ECLI:NL:RBAMS:2022:1258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
13/220474-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwapenbezit en drugshandel in Amsterdam met bewezenverklaring van meerdere strafbare feiten

Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij vuurwapenbezit en drugshandel. De zaak betreft een incident op 16 augustus 2021, waarbij de verdachte als bijrijder in een auto zat die door de politie werd staande gehouden. Onder de voetenmat van de bijrijder werd een geladen revolver aangetroffen, evenals een tas met bijna een kilo cocaïne en hasjiesj. De verdachte had wetenschap en beschikkingsmacht over deze goederen. Tijdens de rechtszitting op 10 februari 2022 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman voerde het woord. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het wapenbezit en de hasjiesj. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het vuurwapen en de cocaïne, en dat hij deze had vervoerd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het wapenbezit, maar achtte de drugshandel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, en de rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de combinatie van vuurwapenbezit en drugshandel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/220474-21 (Promis)
Datum uitspraak: 24 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres] , [plaats] ( Duitsland ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2022. Verdachte was niet ter terechtzitting aanwezig, maar had zijn raadsman, mr. T.P.A.M. Wouters, advocaat te Amsterdam, uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat de raadsman van verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1
op of omstreeks 16 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Astra, type/model Cadix, kaliber .38 special zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten patronen, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
2
op of omstreeks 16 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3
op of omstreeks 16 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op maandag 16 augustus 2021 wordt om 10.45 uur bij de politie melding gedaan van twee voertuigen, een witte Mercedes Benz met een Duits kenteken en een donkerkleurige taxi, die met hoge snelheid vanaf de Jan van Galenstraat ter hoogte van nummer [nummer] in de richting van het centrum rijden. Getuige [getuige] zag dat de twee auto’s kort daarvoor naast elkaar stonden en dat er contact was tussen de taxichauffeur en de persoon die achterin de witte Mercedes zat. Er werd volgens deze getuige in het Arabisch geschreeuwd: “Niet nu!”, waarna beide voertuigen wegreden. Uit het raam van de witte Mercedes werd een rode Nike schoenendoos gegooid waaruit 10 tot 15 pakketjes op straat vielen. De getuige zag dat de taxichauffeur stopte, een aantal van deze pakketjes opraapte, in zijn auto gooide en wegreed. Drie blokken verpakt in een doorzichtige verpakking met daarop een stikker met de tekst ‘MANGO’, één blok in een gele verpakking en de rode schoenendoos die nog op straat lagen, zijn door omstanders in een nabijgelegen plantenbak gelegd. Deze goederen zijn later door de politie inbeslaggenomen en getest als hasjiesj.
Kort na de melding werd een witte Mercedes Benz met een Duits kenteken met daarin verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staande gehouden. Medeverdachte [medeverdachte 1] zat achter het stuur, verdachte voorin op de passagiersstoel en medeverdachte [medeverdachte 2] op de achterbank. Na de aanhouding van de verdachten is het voertuig doorzocht. Op de vloermat van de bijrijder werd een tas aangetroffen met daarin een blok van ongeveer 25 bij 15 centimeter dat was omwikkeld met doorzichtig folie. Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat het een blok cocaïne betreft. Ook werd er onder de vloermat van de bijrijder een geladen vuurwapen gevonden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit is betoogd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte zich ervan bewust was, dan wel had moeten zijn, dat zich in de auto een vuurwapen bevond, laat staan dat hij daarover de beschikkingsmacht had. Verdachte heeft dit immers ontkend en er zijn geen vingerafdrukken en/of DNA-sporen van verdachte op het vuurwapen aangetroffen. Ook het feit dat het vuurwapen onder de voetenmat lag met daar bovenop een winkeltas van enig gewicht, maakt volgens de verdediging niet dat ‘het niet anders kan’ dan dat verdachte de wetenschap had, dan wel had moeten hebben, van de aanwezigheid van het vuurwapen en de bijbehorende munitie.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit heeft de raadsman beargumenteerd dat niet kan worden bewezen dat de pakketjes hasjiesj die op straat zijn aangetroffen, afkomstig zijn uit de auto waarin verdachte zich bevond. Verdachte ontkent dat de aangetroffen goederen van hem zijn en heeft ook niet gezien dat er op enig moment een rode schoenendoos uit de auto is gegooid. Voorst wordt de verklaring van getuige [getuige] hierover niet door enig ander (forensisch) bewijs ondersteund. Voor zover de rechtbank deze getuigenverklaring volgt, kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de inhoud van de schoenendoos.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Wapenbezit
Om de vraag te kunnen beantwoorden of verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, stelt de rechtbank voorop dat daarvoor vereist is dat verdachte zich in min of meerdere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van deze goederen en dat hij daarover beschikkingsmacht had (Hoge Raad 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504). Bij die beoordeling is onder andere relevant waar het wapen is aangetroffen, de wijze waarop het is opgeborgen, wie wanneer toegang had tot het wapen en de verklaring die verdachte hierover heeft gegeven.
In onderhavige zaak overweegt de rechtbank dat het vuurwapen is aangetroffen onder de voetenmat van de bijrijder en dat verdachte zich op die zitplaats in de auto bevond. Daarnaast betrof het een wapen een revolver, een type vuurwapen dat zich kenmerkt door een brede handgreep en brede patronencilinder. Deze relatief forse omvang van het wapen is ook de reden dat de vloermat ongeveer 10 centimeter omhoog was getrokken en de verbalisanten onmiddellijk zagen dat er iets onder de vloermat moest liggen. Het kan niet anders dan dat verdachte dit ook heeft gezien op het moment dat hij als bijrijder bij medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto stapte. De verklaring van verdachte dat het een huurauto betrof en dat het vuurwapen daarin door de vorige huurder kan zijn achtergelaten, schuift de rechtbank terzijde. Het is niet aannemelijk dat een verhuurder van het hogere segment personenauto’s waartoe een Mercedes Benz behoort, zijn voertuigen opnieuw verhuurt zonder deze van binnen schoon te maken en te controleren op achtergebleven goederen.
Op grond van voornoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de bijbehorende munitie. Daarnaast neemt de rechtbank ook aan dat verdachte over dit wapen de feitelijke beschikkingsmacht had. Nu het wapen rechts voorin onder de vloermat van de bijrijdersstoel is aangetroffen en verdachte zich op deze bijrijdersstoel bevond, lag het wapen letterlijk binnen zijn handbereik. Een korte beweging met zijn rechterarm was voldoende om het (geladen) vuurwapen te pakken en zo nodig direct te gebruiken.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat de andere personen in de auto zich bewust waren van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto en dat zij daar vervolgens ook de beschikkingsmacht over hadden. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte dit wapen tezamen en vereniging met de anderen voorhanden heeft gehad en spreekt de rechtbank verdachte daarvan vrij.
4.4.2.
Vervoeren van verdovende middelen
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat is bewezen dat verdachte naast 992 gram cocaïne, ook bijna twee kilogram hasjiesj heeft vervoerd. De rechtbank neemt daartoe de Whatsappgesprekken tussen verdachte en [naam taxichauffeur] (de taxichauffeur), medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam] (een onbekend gebleven persoon) als uitgangspunt.. Uit deze chatgesprekken, in samenhang bezien, volgt dat verdachte op maandagochtend 16 augustus 2021 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in een Mercedes Benz naar Amsterdam gaat om bij [naam taxichauffeur] ‘Mango’ en ‘Colom’ te kopen. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘Colom’ cocaïne uit Colombia wordt bedoeld, mede gelet op wat in de chat over de prijs wordt gezegd. De ‘Boli’ waar verdachte eerst om vraag is volgens [naam taxichauffeur] erg duur op het moment, ten aanzien van de ‘Colom’ waar verdachte vervolgens naar informeert wordt het getal 29.750 genoemd hetgeen acceptabel is voor verdachte. Vervolgens is er ook daadwerkelijk bijna een kilo cocaïne in de auto aangetroffen in een openstaande tas voor de voeten van verdachte. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de cocaïne.
Vervolgens stelt de rechtbank op basis van diverse anonieme getuigenverklaringen vast dat op 16 augustus 2021 op de openbare weg een confrontatie tussen een witte Mercedes Benz cabrio met een Duits kenteken en een taxichauffeur in een donkerkleurige Toyota heeft plaatsgevonden. Getuige [getuige] heeft gezien dat daarbij een rode schoenendoos uit het raam van de Mercedes is gegooid en pakketjes op de straat terecht zijn komen. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat deze schoenendoos en pakketjes met opdruk ‘Mango’ daadwerkelijk op die locatie zijn teruggevonden. Daaruit concludeert de rechtbank dat deze schoenendoos met daarin de pakketjes ‘Mango’ uit de die Mercedes afkomstig zijn. Dat andere getuigen niets over een rode schoenendoos hebben verklaard, maakt dat niet anders. Immers heeft getuige [getuige] de situatie vanaf een andere invalshoek, namelijk met zicht op de achterzijde van de auto’s, van de straat waargenomen, hetgeen de verschillen in de getuigenverklaringen verklaart en niet betekent dat de verklaring van getuige [getuige] daarmee als onbetrouwbaar ter zijde moet worden geschoven.
De aangetroffen pakketjes ‘Mango’ zijn na inbeslagname onderzocht en uit laboratoriumtesten is gebleken dat de inhoud daarvan hasjiesj betreft. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet wist wat er in de schoenendoos zat. Die verklaring acht de rechtbank, gelet op de chatgesprekken met [naam taxichauffeur] en met medeverdachte [medeverdachte 1] over het ophalen van ‘Mango’ in Amsterdam en het contact op de afgesproken datum met een taxichauffeur genaamd [naam taxichauffeur] , onaannemelijk.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 16 augustus 2021 te Amsterdam, opzettelijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Astra, type/model Cadix, kaliber .38 special, zijnde een vuurwapen, en bijbehorende munitie van categorie III, te weten patronen, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2:
op 16 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Ten aanzien van feit 3:
op 16 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
8.2.1.
Vormverzuim
De raadsman van verdachte heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, hetgeen ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering tot strafvermindering zou moeten leiden. Het aanleggen van transportboeien bij verdachte is volgens de verdediging in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie voor opsporingsambtenaren. Er waren immers geen feiten en omstandigheden die een aanwijzing vormden voor het gevaar dat verdachte de aanhouding zou ontvluchten of dat een gevaar voor de veiligheid van betrokken opsporingsambtenaren bestond. Schending van dit voorschrift is ernstig nu daarmee de lichamelijke integriteit van verdachten wordt beschermd en wordt voorkomen dat de bewegingsvrijheid van verdachten ongerechtvaardigd wordt beperkt. Door de onrechtmatige aanleg van handboeien heeft verdachte nadeel ondervonden in de vorm van pijn en het gevoel van onderdrukking. Dit nadeel is geschikt voor compensatie door middel van strafvermindering.
8.2.2.
Strafmaat
Naast het vormverzuim heeft de raadsman ook verzocht bij de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zowel in Nederland als in Duitsland geen strafblad, heeft in Duitsland een vaste baan en wordt binnenkort vader. Gelet hierop verzoekt de raadsman aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel het voorarrest niet overstijgt. De sanctie kan eventueel worden aangevuld met een onvoorwaardelijke taakstraf, die in Duitsland ten uitvoer kan worden gelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een vuurwapen en het vervoeren van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs. Dat zijn ernstige strafbare feiten. Met name de samenloop van vuurwapenbezit en vervoer van verdovende middelen is verontrustend. Deze combinatie komt steeds vaker voor en vormt een serieuze bedreiging voor de orde en veiligheid binnen de maatschappij. Niet alleen in het criminele circuit, maar ook niet betrokkenen worden slachtoffer van vuurwapengeweld in het kader van drugsconflicten.
Dat is ook de reden dat vuurwapenbezit streng wordt bestraft. De LOVS-oriëntatiepunten schrijven bij het voorhanden hebben van een vuurwapen in een publieke ruimte (waaronder een auto moet worden geschaard), een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden voor. De omstandigheden dat een wapen doorgeladen/schietklaar is en het vuurwapen zich binnen handbereik van de verdachte bevindt, worden daarbij als strafverzwarende omstandigheden betrokken. Ook voor het opzettelijk vervoeren van genoemde hoeveelheden hasjiesj en cocaïne worden onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van 1 (één) respectievelijk 4 (vier) maanden uitgangspunt gehanteerd.
De ernst van de feiten wordt in het onderhavige geval verder ingekleurd door de volgende omstandigheden. Allereerst bevatten de chatgesprekken tussen verdachte en [naam taxichauffeur] sterke aanwijzingen dat verdachte al vaker in Amsterdam verdovende middelen van [naam taxichauffeur] heeft afgenomen. Daarmee lijkt sprake te zijn van een zekere mate van betrokkenheid van verdachte bij de handel in verdovende middelen. Ook de aangetroffen hoeveelheden wijzen op (verdere) handel van verdovende middelen in Duitsland. Verder ziet de rechtbank in de inhoud van de chatgesprekken aanleiding om aan te nemen dat verdachte het initiatief heeft genomen om met [naam taxichauffeur] te handelen en om medeverdachte [medeverdachte 1] over te halen om mee te gaan door hem voor te spiegelen dat hij zijn rekeningen dan kon af betalen. Tevens weegt de rechtbank mee dat de feiten op een maandagochtend op klaarlichte dag op de openbare weg in Amsterdam hebben plaatsgevonden. De situatie waarin twee auto’s elkaar na een mislukte drugsdeal met hoge snelheid achtervolgen brengt bovendien grote risico’s met zich mee voor de veiligheid voor onschuldige omstanders. Dat verdachte zich van deze risico’s geen rekenschap lijkt te hebben gegeven, neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
8.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook heeft de raadsman ter terechtzitting gewezen op het Uittreksel uit de Duitse Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte ook in Duitsland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
8.3.3.
Vormverzuim
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met de onrechtmatig aangelegde transportboeien bij verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op het moment van aanhouding van verdachte waren er wel degelijk feiten en omstandigheden waaruit het vluchtgevaar kon worden afgeleid. Uit het dossier volgt dat aan verdachten al eerder een stopteken was gegeven, maar dat zij dit hebben genegeerd en juist met toenemende snelheid zijn weggereden. Daarmee is het gevaar voor vlucht terecht aangenomen en zijn de transportboeien in overeenstemming met artikel 22 van de Ambtsinstructie aangelegd.
8.3.4.
De op te leggen straf
Alles overwegend ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie en zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman is voorgesteld, doet geen recht aan de ernst van feiten. Een taakstraf doet dat evenmin. Daarnaast zijn er geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die een (deels) voorwaardelijke straf rechtvaardigen. Gelet op het financiële motief van verdachte om de onderhavige feiten te plegen verwacht de rechtbank niet dat een voorwaardelijke straf verdachte zal weerhouden tot het opnieuw begaan van deze of soortgelijke feiten. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft in dit geval meer afschrikwekkend effect, zowel voor verdachte in het bijzonder als voor potentiële daders van drugs- en wapenfeiten in het algemeen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.M. Visser, voorzitter,
mrs. S. Djebali en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2022.
[…]