een foto herkend.
[slachtoffer] heeft 2 tot 3 maanden in het appartement in de [adres 2] gewoond. Nadat [slachtoffer] bij [verdachte] in de woning kwam is zij ook door hem in de prostitutie gestuurd. Zij moesten per persoon elke dag € 250,- aan [verdachte] betalen. Zij heeft gezien dat [slachtoffer] geld aan [verdachte] heeft gegeven. [verdachte] had het Roemeense paspoort van [slachtoffer] . Zij heeft [slachtoffer] geholpen om uit de woning te vluchten.
Getuige
[naam 5]heeft eveneens, nadat zij op 12 mei 2006en 13 mei 2006als verdachte was gehoord, op 14 mei 2006 aangiftegedaan. Uit deze aangifte en verklaringen komt naar voren dat zij in Roemenië verliefd is geworden op een Roemeense man met de voornaam [naam 6] . Op voorstel van [naam 6] is zij op een gegeven moment met een busje naar Nederland vertrokken. Ze wist dat zij in Nederland in de prostitutie zou gaan werken. [naam 6] had haar gezegd dat zij daarmee veel geld kon verdienen. [naam 6] had die reis voor haar geregeld. In Nederland nam de chauffeur van het busje contact op met [bijnaam 2] die bij het Westerpark woonde. [bijnaam 2] betaalde de chauffeur voor de reis. Later die avond kwamen er twee Roemeense meisjes in de woning die ook in de prostitutie werkten, genaamd [naam 7] en [bijnaam slachtoffer] . [bijnaam slachtoffer] is na twee dagen gevlucht. Na twee weken kreeg [naam 5] een vals Hongaars paspoort dat eerder door [bijnaam slachtoffer] was gebruikt, maar nu met haar foto er op. [bijnaam 2] heeft later € 1.000,- naar [naam 6] overgemaakt als een soort aanbrengpremie. [naam 5] moest elke maand 250,- voor het paspoort betalen en € 75,- voor de huur. Daarnaast betaalde ze elke dag
€ 250,- aan hem, ongeacht wat zij die dag verdiend had. Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] is [naam 5] op 10 juni 2021 als getuige door de rechter-commissarisgehoord.
Zij heeft haar eerder afgelegde verklaringen in grote lijnen bevestigd hoewel haar sommige details na al die jaren niet meer goed bijstonden.
De rechtbank stelt vast dat [naam 4] en [naam 5] hebben bevestigd dat [slachtoffer] eind 2005 tot begin 2006 bij verdachte heeft gewoond in de [adres 2] te Amsterdam en dat zij voor verdachte in de prostitutie werkzaam was. [naam 4] heeft bovendien gezien dat [slachtoffer] geld aan verdachte heeft betaald.
De omstandigheden waaronder [naam 4] en [naam 5] naar Nederland zijn gekomen en de wijze waarop zij hier in de prostitutie zijn gebracht vertonen bovendien een opvallende gelijkenis met datgene wat [slachtoffer] volgens haar eigen verklaringen is overkomen. Alle drie de vrouwen spreken over het afstaan van een aanzienlijk deel van hun inkomsten en het terugbetalen van het geld dat verdachte voor hun aanbrengpremie en het valse Hongaarse paspoort had betaald en de rol van [naam 6] / [naam 6] de Belg.
Betrokkenheid andere personen, medeplegen
In het kader van onderzoek Pieterman zijn nog meer getuigen/slachtoffers gehoord.
[naam 9]heeft verklaarddat zij in Roemenië in contact is gekomen met een Roemeense man die [naam 6] de Belg werd genoemd. Hij zocht jonge vrouwen die in Nederland wilden gaan werken. [naam 6] de Belg stelde haar voor aan een vrouw genaamd [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ), voor wie zij in Nederland zou gaan werken. Op 14 januari 2006 is zij samen met een andere meisje, [naam 10] , door [naam 6] de Belg op de bus naar Nederland gezet. Toen zij de volgende dag in Amsterdam aankwamen werden zij overgenomen door een broer van [naam 2] genaamd [naam broer verdachte] (de rechtbank begrijpt: [naam broer verdachte] ). Deze broer heeft haar naar een woning gebracht. Twee weken later heeft [naam 2] tegen haar en [naam 10] verteld dat het de bedoeling was dat ze in de prostitutie gingen werken.
Ook
[naam 11]heeft in het kader van onderzoek Pieterman een verklaringafgelegd. Ook zij heeft verklaard over [naam 6] de Belg die in werkelijkheid [naam 13] zou heten. In februari 2006 is zij met tussenkomst van deze [naam 6] de Belg naar Nederland gekomen, samen met [naam 12] en [naam 5] , die toen nog minderjarig was. In Amsterdam werden ze opgewacht door [naam 2] en haar broer [verdachte] . Ze reden naar het woonadres van [verdachte] , waar [naam 5] uitstapte. [naam 12] en zijzelf werden naar een appartement gebracht waar zij onder controle stonden van [naam 2] .
De rechtbank constateert dat [slachtoffer] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 9] , [naam 11] en [naam 12] blijkens de verklaringen allemaal met tussenkomst van [naam 6] de Belg vanuit Roemenië met een busje naar Nederland zijn gebracht en bij aankomst zijn overgedragen aan verdachte, de zus van verdachte ( [naam 2] ) of de broer van verdachte ( [naam broer verdachte] [verdachte] ). [naam 11] , [naam 12] en [naam 5] , die met hetzelfde busje waren gekomen, werden na aankomst naar verschillende adressen gebracht, waarbij [naam 5] bij de woning van verdachte werd afgeleverd en de andere twee vrouwen bij een appartement van [naam 2] .
In het dossier bevinden zich tapgesprekken tussen verdachte en zijn zus [naam 2] en tussen verdachte en zijn broer [naam broer verdachte] .
Op 13 januari 2007 vond het volgende gesprek plaats tussen verdachte en [naam 2]:
[bijnaam broer] zegt dat de "gans" is gekomen maar de sukkel wil het geld zien.
[naam] vraagt waar zij is. [bijnaam broer] zegt dat zij in Antwerpen is en hij moet morgen daar naar toe.
zegt dat de man 1500 wil. [bijnaam broer] had die man gezegd dat [naam] nu een "ton" wil betalen en de rest later. [naam] vraagt of het vooruit moet. [bijnaam broer] zegt dat het moet als hij haar van die man krijgt.
[naam] wil niet over shit via de telefoon praten. Desgevraagd zegt [naam] dat [naam 14] [bijnaam broer] wel naar Antwerpen kan brengen.
Op 14 januari 2007 vond het volgende gesprek plaats tussen verdachte en [naam broer verdachte]:
[bijnaam broer] die net door die man in België werd gebeld want hij heeft er nog eentje, een beetje klein, mager postuur, donkere haren, spreekt prima Engels en Italiaans want zij is in Italië.
zegt dat zij morgenochtend gebracht kan worden als [naam] dat wil voor een ton.
[bijnaam broer] zegt dat [naam] nooit lukt om zelf vrouwen hier naar toe te brengen. [naam] weet niet waar hij het geld vandaan moet halen. [bijnaam broer] heeft het ook niet.
zegt dat het niet uitgesteld kan worden omdat de sukkel waarschijnlijk morgen naar Roemenië vertrekt. [bijnaam broer] wil van [naam] weten of zij gebracht moet worden of niet.
Deze gesprekken dateren weliswaar van ongeveer een jaar na het tenlastegelegde en zien niet op aangeefster [slachtoffer] , maar illustreren wel de samenwerking tussen verdachte, zijn zus en zijn broer bij het naar Nederland halen van meisjes en de betaling daarvoor aan een persoon in Antwerpen, naar het zich laat aanzien de man die door [slachtoffer] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 9] en [naam 11] als [naam 6] of [naam 6] de Belg werd aangeduid.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat kennelijk sprake is geweest van een langdurige, bewuste en intensieve samenwerking tussen verdachte, zijn zus, zijn broer en ‘ [naam 6] ’ bij het werven en naar Nederland overbrengen van de Roemeense meisjes. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen.
Dwangmiddelen
[slachtoffer] was 20 jaar oud toen zij in Roemenië in contact kwam met [naam 6] . Zij vertrouwde hem en dacht dat hij het beste met haar voorhad. Zij ging er vanuit dat hij voor haar in Nederland werk in een bloemenwinkel had geregeld. Haar vertrouwen werd ernstig beschaamd toen zij één van de vele vrouwen bleek te zijn die door [naam 6] , verdachte en diens zus en broer naar Nederland werden gehaald om hier in de prostitutie te moeten werken. Eenmaal in Amsterdam in de woning van verdachte kon zij geen kant op. Ze sprak de taal niet, kende de weg niet en bevond zich in een vreemd land waarvan zij de gewoontes niet kende. Bovendien beschikte zij op een gegeven moment niet meer over haar eigen paspoort en had zij nauwelijks financiële middelen. Aan verdachte moest zij een schuld afbetalen voor haar aankoopsom en het valse paspoort dat voor haar van groot belang was omdat zij (destijds) als Roemeense niet in Nederland werkzaam mocht zijn. Zij bevond zich daardoor in een kwetsbare positie. Verdachte hield haar tijdens het prostitutiewerk nauwlettend in de gaten. Verdachte zette haar ook onder druk door te zeggen dat hij haar zou doorverkopen aan Albanezen als zij niet genoeg werkte. Hoewel verdachte nooit gewelddadig tegen haar was, zal dit niettemin een bijzonder imponerende situatie voor haar zijn geweest, die zich op geen enkele wijze verhoudt met die van een mondige Nederlandse prostituee.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de door verdachte ten aanzien van [slachtoffer] gebruikte dwangmiddelen hebben bestaan uit dreiging met een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Oogmerk van uitbuiting
Verdachte en zijn mededaders hebben jonge vrouwen in Roemenië geronseld en naar Nederland overgebracht met het enige doel om hen hier in de prostitutie te laten werken en daarbij een groot deel van het door hen verdiende geld af te pakken. Met betrekking tot aangeefster [slachtoffer] is dit niet anders geweest. Aldus hebben zij bij het aanwerven, vervoeren, huisvesten, overbrengen en in de prostitutie te werk stellen van [slachtoffer] het oogmerk gehad om die [slachtoffer] uit te buiten.
Opzettelijk voordeel trekken
In de periode dat [slachtoffer] bij verdachte verbleef en in de prostitutie werkte heeft verdachte steeds een aanzienlijk deel van haar verdiensten afgenomen en zichzelf toegeëigend. Verdachte is daardoor verrijkt en heeft aldus opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de in de tenlastelegging opgenomen subonderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 van artikel 273a lid 1 (oud) Sr bewezen.
Periode uitbuiting
De rechtbank neemt als aanvangsmoment van de periode waarin de uitbuiting van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden 1 oktober 2005. Rond deze datum is zij door [naam 6] vanuit Roemenië naar Amsterdam overgebracht en bij verdachte in de woning gehuisvest. Hoewel de verklaringen over wanneer zij precies uit de woning is vertrokken enigszins uiteenlopen neemt de rechtbank op grond van de eigen verklaring van [slachtoffer] en de verklaring van [naam 5] aan dat dit in de tweede helft van februari 2006 moet zijn geweest. De rechtbank zal daarom in de bewezenverklaring het einde van de ten laste gelegde periode inkorten tot 1 maart 2006.