ECLI:NL:RBAMS:2022:1028

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3769
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening tijdelijke omgevingsvergunning voor digitale Mupi in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren (VvE) te Amsterdam en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het plaatsen van een digitale Mupi. De vergunninghouder had op 22 juli 2019 een omgevingsvergunning verkregen voor het tijdelijk plaatsen van een Mupi in de openbare ruimte, die geldig was tot 31 december 2027. De VvE heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 mei 2020, waarin het college het bezwaar ongegrond verklaarde. De VvE stelde dat de vergunning in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de zichtlijnen belemmerd werden door de Mupi.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks dat de Mupi in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat het college voldoende had gemotiveerd dat de Mupi geen onaanvaardbare gevolgen had voor de openbare ruimte en dat de vergunning was verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank wees erop dat de VvE onvoldoende had onderbouwd dat de Mupi de zichtlijnen zou belemmeren en dat de overlast van licht niet in strijd was met de geldende normen. De rechtbank verklaarde het beroep van de VvE ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de afweging die het college moet maken bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de ruimte die het college heeft om af te wijken van bestemmingsplannen, mits dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3769

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: de VvE)

( [gemachtigde eiseres] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: mr. M.A. van Marle).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te Amsterdam (hierna: de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.C. de Smidt).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2019 (het primaire besluit) heeft het college aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van een Mupi (Mobilier Urbain à Publicité Illuminé) in de openbare ruimte op de locatie [naam gebouw] voor een periode van circa acht jaar en zes maanden, tot uiterlijk 31 december 2027.
Bij besluit van 29 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de VvE ongegrond verklaard.
De VvE heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vergunninghouder heeft gereageerd bij brief van 8 april 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Namens de VvE is verschenen mevrouw [naam 1] bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de vergunninghouder zijn verschenen mevrouw [naam 2] en mevrouw E [naam 3] , bijgestaan door
mr. N. Haireche, kantoorgenoot van hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Vanaf medio 2012 zijn analoge Mupi’s in Amsterdam geplaatst. Het gaat om reclameborden die van binnenuit worden verlicht. De vergunninghouder is concessiehouder voor het exploiteren van Mupi’s in Amsterdam. De concessie loopt tot en met 31 december 2027.
2. Op 22 juli 2019 heeft het college een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een Mupi op de locatie ter hoogte van het gebouw [naam gebouw] voor een periode van circa acht jaar en zes maanden, tot uiterlijk 31 december 2027.
3. Op de locatie zijn de bestemmingsplannen “Zuidelijke binnenstad” en “Centrum diversiteit” van toepassing. Het project is gesitueerd op gronden met de bestemming “Verkeer”. Deze gronden zijn bestemd voor bouwwerken ten dienste van de openbare ruimte. Verder hebben de gronden de dubbelbestemming “Cultuurhistorie” en “Archeologie 3”. Het project is in strijd met de artikelen 29.1 en 29.2 van de bouw- en gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan “Zuidelijke Binnenstad”. Het bestemmingplan staat het plaatsen van reclameobjecten op de bestemming “Verkeer” niet toe, omdat deze niet ten behoeve van de bestemming zijn.
Het besluit
4. Het college heeft de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 20 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht (Bor). De Mupi heeft volgens het college geen onaanvaardbare gevolgen voor de openbare ruimte en veiligheid en heeft geen onevenredige verstoring van het stadsbeeld en de ruimtelijke kwaliteit van het beschermd stadsgezicht tot gevolg. Er staan ook bomen en andere objecten zoals lantaarnpalen in dezelfde lijn als de Mupi gesitueerd langs de Amstel. Hierdoor is geen sprake van vrije zichtlijnen op deze locatie en de Mupi staat niet op de brug of op de brugvleugel. De Mupi is wat lichtintensiteit betreft niet in strijd met de geldende regelgeving. Aan de vergunning is de voorwaarde verbonden dat er geen bewegende beelden mogen worden vertoond en dat de Mupi geen geluid mag produceren.
Standpunt van de VvE
5. De VvE voert aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijk ordening, omdat het college ten onrechte heeft aangenomen dat eerder al een vergunning was verleend voor een analoge Mupi op deze locatie. Daarvan is echter geen sprake. Er is eerder een vergunning verleend voor een tijdelijk Mupi op de locatie [adres] . Die vergunning is in 2019 herroepen. Van vervanging van een Mupi op deze locatie is dus geen sprake. Anders dan het college, vindt de VvE dat de zichtlijnen wel worden beperkt. Het zicht op de [brug] wordt belemmerd door de Mupi en de Mupi is met name door het licht ’s avonds erg aanwezig in het straatbeeld. Verder valt niet in te zien dat het zicht op een gracht niet mag worden beperkt maar op een rivier wel. De bewoners van [naam gebouw] ondervinden verder overlast door het licht van de Mupi. De Mupi is op de locatie geplaatst zonder dat de VvE daarin is gekend. De omstandigheid dat anders dan in 2019 de omgevingsvergunning nu geen bewegende beelden toestaat, is onvoldoende om de vergunning nu wel te verlenen. De Mupi nodigt nog steeds uit om wel bewegende beelden te tonen en dit is zelfs tot 1 januari 2020 gedoogd. De VvE vindt het onterecht dat toen zij een vergunning heeft aangevraagd voor het plaatsen van een bouwkeet, die nodig was voor het groot onderhoud van het monument [naam gebouw] , deze werd geweigerd, maar nu wel een omgevingsvergunning voor een Mupi op deze locatie is verleend.

Het oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning door het college moet worden getoetst aan de weigeringsgronden die in artikel 2.10 van de Wabo zijn opgenomen. Het systeem van dit artikel is dwingend en limitatief. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van deze weigeringsgronden. Als de bouwactiviteit niet in strijd is met één van deze weigeringsgronden dan moet de omgevingsvergunning worden verleend.
7. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning - onder meer - geweigerd als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. In artikel 2.12 is bepaald dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en - voor zover hier van belang - het Bor die afwijking mogelijk maakt.
8. Niet in geschil is dat de Mupi op de locatie [naam gebouw] in strijd is met het op de locatie geldende bestemmingsplan “Zuidelijke binnenstad”. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 20 van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde lid van bijlage II bij het Bor de omgevingsvergunning verleend. Het verlenen van een omgevingsvergunning door gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid is een discretionaire bevoegdheid van het college. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De rechterlijke toetsing is beperkt tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college dient bij de afweging of al dan niet een vergunning wordt verleend, rekening te houden met het eigen beleid.
9. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor de Mupi heeft kunnen verlenen. Daarvoor is het volgende redengevend.
10. Het college heeft bij de beoordeling of de plaatsing van de Mupi niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening getoetst aan het beleid neergelegd in het stedelijk kader buitenreclame (SKB). In het SKB is opgenomen dat reclame niet toelaatbaar is als deze naar het oordeel van het college ontsierend is voor het stadsbeeld of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte, de veiligheid van het verkeer in gevaar kan brengen of onevenredige hinder kan veroorzaken voor de omgeving. Het SKB is in principe alleen van toepassing op reclame waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Het vormt het toetsingskader voor een ontheffing op grond van artikel 4.11 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) voor het voeren van reclame in de openbare ruimte. Het college heeft het SKB echter wel - onverplicht - betrokken in de belangenafweging om af te wijken van het bestemmingsplan.
11. Het college heeft door een team bestaande uit drie tot vijf personen, waaronder een stedenbouwkundige laten beoordelen of de Mupi negatieve gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en de kwaliteit van de openbare ruimte; met name of de doorlooproutes voldoende zijn gewaarborgd en of de verreikende zichtlijnen worden gewaarborgd. In dat verband heeft het college geconstateerd dat de Mupi niet op de brug of brugvleugel staat en geen sprake is van vrije zichtlijnen omdat er ook bomen en andere objecten in dezelfde lijn als de Mupi zijn gesitueerd langs de Amstel. De bevindingen zijn in een locatietoets vastgelegd en als bijlage aan het bestreden besluit gehecht. De stelling van de VvE dat het college niet heeft getoetst of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat zij er ten onrechte van is uitgegaan dat er eerder een analoge Mupi op de locatie stond, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college - gelet op het voorgaande - voldoende inzichtelijk en transparant gemotiveerd dat de plaatsing van de Mupi op de locatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
12. De stelling van de VvE dat er sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat de zichtlijnen vanaf de brug en over de rivier worden beperkt, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Voor de vraag of binnen het stedenbouwkundig kader bijzondere waarde moet worden gehecht aan vrije zichtlijnen is het niet van belang of de vrije zichtlijn vanaf de brug over de Amstel (deels) wordt beperkt. De zichtlijnen zijn immers van belang voor de vraag of een verstoring van het historische stadsbeeld evenredig is of niet en dus niet voor het zicht op de Amstel.
13. Verder heeft de VvE aangevoerd overlast te ondervinden van de lichtintensiteit van de Mupi, maar niet is onderbouwd dat met de lichtintensiteit van de Mupi de normen van het Activiteitenbesluit en de criteria opgenomen in de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) worden overschreden. Bovendien staat de Mupi haaks op de woningen waardoor deze geen licht projecteert in de richting van de woningen. Verder heeft de vergunninghouder naar aanleiding van de hoorzitting in de bezwaarprocedure de lichtsterkte van de Mupi aangepast.
14. De VvE heeft verder aangevoerd dat de bewoners niet zijn geïnformeerd over de verplaatsing van de Mupi van de brugvleugel van de [brug] naar de locatie [naam gebouw] . Wat daar al van zij, voor deze procedure is de vraag of de VvE al dan niet is geïnformeerd niet van belang omdat dat geen weigeringsgrond is als genoemd in artikel 2.10 van de Wabo.
15. De omstandigheid dat het college bij besluiten van 14 mei 2019 eerder verleende omgevingsvergunningen voor 28 tijdelijke digitale Mupi’s - waaronder die ter plaatse van [adres] - heeft ingetrokken, maakt niet dat het college niet in redelijkheid de onderhavige vergunning heeft kunnen verlenen. De vorige vergunningen zijn ingetrokken omdat het college bewegende beelden in strijd achtte met een goede ruimtelijk ordening. De nu verleende omgevingsvergunning laat het tonen van bewegende beelden niet toe. De stelling van de VvE dat de vergunninghouder ondanks dit voorschrift wellicht toch bewegende beelden zal vertonen is voor deze procedure niet van belang. Als daarvan sprake is, kan de VvE een verzoek om handhaving doen.
16. De rechtbank begrijpt ten slotte dat het voor de VvE vervelend is geweest dat er geen vergunning is verleend voor het tijdelijk plaatsen van een bouwkeet op de locatie, maar voor de onderhavige procedure kan daaraan geen betekenis worden toegekend.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door de VvE betaalde griffierecht bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. S.J. Mees - Bolle, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.