ECLI:NL:RBAMS:2022:1260

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
13/222341-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van cocaïne en hasjiesj met vrijspraak voor wapenbezit

Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 augustus 2021 in Amsterdam werd aangehouden. Tijdens een verkeerscontrole werd in de auto van de verdachte een tas met cocaïne en een geladen vuurwapen aangetroffen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van cocaïne en hasjiesj, evenals van wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij wetenschap had van het wapen, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de aanklacht. Echter, op basis van bewijs, waaronder WhatsApp-berichten en getuigenverklaringen, concludeerde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het vervoeren van cocaïne en hasjiesj. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van het voorarrest, en benadrukte de ernst van de feiten en de betrokkenheid bij drugshandel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/222341-21 (Promis)
Datum uitspraak: 24 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdacchte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
wonende op het adres [adres verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2022. Verdachte was niet ter terechtzitting aanwezig, maar had zijn raadsman, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam, uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat de raadsman van verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1
op of omstreeks 16 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Astra, type/model Cadix, kaliber .38 special zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten patronen, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
2
op of omstreeks 16 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3
op of omstreeks 16 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op maandag 16 augustus 2021 wordt om 10.45 uur bij de politie melding gedaan van twee voertuigen, een witte Mercedes Benz met een Duits kenteken en een donkerkleurige taxi, die met hoge snelheid vanaf de Jan van Galenstraat ter hoogte van nummer [nummer] in de richting van het centrum rijden. Getuige [getuige] zag dat de twee auto’s kort daarvoor naast elkaar stonden en dat er contact was tussen de taxichauffeur en de persoon die achterin de witte Mercedes zat. Er werd volgens deze getuige in het Arabisch geschreeuwd: “Niet nu!”, waarna beide voertuigen wegreden. Uit het raam van de witte Mercedes werd een rode Nike schoenendoos gegooid waaruit 10 tot 15 pakketjes op straat vielen. De getuige zag dat de taxichauffeur stopte, een aantal van deze pakketjes opraapte, in zijn auto gooide en wegreed. Drie blokken verpakt in een doorzichtige verpakking met daarop een sticker met de tekst ‘MANGO’, één blok in een gele verpakking en de rode schoenendoos die nog op straat lagen, zijn door omstanders in een nabijgelegen plantenbak gelegd. Deze goederen zijn later door de politie inbeslaggenomen en getest als hasjiesj.
Kort na de melding werd een witte Mercedes Benz met een Duits kenteken met daarin verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staande gehouden. Verdachte zat achter het stuur, medeverdachte [medeverdachte 1] voorin op de passagiersstoel en medeverdachte [medeverdachte 2] op de achterbank. Na de aanhouding van de verdachten is het voertuig doorzocht. Op de vloermat van de bijrijder werd een tas aangetroffen met daarin een blok van ongeveer 25 bij 15 centimeter dat was omwikkeld met doorzichtig folie. Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat het een blok cocaïne betreft. Ook werd er onder de vloermat van de bijrijder een geladen vuurwapen gevonden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over het vuurwapen. Het vuurwapen is onder de voetenmat van de bijrijder aangetroffen en op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het vuurwapen vanaf zijn bestuurderspositie heeft moeten kunnen zien. Ook zijn er geen dactyloscopische of DNA-sporen van verdachte op het vuurwapen gevonden die een aanwijzing voor zijn wetenschap en beschikkingsmacht vormen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is beargumenteerd dat verdachte heeft ontkend dat hij wist dat er een blok cocaïne in de tas bij de voeten van de bijrijder zat en dat dit gelet op de wijze waarop het blok was verpakt – in een plastic tas in een papieren boodschappentas – vanaf de bestuurdersstoel niet zichtbaar was. Daarnaast bieden ook de chatgesprekken met medeverdachte [medeverdachte 1] en de resultaten van het forensisch onderzoek geen aanwijzingen voor de wetenschap en de beschikkingsmacht van verdachte over het blok cocaïne.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat de op straat aangetroffen pakketjes hasjiesj afkomstig zijn uit de auto die verdachte bestuurde. Verdachte heeft ontkend dat de aangetroffen goederen van hem zijn en heeft ook niet gezien dat er op enig moment een rode schoenendoos uit de auto is gegooid. Bovendien vindt de verklaring van getuige [getuige] hierover geen bevestiging in de verklaring van andere getuigen. Ook indien zou worden aangenomen dat de pakketjes uit de witte Mercedes afkomstig zouden zijn, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in de auto.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak wapenbezit
Om de vraag te kunnen beantwoorden of verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, stelt de rechtbank voorop dat daarvoor vereist is dat verdachte zich in min of meerdere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van deze goederen en dat hij daarover beschikkingsmacht had (Hoge Raad 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504). Bij die beoordeling is onder andere relevant waar het wapen is aangetroffen, de wijze waarop het is opgeborgen, wie wanneer toegang had tot het wapen en de verklaring die verdachte hierover heeft gegeven.
In onderhavige zaak overweegt de rechtbank dat het vuurwapen rechts in de hoek onder de voetenmat van de bijrijder is aangetroffen en dat verdachte zich achter het stuur bevond. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het vanuit de positie van verdachte zichtbaar moet zijn geweest dat de voetenmat van de bijrijder dusdanig omhoog stond dat hij had moeten zien dat daar iets onder lag waar hij onderzoek naar had moeten doen. Ook bevat het dossier geen andere aanwijzingen – bijvoorbeeld in de vorm van dactyloscopische of DNA-sporen – voor het feit dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto. Daarom zal verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
4.4.2
Vervoeren cocaïne
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, te weten medeverdachte [medeverdachte 1] , een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne, heeft vervoerd. Op basis van de Whatsappgesprekken met medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin wordt gesproken over een bezoek aan Amsterdam, het regelen van een huurauto als vervoer, het verplaatsen omdat de geplande dag verdachte geen goed gevoel geeft en een eenmalige kans om snel geld te verdienen, is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken werd bij handel in verdovende middelen en dat de auto voor het vervoeren van die illegale handelswaar gebruikt zou worden. Helaas staat Amsterdam ook bij buitenlanders bekend als een stad waar verdovende middelen makkelijk te verkrijgen zijn.
4.4.2.
Vervoeren van verdovende middelen
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] bijna twee kilogram hasjiesj heeft vervoerd. Daartoe neemt de rechtbank de Whatsappgesprekken met medeverdachte [medeverdachte 1] , met [naam 1] (de taxichauffeur) en [naam 2] (een onbekend gebleven persoon) als uitgangspunt. Uit deze chatgesprekken volgt dat verdachte op maandagochtend 16 augustus 2021 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en in een Mercedes Benz naar Amsterdam gaat om bij [naam 1] ‘Mango’ te kopen.
Vervolgens stelt de rechtbank op basis van diverse anonieme getuigenverklaringen vast dat op 16 augustus 2021 op de openbare weg een confrontatie tussen een witte Mercedes Benz cabrio met een Duits kenteken en een taxichauffeur in een donkerkleurige Toyota heeft plaatsgevonden. Getuige [getuige] heeft gezien dat daarbij een rode schoenendoos uit het raam van de Mercedes wordt gegooid en pakketjes op de straat terecht komen. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat deze schoenendoos en pakketjes met opdruk ‘Mango’ later daadwerkelijk op die locatie zijn teruggevonden. Daaruit concludeert de rechtbank dat deze schoenendoos met daarin de pakketjes ‘Mango’ uit deze Mercedes afkomstig is. Dat andere getuigen niets hebben verklaard over een rode schoenendoos, maakt dat niet anders. Immers heeft getuige [getuige] de situatie vanaf een andere invalshoek, namelijk met zicht op de achterzijde van de auto’s, waargenomen, hetgeen de verschillen in de getuigenverklaringen verklaart en niet betekent dat de verklaring van getuige [getuige] daarmee als onbetrouwbaar ter zijde moet worden geschoven.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de auto. Anders dan de raadsman vindt de rechtbank dat gelet op de chatgesprekken met medeverdachte [medeverdachte 1] over het ophalen van ‘Mango’ in Amsterdam en snel geld verdienen, verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij als bestuurder van de Mercedes betrokken zou raken bij het vervoeren van verdovende middelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
op 16 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Ten aanzien van feit 3:
op 16 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem een taakstraf op te leggen. Verdachte heeft in Duitsland een vaste baan als beveiliger en een gevangenisstraf van een langere duur dan de tijd die hij reeds voorarrest heeft doorgebracht, zal hem problemen opleveren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs. Niet kan worden gezegd dat deze hoeveelheden dienen voor eigen gebruik van verdachten. Er lijkt eerder sprake te zijn van betrokkenheid bij (verdere) handel in verdovende middelen in Duitsland. Drugshandel, zowel in hard- als in softdrugs, is een ernstig strafbaar feit en gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit zoals geweldsdelicten en witwassen.
Het vervoeren van hasjiesj en cocaïne wordt dan ook streng bestraft. Voor de in deze zaak aangetroffen hoeveelheden worden in soortgelijke gevallen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor de duur van 1 (één) respectievelijk 4 (vier) maanden opgelegd. In onderhavig geval hanteert de rechtbank dan ook de optelsom van deze LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt.
8.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3.4.
De op te leggen straf
Nu verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Bij het bepalen van de strafmaat zal aangesloten worden bij de genoemde oriëntatiepunten voor het vervoeren van de bewezenverklaarde hoeveelheden hard- en softdrugs. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman is voorgesteld, doet geen recht aan de ernst van deze feiten. Een taakstraf doet dat evenmin. Daarnaast zijn er geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die een (deels) voorwaardelijke straf rechtvaardigen. Gelet op het financiële motief van verdachte om de onderhavige feiten te plegen, verwacht de rechtbank niet dat een voorwaardelijke straf verdachte zal weerhouden van het begaan van soortgelijke feiten. Een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft in dit geval meer afschrikwekkend effect, zowel voor verdachte in het bijzonder als voor potentiële daders in het algemeen.
Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden, met aftrek van het voorarrest, een passende sanctie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdacchte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.M. Visser, voorzitter,
mrs. S. Djebali en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2022.