ECLI:NL:RBAMS:2022:1065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2180
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van WIA en geschiktheid voor arbeid na bedrijfsongeval

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 11 maart 2022, is de zaak behandeld van een eiser die een WIA-uitkering aanvroeg na een bedrijfsongeval. De eiser, die zich voor het eerst ziek meldde op 1 oktober 2016, had een arbeidsongeschiktheid van 28,1% vastgesteld door de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank beoordeelt of deze vaststelling terecht is. De eiser had eerder uitkeringen op basis van de Ziektewet en Werkloosheidswet ontvangen, maar de verweerder weigerde de WIA-uitkering omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de rapporten. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor de eiser geschikt zijn. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de verweerder om de WIA-uitkering te weigeren wordt bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportages en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiser per 23 februari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Met een besluit van 5 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
De rechtbank geeft eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Kennis van dat systeem is nodig om de uitspraak goed te kunnen begrijpen.
1.2.
Wanneer iemand door ziekte is uitgevallen voor zijn werk, heeft hij na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, als hij minimaal 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand vóór zijn ziekte verdiende (het maatmanloon), te vergelijken met het gemiddelde loon dat iemand met zijn ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen nog kan verdienen. Uit deze vergelijking blijkt voor hoeveel procent iemand door zijn ziekte in inkomen achteruit gaat. Dit percentage wordt de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd.
1.3.
Iemand die minimaal 35% arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft in eerste instantie recht op een loongerelateerde uitkering. De duur van deze uitkering is afhankelijk van hoe lang iemand in het verleden gewerkt heeft. Na de loongerelateerde uitkering heeft iemand recht op een loonaanvullingsuitkering. Er moet dan wel zijn voldaan aan de ‘inkomenseis’. De inkomenseis betekent dat iemand minimaal de helft verdient van wat die persoon nog met zijn ziekte zou kunnen verdienen. Personen die 80% tot 100% arbeidsongeschikt zijn, hoeven niet aan de inkomenseis te voldoen om een loonaanvullingsuitkering te krijgen. Personen die 35% tot 80% arbeidsongeschikt zijn en niet aan de inkomenseis voldoen, krijgen na de loongerelateerde uitkering geen loonaanvullingsuitkering, maar een vervolguitkering.
Wat aan deze procedure voorafging
2.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker voor gemiddeld 38 uur per week. Eiser heeft zich voor het eerst ziek gemeld per 1 oktober 2016 na een bedrijfsongeval (een val op het werk). Vanaf deze datum heeft verweerder afwisselend uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) aan eiser toegekend. Op 15 februari 2018 heeft eiser zich weer vanuit de WW ziek gemeld. Met een formulier van 24 oktober 2019 heeft eiser vervolgens een aanvraag bij verweerder gedaan voor een WIA-uitkering, waarbij hij als eerste ziektedag 1 december 2017 heeft vermeld. Bij besluit van 20 december 2019 heeft verweerder per 17 februari 2020 geweigerd om een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat hij niet gedurende 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering.
2.2.
Met een formulier van 15 mei 2020 heeft eiser wederom een aanvraag bij verweerder gedaan voor een WIA-uitkering, waarbij eiser als eerste ziektedag 22 december 2016 heeft vermeld. Ook heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2019. Met een besluit van 5 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van
20 december 2019 gegrond verklaard en bepaald dat eiser in ieder geval aan de voorwaarde voldoet dat de wachttijd van 104 weken is volbracht.
2.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om aan eiser per 23 februari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 26,32%. Aan het primaire besluit heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts van 6 juli 2020, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum, en een rapport van een arbeidsdeskundige van 8 juli 2020 ten grondslag gelegd.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser – met een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 28,1% – ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 februari 2021, met een (nieuwe) FML van dezelfde datum, en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 maart 2021 ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiser
3. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen.
3.1.
Eiser stelt dat hij zich na 23 februari 2020 diverse malen vanuit de WW heeft ziekgemeld, deze ziekmeldingen zijn geaccepteerd en hij ook een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) heeft gehad. Eiser meent daarom dat vanaf 23 februari 2020 (en ook al daarvoor) tot en met heden sprake was en is van doorlopende ziekte en arbeidsongeschiktheid, waarbij nog geen uitzicht is op herstel.
3.2.
Eiser stelt verder dat zijn klachten, en daarmee zijn beperkingen, zijn te herleiden tot het bedrijfsongeval dat hem in 2015 is overkomen. Eiser heeft lichamelijke klachten, zoals rug- bekken-, knie- en schouderklachten. Voor deze lichamelijke klachten heeft eiser nog geen daadwerkelijke behandeling gehad. De behandelaar bij Reade heeft namelijk aangegeven dat een behandeling voor de genoemde lichamelijke klachten pas kan plaatsvinden zodra eiser behandeld is voor zijn psychische klachten. Eiser is om die reden ook verwezen voor EMDR/traumatherapie. Deze therapie heeft eiser ondergaan, maar de behandeling moest worden gestopt omdat eiser teveel stress had en hij door de therapie aanvallen kreeg. Door deze aanvallen kan eiser bijvoorbeeld geen autorijden. Hierna zijn de behandelingen met psycholoog [naam 1] hervat, maar die zijn ook wegens het (bijna) bereiken van het maximaal aantal sessies weer gestopt. Bij Reade heeft eiser verder diverse malen injecties in zijn linkerbeen gekregen vanwege fibromyalgie. Ook krijgt eiser voor zijn schouder en arm (en rechterpols) fysiotherapie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief van reumatoloog dr. [naam 2] van 21 april 2021 en een brief van een orthopedisch chirurg van 5 juli 2021 overgelegd.
3.3.
Eiser stelt verder dat de psychische klachten dateren van vóór de datum in geding en dat deze op of na deze datum niet opgelost en/of verbeterd zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief van psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 3] van 6 juli 2021 overgelegd.
3.4.
Eiser meent dat hij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies, gelet op zijn psychische en lichamelijke klachten, niet kan vervullen. Zo kan eiser vanwege zijn schouderklachten, slijtage in zijn arm en hand en zijn rugklachten niet constant een soldeerbout vasthouden of reiken. Ook is niet goed voorstelbaar dat eiser 10 kg kan duwen en trekken, omdat hij met een kruk loopt.
3.5.
Ter zitting – zo begrijpt de rechtbank zijn betoog – heeft eiser nog aangevoerd dat de door verweerder in de FML opgenomen beperking dat eiser niet in Amsterdam Zuidoost kan werken (item 1.9.10) strijd oplevert met het Schattingsbesluit (Sb) en/of het Claimbeoordelings- en borgingsysteem (CBBS). Er dient namelijk binnen elke beroepscode sprake te zijn van vijf arbeidsplaatsen. Dit betekent dat in elke regio sprake dient te zijn van minimaal één beschikbare functie. Dit is niet het geval bij de functie produktiemedewerker confectie, kleermaken (Sbc-code 272042).
Het oordeel van de rechtbank
4. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser op 23 februari 2020 voor 28,1% arbeidsongeschikt is.
5.1.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten.
5.2.
De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden en of is uitgegaan van een juist medisch beeld.
Medische grondslag van het bestreden besluit
6.1.
De rechtbank overweegt, voor zover eiser heeft gesteld dat vanaf 23 februari 2020 (en ook al daarvoor) tot en met heden sprake was en is van doorlopende ziekte en arbeidsongeschiktheid, als volgt. Eiser heeft zich meermaals vanuit de WW ziekgemeld. Dat heeft ertoe geleid dat verweerder in de afgelopen jaren afwisselend ZW- en WW-uitkeringen aan eiser heeft toegekend. Dit komt doordat verweerder eiser na de ziekmeldingen telkens weer arbeidsgeschikt heeft bevonden. De rechtbank is van oordeel dat de ter beoordeling voorliggende datum in geding 23 februari 2020 is. Zij ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om hier van een andere datum uit te gaan.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met de aanvullende rapporten in beroep, vanwege de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht zorgvuldig tot stand gekomen. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en op 11 juni 2020 telefonisch contact met eiser gehad. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd. Hij heeft de hoorzitting van 19 februari 2021 bijgewoond en informatie van derden verkregen die hij bij zijn onderzoek van eiser heeft betrokken. Op de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Ook heeft hij later een standpunt gevormd over de medische informatie die eiser in de beroepsfase heeft ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook consistent en inhoudelijk niet tegenstrijdig zijn. Verweerder heeft de resultaten van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op alle aangevoerde bezwaar- en beroepsgronden gemotiveerd gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing om verdergaande beperkingen aan te nemen als gevolg van de door eiser ervaren lichamelijke en psychische klachten. Zo voldoet eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan een situatie waarin sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden, zoals beschreven in het Sb. Door de al aangenomen fysieke beperkingen, terwijl er geen ernstige onderliggende afwijkingen zijn, wordt ook al ruim rekening gehouden met de verminderde fysieke belastbaarheid. Ondanks dat er verder ook al psychisch begrijpelijke en navolgbare beperkingen zijn gesteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog aanvullende beperkingen aangenomen voor onvoorspelbare werksituaties alsook voor de werkomgeving Amsterdam Zuidoost. Daarnaast dient eiser ook niet beroepsmatig auto te rijden en is hij ook daarvoor beperkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens rekening gehouden met de knieklachten. De schouderklachten en overbelastingsklachten van de rechterarm bestonden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet op de datum in geding. Dit heeft eiser ook ter zitting onderkend. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapporten aan de daaraan te stellen eisen en komt daaruit een beeld naar voren dat in overeenstemming is met de gegevens van de behandelend sector. In de gegevens van Reade, [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] vindt de rechtbank geen aanknopingspunten om eiser verdergaand beperkt te achten dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. De rechtbank volgt wat hij heeft gezegd en gaat uit van de door hem aangenomen beperkingen in de FML van 23 februari 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
7.1.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet kan verrichten, doordat hij vanwege zijn schouderklachten, de slijtage in zijn arm en hand en zijn rugklachten niet constant een soldeerbout kan vasthouden of kan reiken, overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport heeft gemotiveerd dat voor het beoordelen van de medische geschiktheid van de functies voor eiser dient te worden uitgegaan van de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML heeft aangegeven. Wat betreft het vasthouden van een soldeerbout heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat eiser op de aspecten ‘pengreep’ en ‘reiken’ niet in de FML is beperkt. Voor zover eiser verder heeft aangevoerd dat ook niet goed voorstelbaar is dat eiser 10kg kan duwen en trekken, omdat hij met een kruk loopt, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies op het aspect ‘duwen/trekken’ is beoordeeld in samenhang met de toelichting dat eiser kruk gebonden is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser in staat om 10 kilogramkracht (kgf) te duwen/trekken. Daar waar sprake is van een kenmerkende belasting op het aspect ‘duwen/trekken’, gebeurt dit volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vanuit een zittende houding, is het aantal kgf tussen 5 en 10 en is het gebruik van een kruk daarom geen belemmering. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert daarom dat de geduide functies voor eiser geschikt zijn. De rechtbank acht de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende overtuigend en ziet geen reden om deze onjuist te achten.
7.2.
Het standpunt van eiser ter zitting dat de door verweerder in de FML opgenomen beperking dat eiser niet in Amsterdam Zuidoost kan werken (item 1.9.10) strijd met het Sb en/of het CBBS oplevert, volgt de rechtbank ook niet. De geselecteerde functies voldoen naar het oordeel van de rechtbank aan de vereisten van het Sb en zijn conform het CBBS geselecteerd. In het Sb is de eis gesteld dat sprake moet zijn van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat een functie alleen maar in het CBBS wordt opgenomen als de functie in het hele land voorkomt. Gelet op het voorgaande is van strijd met het Sb en/of het CBBS niet gebleken.
Conclusie
8. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser voor 28,1% arbeidsongeschikt is. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.