ECLI:NL:RBAMS:2022:1159

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
C/13/614959 / FA RK 16-6173
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag, omgangsregeling en deskundigenonderzoek in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag, een omgangsregeling en een deskundigenonderzoek met betrekking tot zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.N. Koek, verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag over het kind, dat eerder onder toezicht was gesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. den Hartog, verzet zich tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem raakt tussen de ouders, en dat er geen basis is voor samenwerking tussen de ouders. De rechtbank heeft ook overwogen dat de moeder het contact tussen het kind en de vader belemmert, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam hebben beide geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat de moeder niet bereid is om het contact met de vader te faciliteren. De rechtbank heeft uiteindelijk de verzoeken van de vader afgewezen, met de overweging dat het in het belang van het kind is om rust en stabiliteit te waarborgen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot deskundigenonderzoek afgewezen, omdat de moeder niet zal meewerken aan een dergelijk onderzoek. De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat het kind de kans krijgt om zelf te beslissen over contact met de vader als zij ouder is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/614959 / FA RK 16-6173 (PM/JS)
Beschikking van 9 maart 2022 betreffende gezag en omgang
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
In het kader van de ondertoezichtstelling van [kind] is in de zaak als informant betrokken Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (verder: JBRA).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot 3 juli 2019 wordt weergegeven in de beschikkingen van
28 september 2016, 22 maart 2017, 11 juli 2018 en 3 juli 2019, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. De kinderrechter heeft bij beschikking van 14 juni 2021 de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 3 juli 2022. Op 20 januari 2022 is de zaak aangehouden tot de zitting van 10 februari 2022 in afwachting van het (nadere) advies van de Raad en JBRA. Het aanhoudingsproces-verbaal van 20 januari 2022 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder:
- een F9 formulier afkomstig van de advocaat van de vader met aanvullende producties van 14 januari 2022;
- aanvullende stukken van de moeder, ingekomen bij de rechtbank op 3 februari 2022;
- een brief afkomstig van JBRA van 4 februari 2022 met daarbij een rapport van het Omgangshuis van 18 januari 2022;
- een F9 formulier afkomstig van de advocaat van de moeder van 8 februari 2022;
- een F9 formulier afkomstig van de advocaat van de vader van 8 februari 2022.
1.3.
De kinderrechter heeft op 8 februari 2022 apart met [kind] gesproken. De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting met gesloten deuren van 10 februari 2022.
Verschenen en gehoord zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.N. Koek, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. B.J. den Hartog, mevrouw [naam 1] namens de Raad en
mevrouw [naam 2] namens JBRA.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten, de verzoeken en het verweer

2.1.
De rechtbank verwijst voor de feiten, de verzoeken en het verweer naar de beschikkingen van
28 september 2016, 22 maart 2017, 11 juli 2018 en 3 juli 2019, welke beschikkingen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. De erkenning van [kind] door vader heeft inmiddels plaatsgevonden, zodat de verzoeken tot toekenning van gezamenlijk gezag en een omgangsregeling nog dienen te worden beoordeeld. Op 8 februari 2022 heeft de vader een aanvullend verzoek gedaan tot een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv.

3.De nadere standpunten

3.1.
JBRA heeft bij de mondelinge behandeling het standpunt gehandhaafd zoals in de brief van 4 februari 2022 is verwoord. JBRA heeft op 20 januari 2022 een moreel beraad over deze zaak gehouden en alle opties tegen het licht gehouden en is tot de volgende afweging gekomen. Het inzetten van nog meer hulpverlening zal niet gaan helpen. Voor nu geeft het [kind] de meeste rust om het erbij te laten en de lopende ondertoezichtstelling op te heffen. Zonder emotionele toestemming van de moeder zal het [kind] op dit moment meer schaden dan goed doen als er contact met haar vader tot stand komt. Een andere optie is om een NIFP onderzoek te laten verrichten naar de moeder met als voornaamste vraag of de moeder in staat is om emotionele toestemming te geven aan [kind] om contactherstel te bewerkstelligen en of er omgang mogelijk is.
3.2.
De Raad heeft bij de mondelinge behandeling onder meer verklaard dat sprake is van een zeer ernstige situatie. De Raad ziet geen mogelijkheden meer, gelet op de houding van de moeder, die de hakken in het zand zet. De Raad wijst erop dat het bij ouderverstoting of oudervervreemding vaak gebeurt dat het kind zich later tegen de ouder gaat keren die het contact met de andere ouder heeft tegengehouden. De optie van een uithuisplaatsing acht de Raad niet passend, omdat de schade van een uithuisplaatsing niet opweegt tegen wat [kind] mogelijk terugkrijgt. Ook bestaat de mogelijkheid dat [kind] het de vader kwalijk gaat nemen dat ze uit huis is geplaatst. De moeder het gezag ontnemen of haar gezag te schorsen, lost ook niets op. De jonge leeftijd van [kind] maakt dat ouders altijd betrokken zullen worden bij een (nieuw) hulpverleningstraject, waardoor [kind] in de knel zou komen. Het is op dit moment belangrijk dat [kind] wordt geïnformeerd over haar vader. Arkin wil meewerken aan een soort tijdelijk afscheidsgesprek tussen de vader en [kind] , waarbij alle kaarten op tafel worden gelegd.
3.3.
Door en namens de vader is bij de mondelinge behandeling onder meer naar voren gebracht dat het heel spijtig is dat de moeder [kind] en de andere kinderen betrekt in het conflict tussen de ouders. De vader verzoekt om een persoonlijkheidsonderzoek naar de moeder in te laten stellen zodat kan worden onderzocht waar de wrok van de moeder jegens de vader vandaan komt, met als doel contactherstel met [kind] . Ook is het belangrijk dat de kinderen een goed voorbeeld krijgen. De moeder weert de vader volledig uit het leven van [kind] . De advocaat wijst op een arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2020. Zelfs als geconstateerd zou worden dat [kind] klem zou komen tussen beide ouders, dan is het gezag een instrument om openheid te bieden aan de andere ouder. In deze zaak is zichtbaar sprake van ouderverstoting en het is zorgelijk dat de moeder dit en haar eigen aandeel hierin, niet erkend. Er wordt grote schade toegebracht aan de ontwikkeling van [kind] , dit is ook de conclusie van het Omgangshuis en wordt bevestigd door de Raad en JBRA. Een NIFP rapportage is noodzakelijk en kan niet worden afgewezen omdat de vrees bestaat dat de moeder niet mee zal werken, net als bij het Omgangshuis. Een NIFP onderzoek kan meer duidelijkheid geven over de oorsprong van de weerstand bij de moeder en wat er nodig is zodat zij wel haar emotionele toestemming kan verlenen. De vader persisteert bij zijn verzoeken.
3.4.
Door en namens de moeder is bij de mondelinge behandeling -conform de overgelegde -pleitaantekeningen- onder meer naar voren gebracht dat de moeder wel degelijk statusvoorlichting aan [kind] heeft gegeven. Dat [kind] dit tegenover de kinderrechter anders verklaart, bevreemdt haar. De moeder is heel open richting [kind] . [kind] geeft aan heel bang te zijn voor de vader en hier moet naar geluisterd worden. De moeder gaat geen dingen doen die [kind] niet wil. [kind] zal getraumatiseerd raken als ze gedwongen wordt om contact met haar vader te hebben. Het is niet zo dat de moeder niet mee wil werken; zij is naar de Raad en naar het Omgangshuis geweest. Verzocht wordt de verzoeken van de vader af te wijzen. De uitkomst van een NIFP onderzoek naar de moeder zal de rechter niet meer gereedschap geven om juridisch een beslissing te kunnen nemen. De houding van de moeder zal niet wijzigen. Gezamenlijk gezag zou ertoe leiden dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [kind] klem of verloren raakt tussen haar ouders. De vanzelfsprekendheid waarbij wordt benadrukt dat het gedrag van de moeder enorm schadelijk is voor [kind] , is er niet. De moeder zorgt dat het goed met al haar kinderen gaat en zij wil dat [kind] een goede toekomst heeft. Verzocht wordt de verzoeken van de vader af te wijzen.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De rechtbank dient thans een beslissing te nemen op het verzoek van vader tot wijziging van het gezag, het aanvullend verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv waarbij wordt verzocht het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling aan te houden in afwachting van de uitkomst van dit deskundigenonderzoek.
De rechtbank behandelt eerst het verzoek dat betrekking heeft op het gezag, daarna, vanaf rechtsoverweging 4.6. het verzoek tot deskundigenonderzoek (art. 810a Rv). Vanaf rechtsoverweging 4.8. komt het verzoek met betrekking tot de omgang aan de orde.
De rechtbank overweegt als volgt.
gezag
4.2.
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde vader die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten, dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
4.3.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen;
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4.
Om het gezag gezamenlijk behoorlijk te kunnen uitoefenen is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang in gezamenlijk overleg kunnen nemen of dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen.
4.5.
De rechtbank acht het op grond van de stukken in het dossier en hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht voldoende aannemelijk dat sprake is van een situatie waarin er een onaanvaardbaar risico is dat bij gezamenlijk gezag [kind] klem raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Met de Raad en Jeugdbescherming constateert de rechtbank dat gezamenlijk gezag binnen afzienbare tijd niet haalbaar en praktisch uitvoerbaar is. Er is geen communicatie tussen de ouders en moeder ontkent het vaderschap van de vader. Daarmee ontbreekt het aan de minimaal noodzakelijke basis voor samenwerking, namelijk dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg, zodat zij beslissingen van enig belang over [kind] in gezamenlijk overleg kunnen nemen. [kind] zit op dit moment al klem tussen twee verhalen, dat van de moeder en dat van de vader, betreffende haar afkomst. Gezamenlijk gezag zal dit verhevigen en dit is niet in haar belang. Namens de vader is -onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020- erop gewezen, dat, zelfs als aan het klemcriterium is voldaan, er ruimte is om gezamenlijk gezag toe te wijzen. De rechter dient, uitgaande van de situatie ten tijde van de beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden. Gelet op het hiervoor overwogene, de starre opstelling van de moeder waarin geen verandering is te verwachten en de benarde positie van [kind] , is de rechtbank van oordeel dat het medebelasten van vader met het gezag over [kind] niet in haar belang is.
Het verzoek tot benoeming van een deskundige
4.6.
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling an minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 R v, bevalt feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten en omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan mot worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het door de vader gedane verzoek tot het gelasten van een onderzoek, van oordeel dat het belang van [kind] zich thans hiertegen verzet. Gelet op het verloop van de onderhavige procedure en de ondertoezichtstelling waarbij de moeder niet heeft meegewerkt aan de doelen en -ondanks haar toezegging- niet heeft meegewerkt aan het traject bij het Omgangshuis, is het niet te verwachten dat de moeder nu wel mee zal werken aan een deskundigenonderzoek. Ondanks de vele inspanningen is verandering in het patroon niet mogelijk gebleken. De moeder is star in haar ontkenning van het vaderschap en haar weerstand tegen contact en zij zal haar houding niet wijzigen. Dit maakt dat de benoeming van een deskundige geen verandering zal brengen en niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden. Daarbij komt dat de procedure die in 2016 is begonnen, nog veel langer tijd zal vergen, gelet op de wachtlijst van een jaar (en daarna nog 3 maanden onderzoek). Toewijzing van het verzoek acht de rechtbank dan ook in strijd met de belangen van [kind] . Het is nu het meest in het belang van [kind] dat er rust komt en dat zij zonder stress en druk van (een van) haar ouders, zoveel als mogelijk onbelast kan opgroeien. De rechtbank ziet met de Raad en Jeugdbescherming de ontwikkelingsbedreiging nu [kind] haar vader niet kan leren kennen, maar vindt dat op dit moment rust en stabiliteit binnen het gezin, dient te prevaleren. Als [kind] ouder wordt kan zij zelf de keuze maken om contact met haar vader te herstellen. Alles overziend zal het verzoek tot een deskundigenonderzoek worden afgewezen. Het aanhoudingsverzoek wordt eveneens afgewezen.
Omgang
4.8.
Uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem/haar staat, ofwel op de voet van artikel 1: 253a BW bij gezamenlijk gezag ofwel op de voet van artikel 1: 377a als de vader niet mede met het gezag is belast. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang of contact op grond van artikel 1: 377a lid 3 BW slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie onder d. aan de orde is. Op dit moment is omgang in strijd met zwaarwegende belangen van [kind] . Er is gedurende vijf jaren geprobeerd om omgang op te starten, maar de moeder wil niet dat [kind] contact krijgt met haar biologische vader. Zij wil de vader uit haar leven en uit het leven van [kind] verbannen. De moeder wenst de uitkomst van het DNA rapport, waaruit blijkt dat de vader de biologische vader van [kind] is, niet te accepteren, niet voor zichzelf en niet voor [kind] . De vader heeft zijn uiterste best gedaan, [kind] is zijn dochter en hem is vervangende toestemming tot erkenning door de rechtbank verleend, maar tot dusver is het niet gelukt om een begin van emotionele toestemming van de moeder te krijgen om [kind] kennis te laten maken met de vader. Binnen het gezin leeft ten onrechte het beeld dat [kind] een andere vader heeft dan haar broer en zus. Dit onware beeld wordt door moeder in stand gehouden. Evident is dat dit schadelijk is voor de ontwikkeling van [kind] . Dit maakt dat de rechtbank net als Jeugdbescherming en de Raad, voor een dilemma staat. Enerzijds kan een verstrekkende maatregel overwogen worden in de vorm van bijvoorbeeld een uithuisplaatsing dan wel een gezagsbeëindiging of schorsing van het gezag van moeder, anderzijds kan het erbij gelaten worden. Kijkend naar het belang van [kind] is de rechtbank van oordeel dat voornoemde verstrekkende maatregelen mede gelet op de gehechtsheidsrelatie tussen [kind] en de moeder haar meer schade zal berokkenen dan -voor nu- het gemis aan contact met haar biologische vader. Het staat de vader vrij om een kaart of brief aan [kind] te sturen om het contact met haar op deze manier in stand te houden of in ieder geval te laten weten dat hij aan haar denkt. De rechtbank verwacht van de moeder dat zij deze vorm van contact niet zal dwarsbomen en hier ruimte voor zal bieden.
4.9.
De rechtbank merkt nog op dat het zeer ernstig is dat [kind] door toedoen van de moeder een onjuist beeld over haar gezinssituatie en afkomst heeft en dat de moeder dit beeld bewust in stand houdt. De moeder neemt hierin niet haar verantwoordelijkheid als ouder. De moeder laat de verantwoordelijkheid over het al dan niet hebben van contact met de vader bij [kind] , Dat is niet goed, [kind] is veel te jong om deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Bovendien voelt [kind] haarfijn aan -zo de moeder dit haar niet met woorden duidelijk maakt- dat de moeder niet wil dat zij contact heeft met de vader. Op deze manier ontneemt de moeder [kind] de kans om een band met haar biologische vader op te bouwen, wat zeker voor de toekomst negatieve consequenties kan hebben voor [kind] zelf en een negatief effect kan hebben op haar band met de moeder. De moeder dient zich dit goed te realiseren. Daarnaast vindt de rechtbank het zorgelijk dat het er alle schijn van heeft dat ook de andere kinderen door de moeder negatief worden beïnvloedt in het beeld dat zij van de vader hebben, wat zijn weerslag heeft in hun contact met de vader. Het zou goed zijn als de moeder de kinderen contact met de vader gunt.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijst afhet verzoek van de vader om mede te worden belast met het gezamenlijk gezag over [kind] ;
-
wijst afhet verzoek van de vader tot vaststellen van een omgangsregeling;
-
wijst afhet verzoek tot het bevelen van een deskundigenonderzoek ex artikel 810.2 Rv.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. P.B. Martens, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier, op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).