ECLI:NL:RBAMS:2022:1019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/752147-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van acht maanden die de opgeëiste persoon moet ondergaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is behandeld op openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij wel op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Overleveringswet, waarbij de rechtbank ook de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht nam. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752147-21
RK nummer: 21/5576
Datum uitspraak: 1 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 oktober 2021 betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2021 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.Z.A.M. Skanderova, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen en tevens met zestig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De behandeling is voor onbepaalde tijd aangehouden om de zaak tegelijktijdig te kunnen af doen met het EAB met parketnummer 13/752148-21.
De behandeling is vervolgens - gelijktijdig met de zaak met het hiervoor genoemde parketnummer - voortgezet, in gewijzigde samenstelling, op de openbare zitting van 15 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Timorason, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgment of the District Court Poznań-Grunwald and Jeżyce in Poznanvan 30 augustus 2018, referentienummer: VIII K 672/18
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunten van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet verschenen bij de zitting die tot het vonnis heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft niet geprobeerd zich aan het proces te onttrekken of aan de betekening van de stukken. Hij heeft geen oproep ontvangen en zijn zus heeft evenmin stukken ontvangen. Dat betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken. Hij is nooit op de hoogte geweest dat er een proces heeft plaatsgevonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, maar dat er redenen zijn om af te zien van de bevoegdheid om deze weigeringsgrond toe te passen. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de procedure, is destijds verhoord ten aanzien van het feit, heeft een adres opgegeven en is geïnstrueerd over de verplichting om een eventuele adreswijziging door te geven. Zijn verdedigingsrechten zijn daarom niet geschonden, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens het EAB was de opgeëiste persoon op de hoogte van de verdenking en de strafrechtelijke procedure, waarbij hij een bekennende verklaring heeft afgelegd. Hij is over de strafzaak gehoord en heeft zijn adres in de voorbereidende procedure als postadres opgegeven.
Tevens is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de informatie is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder over de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden, namelijk dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. De opgeëiste persoon heeft er desondanks voor gekozen naar Nederland te vertrekken zonder dit aan de Poolse autoriteiten te laten weten. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal

5.Artikel 11; medische detentieomstandigheden in Polen

Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 11 OLW. De opgeëiste persoon heeft klachten aan zijn gebit en is bang dat hij in Poolse detentie-instellingen niet de juiste tandheelkundige medische zorg zal krijgen. Gelet op een rapport van ‘
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment'('CPT') van 28 oktober 2020 betreffende een bezoek aan Polen, zijn er zorgen over de toegang tot medische zorg in Poolse detentie-instellingen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon kan niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan mogelijk een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover het verweer ziet op het standpunt dat de opgeëiste persoon individueel gevaar loopt in detentie overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de uiteenzetting op dit punt, hoe indringend ook, niet is onderbouwd. De raadsvrouw heeft geen stukken overgelegd, die blijk geven van een op dit punt verontrustende situatie ten aanzien van tandheelkundige zorg in Poolse detentie-instellingen. Ook verder beschikt de rechtbank niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden waaruit volgt dat er, al dan niet vanwege de stand van de tandheelkundige zorg in Poolse detentie-instellingen, sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Poolse detentie-instellingen. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen zal worden blootgesteld aan een schending van artikel 11 OLW. Hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd omtrent de tandheelkundige situatie van de opgeëiste persoon levert geen grond tot weigering van de overlevering op. De rechtbank gaat ervan uit dat in het kader van de feitelijke overlevering zo nodig toepassing zal worden gegeven aan artikel 35, derde lid, eerste volzin, OLW. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon ook een executie-EAB is uitgevaardigd dat dateert van ná 14 februari 2020 en de behandeling van de vordering is aangehouden in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie – namelijk het EAB met parketnummer 13/752148-21 – , ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen [1] pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot dat executie-EAB (behoudens eerdere intrekking van dat executie-EAB of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW).

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznanvoor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.