ECLI:NL:RBAMS:2022:1008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/751881-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaatproblematiek

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Opole, Polen, op 15 juni 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 27 januari 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat voldaan is aan de eisen van de OLW. De raadsman heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon in Polen het risico loopt op schending van zijn mensenrechten, en heeft verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar voor schending van grondrechten in Polen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, en dat er geen grond is voor overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751881-20
RK nummer: 21/6706
Datum uitspraak: 10 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juni 2020 door
the Regional Court Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
sentence of the District Court in [geboorteplaats](Polen) van 24 april 2018 (referentienummer II K 1272/17).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Geen overname tenuitvoerlegging straf door Nederland

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting verzocht te bezien of de straf door Nederland kan worden overgenomen gelet op de
Nelson Mandela Prison Rules, in het bijzonder
rule 91 en 95.De waarborgen voor een goede resocialisatie en re-integratie moeten worden nageleefd en dat dient in Nederland plaats te vinden en niet in Polen, nu Polen die garanties niet kan bieden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat een verzoek tot overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland niet aan de orde is nu niet is voldaan aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander. De
Nelson Mandela Prison Rulesmaken dit niet anders.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat Polen handelt in strijd met de waarborgen van onder andere
the Nelson Mandela Prison Rulesdient gekeken te worden naar het kader dat voortvloeit uit arrest
Aranyosien
Căldăraru [1] .Nu er door de raadsman geen stukken zijn overgeleverd waaruit blijkt dat Polen de garanties die voortvloeien uit
the Nelson Mandela Prison Rulesniet naleeft, staat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman een beroep doet op artikel 6a OLW overweegt de rechtbank dat er, om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander en daarmee een mogelijke overname van de straf, ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW voldaan moet zijn aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Nu de opgeëiste persoon pas drie jaren in Nederland woont, voldoet hij niet aan het eerste vereiste, aangezien hij nog niet gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden en daarmee geen reden om de straf over te nemen. De
Nelson Mandela Prison Rulesbieden daarnaast geen grondslag om de tenuitvoerlegging van de straf van het Poolse vonnis over te nemen.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat ook wordt betoogd dat gedetineerden in Polen het risico lopen dat Polen zich niet houdt aan de mensenrechten en waarborgen die voortvloeien uit onder andere
The Nelson Mandela Prison Rules, waardoor re-integratie en resocialisatie voor de opgeëiste persoon niet mogelijk zal zijn en artikel 11 OLW aan de overlevering in de weg staat.
Als een dergelijk verweer wordt gevoerd, dient de rechtbank ingevolge het arrest
Aranyosien
Căldăraru [2] na te gaan of er op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens sprake is van een algemeen reëel gevaar dat zich een schending van grondrechten als genoemd zou voordoen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval.
De stellingen van de raadsman zijn hiervoor onvoldoende.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Voor overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland bestaat geen grond.

6.Artikel 11 OLW; Poolse rechtsstaatproblematiek

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak voor onbepaalde tijd dient te worden aangehouden, in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank op 14 september 2021. De opgeëiste persoon loopt na overlevering een reëel gevaar dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Ondanks het feit dat het vonnis in de zaak van de opgeëiste persoon is gewezen voor 14 februari 2020, is het van belang om de antwoorden op de prejudiciële vragen af te wachten. De uitspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg kan er toe leiden dat er geoordeeld wordt dat er in Polen geen eerlijk proces meer kan worden geboden. Het is dan ook mogelijk dat vonnissen van voor februari 2020 ook onder het bereik zullen vallen nu de Poolse rechtsstaat dan in essentie in de kern zal worden geraakt. Vanwege al recente ontwikkelingen in de Poolse rechtsstaat de afgelopen jaren kan niet vastgesteld worden dat de opgeëiste persoon een eerlijk proces heeft gehad. Daarnaast kan er, vanwege de recente uitspraak van het Poolse grondwettelijke hof waarin is geoordeeld dat nationaal Pools recht boven Europees recht wordt gesteld, niet langer van worden uitgegaan dat Polen het recht van de Europese Unie, waaronder de mensenrechten zoals vastgelegd in het Handvest, zal volgen en toepassen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan en heeft zich verzet tegen aanhouding. Het gaat om een arrest van vóór 14 februari 2020. De opgeëiste persoon heeft daarnaast niet aangevoerd dat zijn recht op een eerlijk proces in 2018 is geschonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van deze rechtbank van 21 september 2021 [3] heeft de rechtbank al geoordeeld dat de antwoorden op de recente prejudiciële vragen slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake nu het gaat om een vonnis uit 2018. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de zaak van de opgeëiste persoon af te wijken van de grensdatum.
De rechtbank begrijpt het verzoek om aanhouding van de raadsman aldus dat ook wordt betoogd dat de opgeëiste persoon in 2018 mogelijk geen eerlijk proces heeft gehad. Op grond van artikel 11 OLW mag aan een EAB geen gevolg worden gegeven in gevallen waarin er naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
In het arrest
LM – Celmervan het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 heeft het Hof een stappenplan voor de beoordeling van een dergelijk reëel gevaar gegeven. [4] Als laatste stap dient de verdediging aan te tonen dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon een individueel gevaar op schending van zijn in het Handvest gewaarborgde grondrechten bestaat. Het is in beginsel mede aan de opgeëiste persoon en zijn advocaat om, voor zover hij zich beroept op een reeds voltooide schending van zijn recht op een eerlijk proces, waar mogelijk, informatie te verstrekken die relevant zou kunnen zijn bij de beoordeling of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden. De opgeëiste persoon heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat hij geen eerlijk proces heeft gehad. De rechtbank beschikt ook anderszins niet over gegevens die daarop duiden. Het verweer wordt derhalve verworpen. Artikel 11 OLW staat aan overlevering niet in de weg. Voor aanhouding van de zaak bestaat geen aanleiding.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Opole(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.
4.HvJ EU 25 juli 2018, C-216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586