In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen AARP, de verhuurder, en een voormalige hotelmedewerker, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de vraag of de woning die [gedaagde] bewoont, kan worden aangemerkt als een dienstwoning en of zij recht heeft op huurbescherming. De eiser, AARP, stelt dat de woning een dienstwoning is en dat [gedaagde] deze om niet in gebruik heeft, omdat zij niet meer in dienst is van het Victoria Hotel. AARP vordert ontruiming van de woning en wijziging van de huurovereenkomst, waarbij zij stelt dat de kosten voor gas, water en elektra zijn gestegen en dat de huidige huurprijs niet meer in verhouding staat tot de kosten. De gedaagde betwist deze claims en stelt dat er sprake is van een huurovereenkomst, die niet kan worden gewijzigd op grond van onvoorziene omstandigheden.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een dienstwoning, omdat [gedaagde] niet verplicht was om de woning te bewonen voor de vervulling van haar functie. De oorspronkelijke overeenkomst tussen [gedaagde] en het Victoria Hotel wordt gekwalificeerd als een huurovereenkomst, waarop de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van AARP af, omdat de omstandigheden die AARP aanvoert niet leiden tot een wijziging van de huurovereenkomst. De rechter concludeert dat AARP de risico's van de overeenkomst heeft aanvaard bij de aankoop van het pand en dat de vorderingen van AARP niet toewijsbaar zijn. AARP wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].