ECLI:NL:RBAMS:2022:1043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/13/713073 / KG ZA 22-68
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting en herstel van bankrelatie afgewezen in kort geding tegen ABN AMRO

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] B.V. en [eiser 2], bij de Rechtbank Amsterdam dat ABN AMRO Bank N.V. de bankrelatie met hen zou voortzetten en herstellen. De eisers stelden dat ABN AMRO tekortgeschoten was in haar zorgplicht en dat de beëindiging van de bankrelaties niet op een zorgvuldige belangenafweging was gebaseerd. De achtergrond van de zaak betreft een klantrelatie tussen ABN AMRO en [eiser 1] die in 2017 was aangegaan, en een langdurige relatie tussen ABN AMRO en [eiser 2]. ABN AMRO had in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) informatie opgevraagd over de bedrijfsvoering van [eiser 1], maar de bank had onvoldoende inzicht gekregen in de eigendomsstructuur en de financiële middelen van de onderneming. De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO gebruik kon maken van haar bevoegdheid om de bankrelaties te beëindigen, gezien de integriteitsrisico's en het gebrek aan medewerking van de eisers aan het klantonderzoek. De vordering van eisers werd afgewezen, maar de rechtbank gaf ABN AMRO de opdracht om de bankrelatie met [eiser 2] tot 1 april 2022 voort te zetten, zodat zij haar bankzaken kon afronden. De proceskosten werden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 1.692,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/713073 / KG ZA 22-68 IHJK/TF
Vonnis in kort geding van 28 februari 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 27 januari 2022,
advocaat mr. A. Mao te Schiedam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. Rozeman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en ABN AMRO (of de bank) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voor de aanvang daarvan op 31 januari 2022 is de zitting in deze zaak verplaatst naar 11 februari 2022. Ter zitting hebben eisers de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ABN AMRO heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken (waaronder een conclusie van antwoord aan de kant van ABN AMRO) en een pleitnota ingediend.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van eisers: mr. Mao,
aan de kant van ABN AMRO: [naam 1] (legal counsel) met mr. Rozeman en haar kantoorgenoot mr. K.W.G. Heesterbeek.
Vonnis is bepaald op 25 februari 2022. Op 24 februari 2022 is telefonisch aan partijen meegedeeld dat het vonnis in plaats van op die datum op 28 februari 2022 zal volgen.
2. De feiten
2.1.
[eiser 1] is een in 2010 opgerichte groothandel, die zich met name bezighoudt met handel in telecom- en computerapparatuur en daaraan gerelateerde artikelen.
2.2.
In het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 6 februari 2022 staat dat vanaf 1 mei 2017 [eiser 2] alleen bestuurder van [eiser 1] is en dat [naam bedrijf 1] vanaf 20 februari 2012 enig aandeelhouder is. Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 1] is [naam 2] ( [naam 2] ).
2.3.
In juni 2017 is ABN AMRO een klantrelatie met [eiser 1] aangegaan. [eiser 1] heeft een zakelijke betaalrekening met nummer [rekeningnummer 1] . Op de klantrelatie zijn de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. 2017 (ABV) van toepassing.
2.4.
Tussen [eiser 2] in privé en ABN AMRO bestaat sinds 1 november 1996 een klantrelatie. Zij heeft twee betaalrekeningen bij de bank, te weten [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] . Daarnaast houdt [eiser 2] samen met haar moeder, [naam moeder] , een gezamenlijke rekening aan bij de bank met nummer [rekeningnummer 4] . Op alle betaalrekeningen zijn de ABV van toepassing.
2.5.
Bij brief van 19 maart 2021 heeft ABN AMRO aan [eiser 1] meegedeeld dat zij als bank op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) verplicht is voortdurend klantonderzoek te doen ter bescherming tegen financiële criminaliteit. Zij heeft in dat kader [eiser 1] – samengevat – om de volgende toelichting over haar business model verzocht:
“1. Graag ontvangen wij een toelichting over de bedrijfsactiviteiten van [eiser 1] B.V., de markt waarbinnen [eiser 1] B.V. opereert, en de leveranciers en afnemers van [eiser 1] B.V.
2. Graag vernemen wij van u wat het screeningsbeleid is van [eiser 1] B.V. met betrekking tot de leveranciers en de afnemers. Mocht [eiser 1] B.V. geen screeningsbeleid hebben, dan vernemen wij graag van u wat hier de reden van is.
3. Volgens onze gegevens is [eiser 1] B.V. in 2010 opgericht en sinds 2017 klant bij ABN AMRO Bank N.V. Graag vernemen wij van u de reden waarom u heeft gekozen om met [eiser 1] B.V. bij ABN AMRO Bank N.V. te bankieren.
4. Tevens blijkt uit onze gegevens dat [eiser 1] B.V. ook rekeningen bij andere banken heeft. Graag vernemen wij van u waarom u ervoor gekozen heeft om bij verschillende banken te bankieren en waar deze rekeningen voor gebruikt worden.
5. Graag ontvangen wij informatie over met welke middelen [eiser 1] B.V. in 2010 is begonnen (u kunt hierbij denken aan spaarvermogen, inventaris, panden etc). Graag ontvangen wij hiervan onderbouwende documentatie.”
ABN AMRO heeft [eiser 1] in haar brief erop gewezen dat als zij nalaat de gevraagde informatie vóór 27 maart 2021 te verstrekken de bank de bankrelatie zal heroverwegen en kan beëindigen.
2.6.
In een e-mail van 22 maart 2021 heeft de fiscaal en juridisch ondersteuner van [eiser 1] , de heer [naam 3] (hierna [naam 3] ) – samengevat – aan ABN AMRO geantwoord, dat [eiser 1] zich vanaf januari 2020 naast de zakelijke markt ook op de particuliere markt richt. Na de aankoop van [webadres] wordt via de webshop elektronica aan particulieren verkocht, aldus [naam 3] . Verder heeft [naam 3] geschreven dat het screeningsbeleid bij particulieren beknopt is en bij bedrijven de opgesomde controlemogelijkheden worden uitgevoerd. Over [eiser 1] is in de e-mail vermeld dat het bedrijf in 2017 is gekocht en dat toen naast een bankrekening bij ING ook een bankrekening bij ABN AMRO is geopend.
Verder schrijft [naam 3] in de e-mail nog het volgende:
“Uw vraag betreft de oprichting in 2010, terwijl wij met [eiser 1] per 2017 een nieuw start hebben gemaakt. Onze activiteiten zijn per 2017 begonnen.”
2.7.
Bij e-mail van 31 maart 2021 heeft ABN AMRO, via [naam 3] , [eiser 2] en [naam 2] verzocht om vóór 8 april 2021 een toelichting te geven op de volgende onderdelen:
1. Graag ontvangen wij een toelichting op het inkoopproces inclusief de namen van de partijen waarbij u uw producten inkoopt.
2. In uw reactie d.d. 22 maart 2021 stelt u dat [eiser 1] B.V. in 2017 is gekocht. Op basis van uittreksels uit de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam bedrijf 1] B.V. sedert 20-02-2012 enig aandeelhouder is van [eiser 1] B.V. en dat er geen wijziging in eigendom/aandeelhouderschap heeft plaatsgevonden in 2017. Voorts blijkt dat [naam bedrijf 1] B.V. sedert 09-06-2009 in eigendom is van dhr. [naam 2] . Graag ontvangen wij een toelichting op de eigendomsverhoudingen en -structuur.
3. In het afgelopen jaar hebben er weinig activiteiten plaatsgevonden op de rekening, behoudens het eerste kwartaal van 2020, toen was er sprake van circa EUR 45.000 aan omzet. Graag ontvangen wij een toelichting op de schommeling in activiteiten en omzet.
4. Tevens ontvangen wij graag een toelichting op hoe de rekening [rekeningnummer 5] in de toekomst gebruikt gaat worden en met welk doel de rekening bij ABN AMRO Bank N.V. geopend is.
5. U heeft aangegeven dat u ook een rekening heeft bij ING Bank. Graag vernemen wij van u voor welke activiteiten die rekening [rekeningnummer 6] bij ING Bank wordt gebruikt.
6. In uw reactie d.d. 22 maart 2021 stelt u dat u [naam bedrijf 2] B.V. in 2020 heeft gekocht. Graag vernemen wij van u hoe de overname tot stand is gekomen, wat de overnamesom is geweest en wat de herkomst van de overnamesom is. Wij vragen u dit te onderbouwen met documentatie.
Daarnaast ontvangen wij graag de volgende documentatie:
1. Koopakte/akte van aandelenoverdracht van [naam bedrijf 2] B.V.
2.8.
Bij aangetekende brieven van 7 en 14 april 2021 heeft ABN AMRO het informatieverzoek van 31 maart 2021 herhaald en (laatstelijk) verzocht vóór 22 april 2021 te reageren.
2.9.
In een e-mail van 15 april 2021 heeft [naam 3] op deze brieven gereageerd en – samengevat – meegedeeld, dat de inkoop door [eiser 2] worden gedaan, [eiser 1] geen vaste leveranciers heeft en producten dagelijks via de telefoon, WhatsApp, per e-mail of GSM exchange worden aangeboden. Verder heeft [naam 3] geschreven dat [eiser 1] op 2009 is aangekocht en tot mei 2017 geen activiteiten heeft verricht. Over de schommelingen in de omzet van [eiser 1] heeft [naam 3] als verklaring gegeven dat vorig jaar haar rekeningnummer (zonder reden) is geblokkeerd en zij momenteel geen zaken met ABN AMRO durft te doen, omdat haar klacht hierover onbeantwoord bleef. Daarnaast heeft hij verklaard dat [eiser 1] in de toekomst haar bankrekening bij ABN AMRO wil gebruiken voor de omzet afkomstig uit de verkoop via de webshop en dat deze omzet thans op de ING rekening wordt gestort. Tot slot heeft [naam 3] geschreven dat [eiser 1] alleen de activa van [naam bedrijf 2] B.V. heeft overgenomen en dat ABN AMRO de koopovereenkomst uiterlijk morgen ontvangt.
2.10.
In een brief van 21 april 2021 heeft ABN AMRO aan [eiser 1] meegedeeld, dat zij naar aanleiding van de reactie van [eiser 1] nog aanvullende vragen heeft en heeft zij verzocht om een zo uitgebreid mogelijke beantwoording vóór 30 april 2021. De verzochte toelichting spitst zich toe op een verduidelijking van de eigendomsstructuur van [eiser 1] , de totstandkoming van de overname van [eiser 1] en hoogte en herkomst van de overnamesom (onderbouwd met documentatie), de reden waarom [eiser 1] tot mei 2017 geen activiteiten heeft verricht, de financiële middelen waarmee [eiser 1] is begonnen (onderbouwd met documentatie) en de reden waarom er in de periode juli 2017 tot en met december 2019 geen activiteiten plaatvonden op de ABN AMRO rekening.
Daarnaast heeft ABN AMRO om de volgende documenten verzocht:
  • de koopovereenkomst van [webadres] ;
  • tenminste vijf facturen van leveranciers van producten;
  • de jaarrekeningen 2019 en 2020, met dien verstande dat als de jaarrekening 2020 nog niet definitief is een conceptversie inclusief winst- en verliesrekening volstaat.
In deze brief heeft ABN AMRO [eiser 1] tot slot erop gewezen dat als zij niet meewerkt aan haar klantonderzoek de bank de relatie kan beëindigen.
2.11.
Bij aangetekende brief van 29 april 2021 heeft ABN AMRO aan [eiser 1] meegedeeld dat zij nog geen reactie heeft ontvangen en vóór 7 mei 2021 een schriftelijke toelichting verwacht.
2.12.
Nadat ABN AMRO op verzoek van [eiser 1] de reactietermijn had verlengd, heeft [naam 3] bij e-mail van 17 mei 2021 op de vragen van de bank gereageerd. In de brief staat – samengevat – voor zover van belang het volgende:
1. Moederbedrijf [naam bedrijf 1] heeft op 20 februari 2012 de aandelen in [eiser 1] gekocht en is vanaf die datum enig aandeelhouder (en eigenaar).
2. De overname van [eiser 1] is in 2012 via een overboeking van een bedrag van tussen € 3.000,00 en € 5.000,00 (afkomstig uit de middelen van [naam bedrijf 1] ) gerealiseerd. De daarvoor opgemaakte documenten vallen buiten de bewaartermijn en het is niet redelijk dat de bank daar nog naar vraagt.
3. Er is geen specifieke reden waarom [eiser 1] van 2012 tot 2017 geen activiteiten heeft verricht.
4. [eiser 1] is een handelsonderneming. Dergelijke ondernemingen hebben niet veel startkapitaal nodig, omdat op kredietbasis (kortlopend) goederen van leveranciers worden ontvangen en worden doorverkocht.
5. Om de administratie overzichtelijk te houden, heeft [eiser 1] alleen bij ING gebankierd, omdat zij tot 2020 alleen zaken heeft gedaan met zakelijke klanten. Het plan was om na de aankoop van de webshop de omzetten voor de groothandel en de consumenten te splitsen. Als ABN AMRO voldoende vertrouwen wekt, zal [eiser 1] daartoe alsnog overgaan.
Verder heeft [naam 3] geschreven dat de koopovereenkomst van [webadres] mondeling tot stand is gekomen tegen een koopsom van € 15.000,00. Ter onderbouwing zijn twee ING bankafschriften verstrekt van 9 maart 2020 en 19 juni 2020 voor elk € 7.500,00. Daarnaast zijn zes facturen van leveranciers van [eiser 1] overgelegd en de jaarrekeningen 2018 en 2019. Tot slot is toegezegd dat [eiser 1] , indien gewenst, een afschrift van de jaarrekening 2020 aan ABN AMRO zal doen toekomen.
2.13.
In een aangetekende brief van 15 juli 2021, gestuurd naar het bedrijfsadres van [eiser 1] te [vestigingsplaats] , heeft ABN AMRO aan [eiser 2] verzocht om vóór 30 juli 2021 schriftelijke antwoord te geven op – samengevat – de volgende vragen:
I. Kunt u (met een handtekening) bevestigen dat [naam 3] op 17 mei 2021 de vragen namens u heeft beantwoord.
II. Kunt u een overzicht geven van de (in)formele zeggenschapsstructuur van [eiser 1] (onderbouwd met relevante documentatie)?
III. Kunt u toelichten met welke financiële middelen u [eiser 1] heeft opgericht (de toelichting van [naam 3] was onvoldoende op dit onderdeel) (onderbouwd met documentatie).
IV. Wie zijn uw vijf belangrijkste afnemers en op welke manier komt u met hen in contact? (u dient deze toelichting te onderbouwen met documentatie, zoals facturen en/of overeenkomsten).
Verder heeft ABN AMRO [eiser 2] ten eerste verzocht een uitgebreide met documenten onderbouwde toelichting te geven op de in de brief genoemde transacties op de zakelijke ABN AMRO rekening, die volgens ABN AMRO afwijken van de transacties op de door [naam 3] op 17 mei 2021 overgelegde facturen.
Ten tweede heeft ABN AMRO [eiser 2] verzocht om een met documenten onderbouwde toelichting te geven op de constateringen van de bank over de jaarcijfers en een door een onafhankelijk accountant opgestelde jaarrekening 2020 over te leggen. ABN AMRO heeft [eiser 2] tot slot meegedeeld dat als zij niet voldoet aan deze verzoeken ABN AMRO de relatie met haar in heroverweging zal nemen en dat dat kan betekenen dat deze wordt beëindigd.
2.14.
Bij aangetekende brieven van 5 augustus 2021 heeft ABN AMRO aan [eiser 1] en [eiser 2] meegedeeld dat zij op basis van de uitkomst van het klantonderzoek naar [eiser 1] heeft besloten de relatie met hen per 4 oktober 2021 te beëindigen. De bank heeft als reden gegeven – kort gezegd – dat onvoldoende gehoor is gegeven aan de informatieverzoeken. Het gebrek aan informatie en inzicht brengt voor de bank niet in te schatten risico’s mee, waardoor zij niet aan haar wettelijke verplichtingen kan voldoen, aldus ABN AMRO. Ten aanzien van [eiser 2] wordt als reden voor de beëindiging genoemd dat de bank haar dit vanwege haar rol als bestuurder en belanghebbende van [eiser 1] persoonlijk aanrekent.
2.15.
Bij aangetekende brief van 5 augustus 2021 heeft ABN AMRO aan de moeder van [eiser 2] meegedeeld dat haar gezamenlijke rekening met haar dochter per 4 oktober 2021 wordt beëindigd.
2.16.
In e-mails van 9 en 11 augustus 2021 heeft [naam 3] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de bankrelaties. Hij stelt in de eerste e-mail de brief van 15 juli 2021 niet te hebben ontvangen en verzoekt alle toekomstige correspondentie over deze zaak naar zijn e-mailadres of het woonadres van [eiser 2] te [woonplaats] te sturen.
2.17.
Bij e-mail van 16 augustus 2021 heeft ABN AMRO aan [naam 3] meegedeeld dat de beëindiging van de bankrelatie wordt opgeschort en [eiser 1] alsnog in de gelegenheid wordt gesteld informatie te verstrekken. Bij brief van 19 augustus 2021 is [eiser 1] nogmaals in de gelegenheid gesteld de vragen in de brief van 15 juli 2021 vóór 3 september 2021 te beantwoorden.
2.18.
Bij brieven van 16 september 2021 heeft ABN AMRO opnieuw de bankrelaties per 15 november 2021 beëindigd, omdat er aan de kant van [eiser 1] geen nadere toelichting was gekomen.
2.19.
Bij e-mail van 3 november 2021 heeft [naam 3] aan ABN AMRO meegedeeld dat zij onrechtmatig handelt door de bankrelaties te beëindigen en heeft hij aangekondigd dat uiterlijk 8 november 2021 nadere informatie zal worden verstrekt.
2.20.
ABN AMRO heeft bij brief van 5 november 2021 aan [eiser 2] meegedeeld dat zij de informatie afwacht en dat de bank haar schriftelijk zal informeren als zij op grond van deze informatie reden ziet haar besluit tot beëindiging van de bankrelaties te heroverwegen.
2.21.
In een e-mail van 9 november 2021 heeft [naam 3] aan ABN AMRO meegedeeld dat “de bijgevoegde brief aangetekend onderweg is” naar de bank.
2.22.
In een e-mail van 10 november 2021 van [naam 3] aan ABN AMRO staat, voor zover van belang, het volgende:
2.23.
Op 11 november 2021 heeft ABN AMRO schriftelijk aan [naam 3] bericht dat zij de brief van 7 november 2021 heeft ontvangen.
2.24.
Bij brief van 11 november 2021 heeft ABN AMRO aan [eiser 2] meegedeeld dat de bancaire relatie met haar per 30 november 2021 wordt beëindigd. In de brief staat ongeveer hetzelfde als in de eerdere opzeggingsbrief en aanvullend dat ABN AMRO na kennis te hebben genomen van alle brieven (ook die van 7 november 2021) heeft geconstateerd dat op de vragen van de bank inconsistent en onvolledig is geantwoord en dat aan de integriteit van [eiser 2] wordt getwijfeld.
2.25.
In een brief van 12 november 2021 heeft [naam 3] aan ABN AMRO onder andere meegedeeld dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, omdat het ongeloofwaardig is dat de bank in 1 of 2 dagen tijd 1000 bestanden heeft doorgenomen.
2.26.
ABN AMRO heeft op 16 november 2021 schriftelijk op deze brief en een brief van 15 november 2021 gereageerd en geschreven dat ze de bankrelatie met [eiser 1] niet kan voortzetten, omdat zij het klantonderzoek niet kan afronden
(vanwege inconsistente en onvoldoende informatie) en niet kan uitsluiten dat gelden op onrechtmatige wijze zijn verkregen of producten en diensten op oneigenlijke wijze worden gebruikt. ABN AMRO heeft daaraan toegevoegd dat zij ook het besluit tot beëindiging van de bankrelatie van [eiser 2] niet zal heroverwegen. Over de overgelegde bestanden via ‘Dropbox’ heeft ABN AMRO te kennen gegeven dat zij om veiligheidsredenen geen risico neemt met het raadplegen van internetbestanden die mogelijk virussen bevatten en dat zij ‘Dropbox’ niet gebruikt.
2.27.
In een brief van 26 november 2021 heeft de advocaat van [eiser 2] aan ABN AMRO meegedeeld dat de bank de bankrelatie met haar onrechtmatig heeft beëindigd en rechtsmaatregelen aangekondigd.
2.28.
ABN AMRO heeft daarop bij brief van 2 december 2021 aan de advocaat meegedeeld dat zij blijft bij haar besluit om de bankrelatie met [eiser 2] te beëindigen, maar dat zij daartoe pas per 2 februari 2022 zal overgaan.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad ABN AMRO (indien nodig op straffe van een dwangsom) te veroordelen de bankrelatie en alle bestaande overeenkomsten met hen voort te zetten, dan wel te herstellen en haar te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten).
3.2.
Eisers stellen dat ABN AMRO is tekortgeschoten, omdat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, temeer daar zij bij haar beslissing tot beëindiging van de bankrelaties geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt.
[eiser 1] heeft op 7 november 2021 nog een nadere toelichting verschaft en duizend documenten in een elektronische bestand en per post aan de bank verstrekt. Daargelaten de vraag of ABN AMRO redelijk handelde door zulke omvangrijke informatie op te vragen, heeft [eiser 1] een enorme inspanning geleverd om aan dit verzoek te voldoen. Aangezien de bank al drie dagen na ontvangst van de stukken heeft meegedeeld dat haar beslissing in stand bleef, kan worden geconstateerd dat zij die beslissing niet op grond van een zorgvuldige belangenafweging heeft genomen. Het lijkt er immers op dat ABN AMRO geen kennis heeft genomen van de stukken.
ABN AMRO heeft verder ten onrechte de bevindingen van het klantonderzoek naar [eiser 1] ten grondslag gelegd aan de beëindiging van de bankrelatie met [eiser 2] en haar moeder. Zelf zijn zij immers geen onderwerp geweest van onderzoek en hun belangen zijn niet gewogen. Ook speelt een rol dat de toegang tot het bancaire systeem essentieel is en er een gegronde reden moet zijn om de bankrelatie te beëindigen. Hiervan is geen sprake.
Tot slot heeft ABN AMRO op grond van artikel 2 ABV haar beslissingen niet deugdelijk gemotiveerd. Betrokkenen zijn hierdoor in hun belangen geschaad en konden zich niet deugdelijk laten adviseren in deze kwestie. Eisers kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat ABN AMRO door een ‘phishing expedition’ tevergeefs heeft getracht onvolkomenheden boven tafel te krijgen.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en de omstandigheid dat per 2 februari 2022 de bankrelatie met [eiser 2] eindigt.
3.3.
ABN AMRO voert – samengevat – het volgende verweer.
De opzeggingen zijn gebaseerd op een veelomvattend klantonderzoek en hebben op basis van een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden. De bank kan nakoming van op haar rustende verplichtingen uit de Wwft niet waarborgen indien de bankrelaties in stand blijven. Zij kan ook niet overzien welke integriteits- en reputatierisico’s zij loopt bij voortzetting daarvan. Gelet op de zorgvuldige belangenafweging, de reden voor beëindiging en de minimale gevolgen die de opzegging voor eisers heeft, de wijze waarop de beëindiging is gecommuniceerd en de opzegtermijnen die in acht zijn genomen, kan de beëindiging van de klantrelaties niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht. Nu de relatie met [eiser 1] om integriteitsredenen is beëindigd, kon de bank ook de relatie met haar bestuurder, [eiser 2] , beëindigen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering om een bankrelatie voort te zetten, dan wel te herstellen is in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en als niet van de eisende partij kan worden verlangd dat die de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Het spoedeisend belang bij de vordering volgt uit de aard van de vordering. Als de opzegging doorgaat kan [eiser 2] per 2 februari 2022 niet meer over haar betaalrekeningen bij ABN AMRO beschikken. Voor [eiser 1] geldt dat de bankrelatie met haar al is beëindigd. Een belang bij het herstel daarvan kan haar echter niet worden ontzegd, omdat zij haar betaalrekening voor haar bedrijfsvoering wil gebruiken. Dat eisers beiden beschikken over een bankrekening bij een andere bank, maakt niet dat hun spoedeisend belang ontbreekt. Zij kunnen immers een zwaarwegend belang hebben bij (het behoud van) hun ABN AMRO rekeningen.
4.3.
Op grond van artikel 35 ABV heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd.
Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan ABN AMRO bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van toegang tot het betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt. (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW); zie HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929).
4.4.
In deze zaak kan alleen voor [eiser 2] dit beoordelingskader worden gebruikt, omdat de bankrelatie tussen haar en ABN AMRO nog niet is geëindigd. Dat ligt anders ten aanzien van [eiser 1] , omdat die bankrelatie al is geëindigd en het erom gaat of ABN AMRO opnieuw een betaalrekening moet aanbieden. Daarbij staat in principe de contractsvrijheid voorop, maar die is niet onbegrensd. In wezen komt het bij de beoordeling in dat kader ook aan op een belangenafweging. Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1652 Hoge Raad, 05-11-2021, 20/01038). Daarbij moeten de omstandigheden van het geval in de huidige situatie (ex nunc) moeten worden betrokken. Maar eerst terug naar hoe de bankrelatie is beëindigd.
4.5.
Banken hebben op grond van de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme) een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten.
4.6.
Banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 van de Algemene Bankvoorwaarden).
4.7.
In deze zaak heeft ABN AMRO in het kader van het cliëntenonderzoek getracht informatie te vergaren over de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van [eiser 1] , de reden voor het aanhouden van een betaalrekening bij zowel ABN AMRO als ING, de schommelingen in de betaalactiviteiten op de betaalrekening, de spectaculaire omzetstijging en de belangrijkste leveranciers en afnemers van [eiser 1] . Hierna volgt wat ABN AMRO (onder andere) heeft geconstateerd.
Eigendoms- en zeggenschapsstructuur en oprichting van [eiser 1]
4.8.
ABN AMRO stelt dat [eiser 1] niet meteen doch pas in haar derde reactie de juiste situatie omtrent de eigendoms- en zeggenschapsstructuur heeft geschetst, overeenkomstig de gegevens uit de openbare registers. ABN AMRO heeft echter geen afdoende antwoord gekregen op de vraag hoe de overname van de aandelen van [eiser 1] door [naam bedrijf 1] is gefinancierd. Het zou volgens [eiser 1] gaan om een overnamebedrag van tussen € 3.000,00 en € 5.000,00 euro, gefinancierd met middelen van [naam bedrijf 1] . Vaststaat dat daarover door [eiser 1] geen stukken zijn verstrekt. Volgens haar omdat die buiten de bewaartermijn vielen.
Volgens ABN AMRO heeft [eiser 1] in een latere reactie geschreven dat [naam bedrijf 3] B.V. bij de oprichting van [eiser 1] in 2010 is betrokken. Volgens de bank kan dat niet omdat dit bedrijf pas in 2012 is opgericht.
Overname van (de webpagina van) [naam bedrijf 2]
4.9.
ABN AMRO stelt dat over deze overname door [eiser 1] geen duidelijkheid is verschaft, terwijl dat de start was voor het betreden van de consumentenmarkt. De enige informatie die gegeven is, is dat het ging om een activa-overdracht ten bedrage van € 15.000,00. ABN AMRO heeft echter de koopakte/akte van aandelen nooit ontvangen terwijl [eiser 1] dat wel had toegezegd.
Bancaire relaties met ABN AMRO en ING
4.10.
[eiser 1] heeft geen verklaring gegeven waarom zij bij twee banken bankiert. Zij heeft alleen laten weten dat zij in de toekomst de ABN AMRO rekening wil gebruiken voor de omzet afkomstig uit de consumentenverkoop via de webshop, die nu op de ING rekening wordt gestort. ABN AMRO heeft voorts geconstateerd dat sprake is van wisselend gebruik van de betaalrekening. In de periode 1 januari 2021 tot en met november 2021 is een bedrag van circa € 4,2 miljoen daarop afgeschreven en een iets hoger bedrag bijgeschreven en in de periode daarvoor werd deze rekening nauwelijks gebruikt. Zij vindt dat verdacht.
Dubieuze transacties
4.11.
ABN AMRO meent dat uit de verstrekte gegevens blijkt dat [eiser 1] zaken doet met dubieuze partijen. Bijvoorbeeld partijen, waarmee de bank om integriteitsredenen de bankrelatie heeft beëindigd. Het gaat onder andere om betalingen vanaf de ABN AMRO rekening aan een bedrijf waarmee de bank de bankrelatie reeds heeft verbroken en waarover de rechter zich al heeft gebogen. Ook zijn er betalingen verricht van op hele cijfers afgeronde bedragen vanaf de ING rekening van [eiser 1] . Dit alles wijst op fraude en witwassen, aldus de bank.
De omzetstijging (en -daling)
4.12.
ABN AMRO stelt dat in 2018 de netto-omzet spectaculair is gestegen en vraagt zich af hoe dat kan. In 2017 bedroeg die immers nog € 300.131,00 en in 2018 circa € 3,2 miljoen. In 2019 was de netto-omzet nog iets hoger, aldus de bank.
De bank heeft niet kunnen controleren of [eiser 1] daadwerkelijk handel drijft in een volume dat correspondeert met de betaalstromen die op haar rekening zichtbaar zijn.
Belangrijkste afnemers en leveranciers
4.13.
Er bestaat volgens de bank ook onduidelijkheid over de voornaamste afnemers en leveranciers van [eiser 1] . Er zijn geen namen aangeleverd en hoe de zakelijke contacten verlopen is onduidelijk.
4.14.
Eisers hebben deze constateringen onvoldoende weerlegd. Ter zitting heeft de advocaat van eisers slechts een summiere toelichting gegeven op de wijze waarop [eiser 1] haar bedrijf voert en het verweer vooral toegespitst op het volgens [eiser 1] onzorgvuldige verloop van het cliëntenonderzoek. Verder waren [eiser 2] en [naam 3] ter zitting afwezig zodat aan hen geen vragen konden worden gesteld.
De conclusie luidt dat [eiser 1] ABN AMRO onvoldoende in staat heeft gesteld inzicht te verkrijgen in haar eigendomsstructuur en vermogensopbouw, haar verdienmodel en andere zaken. Hierdoor kan de bank niet voldoen aan de op haar rustende verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft. Ook is ABN AMRO niet in staat de (reputatie)risico’s te beoordelen die zij loopt bij het laten voortduren van de bankrelatie met [eiser 1] . Dit terwijl er voldoende aanknopingspunten waren voor een verhoogd risicoprofiel. Het belang van ABN AMRO bij opzegging weegt dan ook zwaar. Overigens is voor de opzegging niet vereist dat er concrete bewijzen waren dat [eiser 1] betrokken is bij criminele gedragingen.
[eiser 2]
4.15.
ABN AMRO had ook jegens [eiser 2] een zwaarwegend belang bij opzegging van de bankrelatie. Zij is bestuurder van [eiser 1] , maar heeft nauwelijks of niet meegewerkt aan het cliëntonderzoek, terwijl zij mede verantwoordelijk is geweest voor de gang van zaken. Bovendien lijkt het erop dat zij in de praktijk het bedrijf runt en op de hoogte moet zijn van wat er speelt binnen [eiser 1] . Volgens haar advocaat is zij de enige die het aanbod en de vraag naar telefoons en onderdelen coördineert vanuit een kantoor en loods. Er zijn geen andere personeelsleden. Daarnaast geldt ook voor [eiser 2] dat er specifieke vragen zijn gesteld over de mutaties op haar bankrekeningen, de ontvangst van haar salaris en betalingen tussen [eiser 1] en haar en tussen haar en [naam 3] , waarop geen antwoord is gekomen.
4.16.
Het standpunt van eisers dat de informatieverzoeken van ABN AMRO onredelijk en disproportioneel waren, wordt niet gevolgd. Het is begrijpelijk dat de door [naam 3] gegeven informatie bij de bank nieuwe vragen opriep. De gegevens over de totstandkoming en bedrijfsvoering van [eiser 1] zoals hiervoor beschreven, waren immers niet concreet genoeg. Dat ABN AMRO de duizend bestanden of documenten die haar digitaal zijn toegestuurd niet heeft doorgenomen, kan haar niet worden tegengeworpen. De bank kon immers de dropbox-link vanwege cyberrisico’s niet openen en onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze bijlagen in papier aan ABN AMRO zijn verstuurd. [eiser 1] heeft weliswaar als productie 12 een bevestiging van PostNL van 8 november 2021 overgelegd, met daarin als PDF een verzendlabel van [eiser 1] aan ABN AMRO voor een aangetekend postpakket. Hieruit kan echter, zoals ABN AMRO terecht aanvoert, niet worden opgemaakt dat daadwerkelijk de door [naam 3] bedoelde stukken aan ABN AMRO zijn verzonden. Uit de enkele omstandigheid dat de bank in haar conclusie van antwoord heeft geschreven dat het gaat om ‘1000 documenten’ kan niet worden afgeleid dat zij de link heeft geopend, zoals eisers lijken te betogen. In de bij de feiten onder 2.25 vermelde brief van 12 november 2021 heeft immers [naam 3] zelf al geschreven dat het om 1000 bestanden gaat.
Bovendien zou het voor ABN AMRO ondoenlijk zijn geweest om uit al die documenten de gewenste informatie te selecteren. Het lag eerder op de weg van eisers om de vragen van de bank te beantwoorden aan de hand geselecteerde documenten. Dat hebben zij niet gedaan. Overigens is de bij de feiten onder 2.23 genoemde brief van 7 november 2021 niet in het dossier aangetroffen. [eiser 1] maakt hier een punt van, maar heeft zelf de brief niet overgelegd. Deze wordt dan ook niet in de beoordeling meegenomen. Er kan ook niet worden gezegd dat, zoals eisers stellen, de informatieverzoeken niet specifiek genoeg waren en niet om concrete stukken is gevraagd. Uit de bij de feiten onder 2.5, 2.7, 2.10 en 2.13 genoemde brieven volgt het tegendeel.
4.17.
Verder wordt meegewogen dat ABN AMRO in lijn met de zorgplicht eisers herhaaldelijk in de gelegenheid heeft gesteld de verzochte informatie te verschaffen en dat zij de beëindigingsdatum een paar keer heeft verschoven.
Ter zitting heeft de advocaat van eisers, zoals gezegd, zijn verweer vooral toegespitst op het cliëntenonderzoek en de wijze waarop ABN AMRO heeft gecommuniceerd en heeft geantwoord op bezwaren van [naam 3] . Uit de feitenweergave kan echter worden afgeleid dat ABN AMRO uitgebreid met [naam 3] heeft gecommuniceerd, die blijkens de inhoud van de e-mails en brieven namens eisers optrad. ABN AMRO heeft daarnaast vele aangetekende brieven verzonden aan [eiser 1] en [eiser 2] , zowel naar het bedrijfsadres van [eiser 1] als naar het woonadres van [eiser 2] . Volgens [eiser 1] is de onder 2.26 vermelde brief van 16 november 2021 aan [eiser 1] ten onrechte niet naar haar bedrijfsadres gestuurd. De correspondentie genoemd vanaf de onder 2.16 vermelde e-mail van 9 augustus 2021 is echter op verzoek van [naam 3] alleen naar zijn e-mailadres of het woonadres van [eiser 2] gestuurd.
Het kan niet anders dan dat alle betrokkenen op de hoogte waren van het onderzoek en de informatieverzoeken. Dat mogelijk een brief niet direct naar het juiste adres is gestuurd, doet daar niet aan af. De definitieve opzegging van de bankrelatie met [eiser 1] vond plaats bij brief van 16 september 2021 en de definitieve opzegging van de bankrelatie met [eiser 2] bij brief van 11 november 2021. Daarin kan geen ruis zijn ontstaan. ABN AMRO heeft steeds adequaat op de e-mails van [naam 3] gereageerd en steeds opnieuw de mogelijk geboden alsnog informatie te verstrekken.
4.18.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben tot slot onvoldoende onderbouwd waarom hun belang bij voortzetting dan wel handhaving van de bankrekening bij ABN AMRO zwaarder moet wegen dan het belang van ABN AMRO. [eiser 1] beschikt over een bankrekening bij ING. Ook [eiser 2] beschikt over een rekening of rekeningen bij een andere bank, zo heeft ABN AMRO onbetwist aangevoerd.
4.19.
Nu de relatie tussen ABN AMRO en [eiser 1] reeds is beëindigd, gaat het ten aanzien van haar nog om de vraag of de bank gehouden is opnieuw een bankrelatie met haar aan te gaan. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen partijen, de integriteitsrisico’s niet weg zijn en nakoming van toezichtrechtelijke eisen een probleem blijft, heeft de bank een gerechtvaardigd belang om [eiser 1] als klant te weigeren.
4.20.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de vordering zal afwijzen, omdat ABN AMRO gebruik kon maken van haar bevoegdheid de bankrelaties te beëindigen en de bankrelatie met [eiser 1] niet hoeft te herstellen.
Aan [eiser 2] zal nog wat tijd worden gegund om haar bankzaken met ABN AMRO af te ronden. Gelet hierop wordt de bank veroordeeld de bankrelatie met haar tot
1 april 2022 voor te zetten.
4.21.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt ABN AMRO de bankrelatie met [eiser 2] tot 1 april 2022 voort te zetten,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: GHF