4.3.1.Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak, voor wat betreft de bewijsvoering, in belangrijke mate aankomt op de betekenis die kan worden toegekend aan de inhoud van de PGP-berichten. In beginsel dient bij versluierde berichten behoedzaamheid te worden betracht. Echter, de gebruikers van de PGP-accounts waanden zich kennelijk onbespied en dit blijkt uit de inhoud van de PGP-berichten in het procesdossier; er is namelijk geen sprake van versluierde taal in de gesprekken. De rechtbank is daarom – anders dan de verdediging – van oordeel dat deze gesprekken niet vatbaar zijn voor een volstrekt andere interpretatie dan de interpretatie die op basis van de tekst voor de hand ligt; namelijk dat het plan is [slachtoffer] in Berlijn te liquideren. Daarvoor zijn ook concrete voorbereidingen getroffen. Er waren wapens, een motor en een auto voorhanden en de schutter(s) zijn naar Berlijn gereisd. Van louter opschepperij is dan ook geen sprake. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het om een grote hoeveelheid gesprekken gaat die steeds wijzen op ditzelfde feitencomplex. Met betrekking tot de wraakacties jegens de schutter bij de moord op [naam 6] geldt eveneens dat van versluierde gesprekken geen sprake is. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging op dit punt.
Identificatie van gebruiker PGP-accounts
De rechtbank vindt – anders dan de verdediging – dat kan worden vastgesteld dat verdachte in de tenlastegelegde perioden de gebruiker was van de PGP-accounts [emailadres 1] en [emailadres 2] en overweegt daartoe als volgt.
De namen, waaronder het account [emailadres 1] is opgeslagen door anderen, wijzen voldoende specifiek op verdachte nu dit account is opgeslagen als ‘ [naam 1] ’, een verkeerde spelling van de achternaam van verdachte, en als ‘ [naam 10] ’, de voornaam van verdachte. Verder draagt ook de communicatie tussen het account [emailadres 1] en [emailadres 3] op 10 september 2015 – over het gebruik van elkaars legitimatiebewijzen – bij aan het bewijs dat verdachte de gebruiker van [emailadres 1] was. De gebruiker van [emailadres 1] meldt die dag aan [emailadres 3] dat hij zijn ‘legi’ (de rechtbank begrijpt legitimatiebewijs) nodig heeft en vraagt wanneer hij die kan halen en die van de gebruiker van [emailadres 3] kan afgeven. Uit een bericht van 9 september 2015 verzonden met het account [emailadres 3] blijkt dat de gebruiker van dit account die dag door de politie was aangehouden. Uit informatie van de Duitse politie is gebleken dat op 9 september 2015 een man is aangehouden, die zich heeft geïdentificeerd als [verdachte] . De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] op 9 september 2015 in het bezit was van verdachtes rijbewijs en dat verdachte op 10 september 2015 – met gebruikmaking van account [emailadres 1] – aan hem liet weten dat hij zijn legitimatiebewijs terug wilde.
De namen waaronder het account [emailadres 2] is opgeslagen komen veelal overeen met de namen waaronder het account [emailadres 1] is opgeslagen. Binnen de onder feit 2 tenlastegelegde periode is [emailadres 2] onder andere opgeslagen als ‘ [naam 8] ’. Verdachte heeft een broer genaamd [medeverdachte 1] . Het account [emailadres 1] is opgeslagen als ‘ [naam 11] ’ kort na het tenlastegelegde onder feit 1, te weten op 30 oktober 2015. Verdachte heeft over beide PGP-accounts geen verklaring afgelegd.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, en het ontbreken van aanwijzingen dat deze accounts − voorafgaand of na de tenlastegelegde perioden − van gebruiker zijn verwisseld, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de gebruiker is geweest van zowel het PGP-account [emailadres 1] als van het account [emailadres 2] . De rechtbank zal de gebruiker van de accounts [emailadres 1] en [emailadres 2] hierna verder aanduiden als verdachte. Ook op dit punt wordt het verweer van de verdediging dus verworpen.
Voorbereidingshandelingen
De rechtbank gaat – mede nu de identificatie van andere personen in het procesdossier tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen onderwerp van discussie is geweest – in dit vonnis uit van de juistheid van de identificaties zoals gedaan door het onderzoeksteam en zal de betreffende personen in het vervolg van dit vonnis aanduiden bij naam.
[medeverdachte 2] heeft – kort samengevat – bij de rechter-commissaris op 10 februari 2022 verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode in Berlijn verbleef. Dat [medeverdachte 2] in Berlijn een vuurwapen tot zijn beschikking heeft gehad blijkt uit een PGP-gesprek met [medeverdachte 7] waarin [medeverdachte 2] zegt wapens bij zich te hebben en te zullen schieten als hij de kans krijgt. Uit de inhoud van – onder meer – een PGP-gesprek van 11 augustus 2015 tussen [medeverdachte 7] en [naam 11] is gebleken dat zij weten dat ‘ [voornaam slachtoffer (fonetisch)] ’ ( [slachtoffer] ) op dat moment in Berlijn is, dat hij dood moet en dat ze besluiten om alvast wapens naar Berlijn te sturen.
In een PGP-gesprek op 22 augustus 2015 zegt [medeverdachte 1] tegen verdachte dat hij al beschikt over een motor, alleen nog een auto nodig heeft en dat de ‘hitters’ even terug zijn gereisd naar Nederland. De rechtbank stelt daarom vast dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in Berlijn een motor voorhanden hadden. Dat deze motor bestemd was tot het begaan van de liquidatie, blijkt eveneens uit PGP-gesprekken. Dit blijkt uit de gesprekken op 21 en 22 augustus 2015 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] , waaruit is af te leiden dat het plan was dat ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ ( [medeverdachte 3] ) de motor zou besturen, dat ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ ( [medeverdachte 4] ) bij hem achterop zou zitten en dat ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ van de motor zou stappen en [slachtoffer] zou liquideren. [medeverdachte 2] zou ook meegaan en eventueel op [slachtoffer] schieten.
Uit een PGP-gesprek van 31 augustus 2015 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] is gebleken dat er in Berlijn in ieder geval één personenauto is verworven en voorhanden was die zou worden gebruikt bij de liquidatie. Dat [medeverdachte 2] op 31 augustus 2015 tegen [medeverdachte 6] spreekt over een ‘tweede auto’ impliceert immers dat er op dat moment al één auto beschikbaar was. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de gehuurde Audi A3 betrof die [medeverdachte 1] , [naam 12] en [naam 13] op 9 september 2015 – de datum waarop [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] onverrichter zake terugkeerden naar Nederland – grondig aan het schoonmaken waren toen zij in Berlijn staande werden gehouden door de politie. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat deze auto (als vluchtauto) een functie zou vervullen bij de uitvoering van de liquidatie en daartoe beschikbaar was. Om tot een voor de pleger geslaagde liquidatie te komen is het gebruikelijk dat ook maatregelen worden getroffen ten behoeve van de vlucht na het daadwerkelijk uitvoeren van de liquidatie. Naar het oordeel van de rechtbank hangt dit zodanig samen met de liquidatie zelf dat ook de daarvoor gebruikte middelen als voorbereidingsmiddel voor de liquidatie hebben te gelden.
Uit de hiervoor genoemde berichten blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] PGP-telefoons voorhanden hadden waarmee [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] op de hoogte werd gehouden van de verblijfplaats van [slachtoffer] . Deze telefoons hadden een belangrijke functie bij de uitvoering van het moordplan en waren van groot belang voor de timing van de liquidatie en de aansturing van de bij de liquidatie betrokken personen. De rechtbank stelt dan ook vast dat de telefoons waren bestemd tot het begaan van het misdrijf.
Uit de communicatie tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] is gebleken dat [medeverdachte 5] gehoor heeft gegeven aan verzoeken van [medeverdachte 7] die zien op het transport van vuurwapens naar Berlijn. Zo heeft [medeverdachte 5] een coördinerende rol in het transport van AK’s en Glocks die worden vervoerd naar Berlijn en daar worden uitgepakt.
De rechtbank concludeert dat het de bedoeling was dat de vuurwapens, de patronen, de motor, de personenauto en de PGP-telefoons zouden worden gebruikt bij de liquidatie op [slachtoffer] . Uit het voorgaande is een voldoende nauwe en bewuste samenwerking af te leiden die was gericht op het voltooien van het delict, in casu de voorbereiding van de moord. Voornoemde personen hebben allen een materiële dan wel intellectuele bijdrage van voldoende gewicht gehad in het plegen van het misdrijf.
Medeplichtigheidshandelingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte behulpzaam is geweest aan deze personen door de volgende handelingen te verrichten. Uit PGP-berichten is gebleken dat verdachte [medeverdachte 2] en zijn gezelschap naar Düsseldorf heeft gebracht, waarna zij hun weg richting Berlijn hebben vervolgd. Eveneens is gebleken dat verdachte aan [medeverdachte 7] heeft doorgegeven dat hij samen met [medeverdachte 2] en zijn gezelschap in Düsseldorf is aangekomen. Daarnaast heeft verdachte contact onderhouden met [medeverdachte 1] en met [medeverdachte 7] over zowel de schutters als over het doelwit [slachtoffer] , waarbij verdachte zich heeft laten informeren door genoemde personen. Tot slot is gebleken dat verdachte zijn identiteitsbewijs aan zijn broer en medeverdachte ter beschikking heeft gesteld.
4.3.2.Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde
De rechtbank vindt – net als de officier van justitie en de verdediging – dat er onvoldoende bewijs is voor het primair tenlastegelegde medeplegen van de voorbereiding van moord en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de voorbereiding van moord moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid tot de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen dient verdachte behulpzaam te zijn geweest of gelegenheid, middelen of inlichtingen te hebben verschaft bij het verwerven, vervaardigen, invoeren, uitvoeren, doorvoeren of voorhanden hebben van de voorwerpen die hebben gediend tot de voorbereiding van de moord. Maar het vervoeren van [medeverdachte 2] naar Düsseldorf en het contact onderhouden met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] hebben het verwerven, vervaardigen, invoeren, uitvoeren, doorvoeren of voorhanden hebben van de tenlastegelegde voorwerpen niet bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor het ter beschikking stellen van een identiteitskaart aan [medeverdachte 1] zodat hij zijn eigen identiteit kon verhullen. Dat heeft het verwerven, vervaardigen, invoeren, uitvoeren, doorvoeren of voorhanden hebben van de tenlastegelegde voorwerpen niet bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Verdachte heeft zijn medeverdachten dus wel geholpen, maar niet om de tenlastegelegde voorwerpen in Berlijn te krijgen; zijn hulp bestond eruit dat de beoogde schutter naar Düsseldorf werd vervoerd. Dat laatste valt niet binnen het bereik van de tenlastelegging.
De rechtbank vindt dan ook niet bewezen wat onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd, te weten medeplichtigheid tot voorbereiding van moord. Verdachte zal ook hiervan worden vrijgesproken.
4.3.3.Beoordeling van het onder feit 2 tenlastegelegde
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van moorden en de voorbereiding daarvan. De rechtbank baseert dit oordeel op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en overweegt daartoe het volgende.
Criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een organisatie moet in de eerste plaats een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander, bestaan. Dit – niet min of meer toevallige − samenwerkingsverband hoeft niet steeds in volle omvang te hebben bestaan. Voldoende is dat er een kern is van personen die de eigenlijke organisatie uitmaakt en dat zich daarbinnen en/of daaromheen personen bevinden die met elkaar samenwerken. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is. Zelfs is niet vereist dat alle betrokkenen bij de organisatie elkaar kennen of met elkaar hebben samengewerkt. Organisaties zijn netwerken met een soms minder zichtbare, mogelijk zelfs wisselende structuur. Een criminele organisatie moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijk oogmerk deelt. Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet − mede − gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan.
Op grond van de PGP-berichten stelt de rechtbank vast dat in de tenlastegelegde periode van 11 augustus 2015 tot en met 31 mei 2016 sprake is geweest van een criminele organisatie. Binnen deze organisatie werden moordopdrachten tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] besproken en geweldsklussen uitgezet bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 6] heeft contact gehad met [medeverdachte 2] en met [medeverdachte 3] over wapens en geweldsklussen. Bij een aantal van deze geweldsklussen komt ook [medeverdachte 4] naar voren als onderdeel van dit samenwerkingsverband. Eveneens is gebleken dat [medeverdachte 6] maandelijks loon en onkosten heeft betaald aan [medeverdachte 2] . Een deel van deze onkosten zijn gemaakt door [medeverdachte 4] . Voorts heeft [medeverdachte 7] op 17 april 2016 aan [medeverdachte 6] een PGP-bericht verzonden waarin hij zegt dat ze door anderen als één worden beschouwd. [medeverdachte 2] , en [medeverdachte 3] zijn inmiddels in het kader van het onderzoek 13Mortel veroordeeld voor de vergismoord op [naam 14] . Voornoemde personen zijn samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en verdachte allen betrokken geweest bij de voorbereiding van de moord op [slachtoffer] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een organisatie met een zekere duurzaamheid en structuur en met het oogmerk op het plegen van moorden en de voorbereiding daarvan.
Deelneming
Deelnemer aan de criminele organisatie is in ieder geval degene die heeft meegedaan aan de beoogde strafbare feiten. Maar niet is vereist dat er daadwerkelijk strafbare feiten zijn gepleegd. Evenmin is vereist dat een strafbare poging hiertoe is ondernomen en zelfs niet dat strafbare voorbereidingen zijn getroffen. Wel is vereist dat de dader opzet moet hebben gehad op het criminele oogmerk van de organisatie en zijn eigen handelen.
De Hoge Raad stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn als aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband; en
2) de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
Hiervoor heeft de rechtbank toegelicht dat verdachte van feit 1 wordt vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat hij – kort gezegd – behulpzaam is geweest bij het uitvoeren en/of voorhanden hebben van de motor, auto, PGP-telefoons, de wapens en patronen die bestemd waren voor het plegen van de moord. Maar de rechtbank heeft wel vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het plan om [slachtoffer] in Berlijn te vermoorden en daarbij actief betrokken was. Hij heeft daarover contact onderhouden met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] en hij heeft de schutters op weg naar Berlijn geholpen door hen in Düsseldorf af te zetten en hun aankomst door te geven.
Verder is uit de PGP-berichten gebleken dat verdachte informatie heeft ingewonnen over de vermeende schutter van [naam 6] en diens familie en deze informatie aan [naam 6] en [medeverdachte 7] heeft doorgegeven met het oog op het voorbereiden en/of uitvoeren van een of meer liquidatie(s). Op 19 april 2016 stuurde verdachte naar [naam 6] – nadat hij had achterhaald wie de schutter zou zijn van de moord op [naam 6] – “We hebben hem”. Verdachte liet weten ‘paraat’ te staan, een baken te plakken onder de auto van de zus van de vermeende schutter en hij heeft ook aangegeven wapens te kunnen bestellen.
Gelet op deze contacten en gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de tenlastegelegde periode behoorde tot de criminele organisatie en een aandeel heeft gehad in gedragingen die verband houden met moorden en de voorbereiding daarvan.