Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aschaffenburg in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 januari 2022 en betreft strafbare feiten die zouden zijn gepleegd in Duitsland tussen 7 september 2013 en 2 februari 2014. De opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als Turkse nationaliteit heeft, werd bijgestaan door zijn raadsman tijdens de openbare zitting op 15 februari 2022.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de feitomschrijving in het EAB onvoldoende was en dat er tegenstrijdigheden waren. De officier van justitie daarentegen stelde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de feiten voldoende waren omschreven.
De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de garantie was gegeven dat, indien de opgeëiste persoon in Duitsland tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden veroordeeld, deze straf in Nederland zou kunnen worden ondergaan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet zijn toegepast. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.