ECLI:NL:RBAMS:2021:993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
13-296673-20 (A), 13-180335-20 (B), 13-112776-20 (C), 13-229876-20 (D), 13-030520-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere inbraken en belediging van politieambtenaren

Op 10 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere inbraken en belediging van politieambtenaren. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11 september 2020 samen met een ander in een woning in Amsterdam inbrak en daar twee laptops heeft gestolen. Daarnaast heeft hij op 12 september 2020 ingebroken in een auto en goederen weggenomen. De rechtbank achtte ook bewezen dat de verdachte op 11 juli 2020 een politiebusje heeft beschadigd en de daarin zittende agenten op grove wijze heeft beledigd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder een poging tot diefstal uit een andere auto, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de overlast die de verdachte had veroorzaakt en zijn eerdere veroordelingen. De verdachte kreeg een kans om zijn leven te beteren door middel van een voorwaardelijke straf, gekoppeld aan bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-296673-20 (A), 13-180335-20 (B), 13-112776-20 (C), 13-229876-20 (D), 13-030520-20 (TUL)
Datum uitspraak: 10 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2021.
De politierechter heeft de zaken onder de parketnummers 13-180335-20, 13-112776-20 en 13-229876-20, die bij afzonderlijke dagvaardingen zijn aangebracht, ter terechtzitting van 9 december 2020, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak B, zaak C en zaak D aangeduid. [1]
De politierechter heeft vervolgens op de zitting van 24 februari 2021 deze zaken verwezen naar de meervoudige kamer van 24 februari 2021, ten einde de gevoegde zaken tegelijkertijd te behandelen met de zaak onder parketnummer 13-296673-20, welke zaak als zaak A zal worden aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
zaak A, feit 1:
op 27 september 2020 te Amsterdam, al dan niet samen met een ander of anderen, in een winkel heeft ingebroken en daar sieraden, toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen;
zaak A, feit 2:
op 11 september 2020 te Amsterdam al dan niet samen met een ander of anderen, in een woning heeft ingebroken en daar twee laptops en een huissleutel, toebehorende aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen;
zaak A, feit 3:
op 12 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, uit twee auto’s ( [kenteken] en [kenteken] ) goederen, toebehorende aan respectievelijk [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , heeft weggenomen, nadat hij zich de toegang tot die auto’s had verschaft door middel van braak;
zaak A, feit 4:
op 12 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, heeft geprobeerd om uit twee auto’s ( [kenteken] en [kenteken] ) goederen, toebehorende aan respectievelijk [benadeelde 5] en een onbekend gebleven persoon, weg te nemen, waarbij hij telkens een ruit van de betreffende auto heeft ingeslagen;
zaak B, feit 1:
op 11 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk een politiebusje heeft beschadigd;
zaak B, feit 2:
op 11 juli 2020 te Amsterdam drie verbalisanten heeft beledigd;
zaak C:
op 18 april 2020 te Amsterdam heeft geprobeerd om uit een auto ( [kenteken] ) geld en/of goederen, toebehorende aan [benadeelde 6] , weg te nemen;
zaak D:
op 13 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk een aan hem opgelegd gebiedsverbod heeft overtreden.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde:
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte samen met een ander de woning aan de [adres] is binnengegaan en daar goederen heeft weggenomen. Hij acht niet bewezen dat verdachte en zijn mededader deze woning met behulp van een valse sleutel zijn binnengekomen. Van dat onderdeel zal verdachte moeten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 tenlastegelegde:
Verdachte zal vrijgesproken moeten worden van de ten laste gelegde poging tot diefstal met braak uit de auto met kenteken [kenteken] , nu het bewijs daartoe ontoereikend is.
De officier van justitie is van mening dat de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen dienen te worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde:
De raadsvrouw is van mening dat op grond van de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd hooguit sprake is geweest van een poging tot diefstal, maar dat is niet ten laste gelegd.
Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij die nacht een jongen met gestolen goederen uit een winkelpand aan de Ceintuurbaan zag komen rennen. Verdachte zag dat het slot van de deur van de winkel kapot was en is vervolgens zelf het pand binnengegaan. Hij is binnen bij de deur blijven staan. Hij heeft niets uit de winkel meegenomen.
Op grond van de camerabeelden is vastgesteld dat de andere man die in de winkel is geweest goederen in zijn handen heeft gehad en dus kennelijk de sieraden heeft weggenomen. Het bewijs ontbreek dat verdachte medepleger is van deze andere persoon. Het kan immers niet worden vastgesteld dat beide mannen op enig moment samen in de winkel zijn geweest of dat zij met elkaar hebben gecommuniceerd. Verdachte zal daarom van het feit moeten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde:
De raadsvrouw is van mening dat er geen bewijs is dat verdachte en zijn mededader de woning zijn binnengegaan door middel van een valse sleutel. Van dat onderdeel zal hij moeten worden vrijgesproken. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij samen met een ander de woning [adres] is binnengegaan. Ze hadden geen sleutel van die woning maar ze konden naar binnen gaan omdat de deur op een kier stond. Uit de woning hebben ze vervolgens twee laptops weggenomen. Verdachte heeft ontkend dat ze ook een sleutel hebben gestolen.
Voor het overige heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot de diefstal met braak ten aanzien van de auto met kenteken [kenteken] van [benadeelde 3] . Medeplegen is niet tenlastegelegd, terwijl er geen bewijs is dat verdachte zelf een ruit heeft ingegooid of goederen uit deze auto heeft weggenomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die nacht met een groep vrienden in de parkeergarage aan het chillen was. Iedereen was aangeschoten en er ontstond een baldadige sfeer waarbij ramen van auto’s werden ingeslagen. Ook verdachte heeft daar aan meegedaan.
Verdachte heeft bekend dat hij uit de auto met kenteken [kenteken] van [benadeelde 4] goederen heeft weggenomen, nadat hij een ruit van deze auto had ingeslagen.
Hij heeft geen goederen weggenomen uit de auto met kenteken [kenteken] van [benadeelde 3] .
Met betrekking tot de auto met kenteken [kenteken] van [benadeelde 4] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot beide auto’s. Met betrekking tot de auto met kenteken [kenteken] is onbekend wie de eigenaar is en ontbreekt een aangifte. Medeplegen is niet tenlastegelegd, terwijl er onvoldoende bewijs is dat verdachte zelf ruiten van de auto’s heeft ingegooid en goederen uit deze auto’s heeft proberen weg te nemen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde:
De raadsvrouw is van mening dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken. Er kan niet worden vastgesteld dat door de trap tegen het politiebusje schade is ontstaan. Deze schade blijkt niet uit de foto’s van de achterkant van het politiebusje, zoals die in het dossier zijn opgenomen. Ook in de processen-verbaal van bevindingen is niet opgenomen welke schade verbalisanten kort na het incident aan het voertuig hebben geconstateerd.
ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Het kan niet worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte zijn aan te merken als een begin van uitvoering van een diefstal, nu de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen onvoldoende gericht zijn op voltooiing van de wegneemhandeling. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte de auto daadwerkelijk heeft doorzocht terwijl de gedragingen van verdachte evengoed passen bij de lezing van verdachte, dat hij een slaapplek zocht.
ten aanzien van het in zaak D tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft met betrekking tot dit feit geen opmerkingen naar voren gebracht.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde:
Aangever [benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn winkel aan de [adres] te Amsterdam in de vroege ochtend van 27 september 2020. De toegangsdeur tot de winkel bleek te zijn geforceerd en er zijn sieraden weggenomen.
In de winkel was een beveiligingscamera geïnstalleerd die foto’s heeft gemaakt.
Deze foto’s zijn door de politie bekeken, waarbij bleek dat die nacht twee personen in de winkel aanwezig zijn geweest, te weten NN1 en NN2. NN2 is door diverse verbalisanten herkend als verdachte [verdachte] . Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de persoon is die door de politie als NN2 wordt aangeduid en dat hij aldus die nacht in de winkel is geweest.
Op de foto’s is te zien dat NN1 in de winkel loopt met goederen in zijn hand. Op andere foto’s is te zien dat verdachte in de winkel staat, naar eigen zeggen bij de ingang. De rechtbank constateert dat op de haar ter beschikking staande foto’s NN1 en verdachte geen enkele keer samen zichtbaar zijn. De foto’s bevatten geen tijdsaanduiding en het kan daarom niet worden vastgesteld dat beide mannen die nacht tegelijkertijd binnen zijn geweest. Evenmin is het mogelijk om vast te stellen hoeveel tijd er zat tussen het moment op de foto’s waarop NN1 is te zien en die waarop verdachte is te zien en ook niet in welke volgorde NN1 en NN2 zijn binnen geweest.
De stelling van verdachte dat hij pas de winkel is ingegaan nadat NN1 met de goederen de winkel had verlaten is aldus niet in strijd met de onderzoeksbevindingen en kan evenmin als evident onaannemelijk terzijde worden geschoven. Hoewel verdachte kennelijk met kwade intenties de winkel is binnengegaan, kan niet worden bewezen dat hij tezamen met een ander de deur van winkel heeft geforceerd en dat hij en zijn mededader goederen uit deze winkel hebben weggenomen. Mogelijk kan verdachte worden verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal maar dat is niet tenlastegelegd. Aldus zal verdachte voor het feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [benadeelde 2] en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte op 11 september 2020 samen met een ander twee laptops heeft weggenomen uit de woning [adres] . Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte en zijn mededader de woning zijn binnengekomen met een behulp van een valse sleutel. Van deze strafverzwarende omstandigheid zal verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 en 4 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [benadeelde 4] , de aangetroffen bloedsporen van verdachte aan de buitenzijde van de auto en op een rol keukenpapier in de achterbak, en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte op 12 september 2020 in een parkeergarage te Duivendrecht een ruit van de auto van [benadeelde 4] heeft ingeslagen en vervolgens goederen uit deze auto heeft weggenomen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte eveneens heeft ingebroken in de in dezelfde parkeergarage geparkeerde auto met kenteken [kenteken] van [benadeelde 3] . De rechtbank acht niet onaannemelijk dat verdachte die avond samen met meerdere personen in de parkeergarage aanwezig was en dat ook deze andere personen zich niet onbetuigd hebben gelaten. Medeplegen is echter niet ten laste gelegd. Dat verdachte de inbraak in de auto van [benadeelde 4] heeft gepleegd, is op zichzelf onvoldoende om hem tevens de inbraak in de auto van [benadeelde 3] toe te kunnen rekenen. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte zelf een ruit van deze auto heeft ingeslagen en dat hij zelf goederen uit deze auto heeft weggenomen. Er zijn geen camerabeelden waarop verdachte te zien is. Evenmin zijn er forensische sporen op de auto van [benadeelde 3] aangetroffen die in de richting wijzen van verdachte.
Om dezelfde redenen acht de rechtbank evenmin bewezen dat verdachte heeft proberen in te breken de auto met kenteken [kenteken] van de [benadeelde 5] . Ook hier ontbreekt het bewijs dat verdachte zelf een ruit heeft ingeslagen en vervolgens heeft geprobeerd om goederen uit de auto weg te nemen.
Op de auto met kenteken [kenteken] zijn aan de buitenkant, aan de bestuurderszijde op zowel het voor- als achterportier, bloedsporen aangetroffen die aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Het kan daarom worden aangenomen dat verdachte degene is geweest die een zijruit van deze auto heeft vernield. Met betrekking tot deze auto is door de eigenaar of gebruiker echter geen aangifte gedaan. Het is daarom niet bekend of de auto is doorzocht en of er al dan niet goederen uit deze auto zijn weggenomen. Aldus is niet vast te stellen of sprake is geweest van een poging tot diefstal met braak, zoals is ten laste gelegd, of mogelijk van een voltooid delict of enkel van vernieling van een autoruit. Ook dit feit acht de rechtbank daarom niet bewezen.
De rechtbank zal verdachte aldus vrijspreken van de ten laste gelegde inbraak in de auto met kenteken [kenteken] en de pogingen tot inbraak in de auto’s met kentekens [kenteken] en [kenteken] .
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde:
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in het door hen opgemaakte proces-verbaal van bevindingen vermeld dat verdachte op 11 juli 2020 in de Regulierdwarsstraat tegen de politiebus waarin zij op dat moment reden, spuugde. [verbalisant 1] , die het busje bestuurde, reed daarop langzaam achteruit in de richting van verdachte, om hem op zijn gedrag aan te spreken. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verdachte tijdens het achteruit rijden naast het voertuig liep. De verbalisanten hoorden vervolgens enkele harde knallen achter de auto. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zagen dat verdachte met zijn rechterbeen gestrekte trappen gaf tegen de achterzijde van de politiebus. Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij een trap heeft gegeven tegen de politiebus.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft aangifte gedaan van vernieling van het busje. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat foto’s van de schade later aan het dossier zullen worden toegevoegd. Deze foto’s bevinden zich op de pagina’s 30 tot en met 32. Anders dan door de verdediging is gesteld is op deze foto’s wel degelijk schade zichtbaar. Op pagina 30 zijn rechts van de nummerplaat en ook boven deze nummerplaat deuken zichtbaar. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk het politiebusje heeft beschadigd.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte de beledigingen heeft geuit zoals verwoord in de door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft een deel van deze beledigingen bekend. De rechtbank ziet gaan aanleiding om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisanten zodat de rechtbank ook die beledigingen bewezen acht die verdachte ontkent geuit te hebben.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
In de nacht van 18 april 2020 zag verbalisant [verbalisant 4] dat verdachte in de Jasonstraat te Amsterdam tevergeefs probeerde om het portier van een aldaar geparkeerde Citroën te openen. Verdachte liep vervolgens door naar de Stadionkade, waar hij het bestuurdersportier van een Fiat 500 met kenteken [kenteken] opende. Het binnenlicht van deze auto ging aan. Verdachte ging op de bestuurdersstoel van de auto zitten. Verbalisant zag dat verdachte druk heen en weer bewoog. Op een gegeven moment boog verdachte naar rechts waarna een extra licht in de auto aanging. Vervolgens boog verdachte naar achteren waarna hij de ruimte achter zich leek te doorzoeken. Verdachte bewoog met zijn armen druk heen en weer. Na ongeveer vijf minuten stapte verdachte uit en liep naar de achterzijde van de auto. Hij opende de achterklep van de auto. Kort daarna sloot hij de achterklep. Vervolgens liep verdachte van de Fiat 500 vandaan, waarna hij op de Stadionkade tevergeefs probeerde om bij twee andere aldaar geparkeerde auto’s het portier te openen.
De eigenaar van de Fiat 500, [benadeelde 6] heeft aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat haar auto niet kan worden afgesloten en dat zij daarom niets van waarde in haar auto heeft liggen. Nadat de politie haar er op had geattendeerd dat verdachte in haar auto had gezeten, is ze in de auto gaan kijken. Er bleek niets te zijn weggenomen maar zij constateerde dat haar handschoenen die zich in de deurstijl bevonden, nu op de grond bij de bijrijdersstoel lagen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van goederen uit de Fiat 500 van aangeefster [benadeelde 6] . De stelling van verdachte dat hij de auto is binnengegaan omdat hij in deze auto wilde slapen, is in strijd met de bewijsmiddelen. Uit de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 4] volgt dat verdachte 5 minuten in de auto heeft gezeten terwijl niet is gebleken dat verdachte bijvoorbeeld de voorstoelen in de ligstand heeft verplaatst. De handelingen van verdachte zoals beschreven door verbalisant [verbalisant 4] duidt de rechtbank als het doorzoeken van de auto naar weg te nemen goederen. Deze duiding wordt ondersteund door de door aangeefster geconstateerde verplaatsing van de handschoenen. De verklaring van verdachte dat hij de achterklep van de auto heeft geopend om te kijken of de kofferbak geschikt was om in te slapen acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Het idee dat verdachte de rechtbank wil doen geloven dat verdachte met zijn lengte en postuur, de kofferbak van een Fiat 500 zou hebben gekozen om in te slapen vindt de rechtbank opvallend, nu dit type auto daartoe volstrekt ongeschikt is.
Ten aanzien van het in zaak D tenlastegelegde:
Op 14 juli 2020 is door de burgemeester van Amsterdam een dealerverblijfsverbod uitgevaardigd voor de duur van drie maanden. Dit verbod was van kracht vanaf 18 juli 2020 om 00:01 uur tot en met 17 oktober 2020 om 23:59 uur en is op 28 augustus 2020 in persoon aan verdachte uitgereikt. Daarbij is aan verdachte tevens een kaartje overhandigd van het dealeroverlastgebied waar hij in de genoemde periode niet mocht komen. Op 13 september 2020 werd verdachte aangetroffen op de Nieuwezijds Voorburgwal te Amsterdam, welke locatie is gelegen in het betreffende dealeroverlastgebied. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte op 13 september 2020 te Amsterdam een hem opgelegd gebiedsverbod van drie maanden heeft overtreden..
3.3.2.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen in zaak A onder 1, 3 met betrekking tot de auto met kenteken [kenteken] en 4 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde:
op 11 september 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan de [adres] , twee laptops (merk HP Pro 430 5G en 7G), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde:
op 12 september 2020 in Nederland, in een auto met kenteken [kenteken] , zes zonnebrillen en slippers en een pet en een paar schoenen en een fles parfum en een toilettas met inhoud en een rugtas met inhoud, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde:
op 11 juli 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een politievoertuig (kenteken [kenteken] ), dat aan een ander, te weten aan de politie eenheid Amsterdam, wijkteam Centrum-Amstel toebehoorde, heeft beschadigd;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde:
op 11 juli 2020 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , brigadier van politie, eenheid Amsterdam en [verbalisant 2] , brigadier van politie, eenheid Amsterdam en [verbalisant 3] , hoofdagent van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kanker Nederlanders. Kanker blanke" en "Vuile vieze kankerlijers. Kanker Hollanders" en "Ik neuk jullie kanker vrouwen. Ik neuk jullie kanker moeders en kanker schoonmoeders" en "Jullie zijn boerenzonen. Ik laat jullie kanker moeders mij pijpen. Vuile kanker klootzakken" en "Ik neuk je dochter en je kleindochter. Ik neuk jullie kanker kleinkinderen. Vuile vieze kankerlijers" en "Vuile vieze kanker nazi’s. Ik neuk jullie kanker moeder. Ik neuk jullie kanker vrouwen. Ik laat jullie kanker vrouwen mij pijpen. Vuile kanker klootzakken. Ik laat jullie kanker blonde kleinkinderen mij pijpen. Ik neuk jullie kanker blonde kleinkinderen" en "Als ik vrij kom, zoek ik jullie kanker klootzakken op en neuk jullie kanker blonde kleinkinderen. Kankerlijers. Vuile vieze witte klootzakken. Kankerlijers”;
ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
op 18 april 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een personenauto (gekentekend [kenteken] ) geld en/of goederen van zijn, verdachtes gading, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- zich naar die personenauto heeft begeven en
- een portier van die personenauto heeft geopend en
- in die personenauto heeft plaatsgenomen en
- die personenauto vervolgens heeft doorzocht;
ten aanzien van het in zaak D tenlastegelegde:
op 13 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9A Algemene Plaatselijke Verordening, gedaan door de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 18 juli 2020 om 00:01 uur tot en met 17 oktober 2020 om 23:59 uur niet mocht bevinden in het dealeroverlastgebied Centrum, door, zich op 13 september 2020 om 20:45 uur op de Nieuwezijds Voorburgwal, gelegen in voornoemd gebied te bevinden.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, gelet op het advies van de reclassering, geen meerwaarde heeft.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat volstaan kan worden met gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast dient een voorwaardelijk strafdeel te worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze ter terechtzitting door de deskundige van de reclassering zijn geformuleerd. Een reclasseringstoezicht met een behandel- en begeleidingstraject is noodzakelijk om hem op weg te hepen. Re-integratie is niet mogelijk in het kader van een penitentiair programma binnen een detentie, zoals in eerste instantie door de reclassering is geadviseerd. De geboorte van zijn kind geeft verdachte een externe motivatie om te werken aan zijn problemen en een toekomst op te bouwen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander goederen uit een woning weggenomen. Ook heeft hij ingebroken in een, in een parkeergarage, geparkeerde auto en heeft hij geprobeerd om goederen weg te nemen uit een op straat geparkeerde auto. Daarnaast heeft hij een politiebusje beschadigd en heeft de agenten die in dat busje zaten op een zeer grove manier beledigd. Ten slotte heeft hij een hem opgelegd gebiedsverbod genegeerd. Dit verbod was hem opgelegd omdat hij bij voortduring overlast veroorzaakte in het betreffende gebied. Verdachte heeft de feiten gepleegd in de periode van 18 april 2020 tot en met 13 september 2020. Verdachte heeft door zijn handelen schade, overlast en grote irritatie bij de betreffende gedupeerden veroorzaakt.
De ernst en hoeveelheid van de bewezen geachte feiten rechtvaardigt in beginsel een forse gevangenisstraf.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden met regelmaat voor soortgelijke feiten, als ook andersoortige feiten, is veroordeeld. Op 4 juni 2020 is verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zodat de rechtbank bij de straftoemeting rekening zal houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Over verdachte zijn diverse reclasseringsrapporten opgesteld. Het meest recente rapport dateert van 29 januari 2021 en is opgesteld door mevrouw M. Hamels van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. In dit rapport is te lezen dat er al geruime tijd sprake is van een toename van delicten waarbij ook een delictpatroon zichtbaar is ten aanzien van vermogensdelicten. Verdachte maakt deel uit van
de Top1000 aanpak. Er is sprake van instabiliteit op bijna alle leefgebieden. Er zijn twijfels over zijn cognitief functioneren. Een recent reclasseringstoezicht in een andere strafzaak is mislukt. De behandelaar van ambulante forensische zorginstelling Inforsa heeft geen inhoudelijk gesprek kunnen voeren, omdat verdachte dit niet wilde. Hierdoor heeft geen verdiepingsdiagnostiek kunnen plaatsvinden. Er is sprake van een gebrekkige motivatie bij verdachte. Hij zegt van alles te willen maar in de praktijk komt er weinig van terecht. De reclassering twijfelt niet aan de goede intentie van verdachte op dit moment, maar hij lijkt niet in staat te zijn deze intentie om te zetten in een nieuwe positieve levenskoers. De reclassering is van mening dat verdachte onvoldoende open staat voor reclasseringsbemoeienis en ziet geen mogelijkheden om nieuwe interventies te adviseren. Het risico op recidive en op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert in haar rapport een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Ter terechtzitting is de reclasseringswerker E. Wijbenga als deskundige gehoord. In eerste instantie heeft zij het in het reclasseringsrapport verwoorde advies bevestigd. Eventuele hulpverlening en resocialisatie kan plaatsvinden in het kader van een penitentiair programma, dan wel via de GGD in het kader van de Top1000. Tijdens een korte onderbreking van de zitting heeft zij telefonisch contact opgenomen met haar collega mevrouw Hamels. Hoewel de reclassering nog steeds bedenkingen heeft bij een toezichttraject is de reclassering wel bereid en in staat daartoe over te gaan als de rechtbank dit wenselijk acht. Daarbij dienen dan de volgende voorwaarden te worden opgenomen: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, meewerken aan een ambulante behandeling bij Inforsa of andere door de reclassering aan te wijzen behandelaar, meewerken met Amsta of soortgelijke instelling en meewerken met begeleid wonen als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank constateert dat verdachte in het verleden diverse kansen heeft gehad om met de reclassering en hulpverleningsinstanties aan de slag te gaan. Deze interventies zijn echter telkens door toedoen van verdachte niet van de grond gekomen. De reclassering ziet inmiddels weinig heil meer in een nieuw reclasseringstoezicht, maar is niettemin bereid om het nog een keer met verdachte te proberen. Verdachte stelt dat hij door de geboorte van zijn kind een nieuwe motivatie heeft om te veranderen. Hij wil schoon schip maken en realiseert zich dat hem dit zonder hulp in een drangkader niet gaat lukken. Ook de rechtbank is van oordeel dat een intensieve begeleiding in een gedwongen kader nodig is om tot positieve veranderingen te komen. Ondanks dat verdachte in het verleden het erbij heeft laten zitten, zal de rechtbank verdachte nog een kans geven zijn goede intenties in daden om te zetten. In afwijking van de eis van de officier van justitie zal de rechtbank daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze ter zitting door de deskundige van de reclassering zijn geformuleerd. De duur van de op te leggen gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie is geëist omdat rechtbank minder bewezen acht dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
7.3.2.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
 De benadeelde partij
[benadeelde 4]vordert
€ 1.014,-(5x zonnebril, 2x slippers, toilettas) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting zijn vordering toegelicht en heeft verklaard dat hij de weggenomen goederen al enige jaren in zijn bezit had en daar geen bonnetjes meer van heeft.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om een bedrag van
€ 500,- als schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is niet met stukken onderbouwd en het is daarom lastig vast te stellen wat de waarde is van de weggenomen goederen. De goederen waren bovendien al enige jaren oud. Het gevorderde schadebedrag is daarom volgens de rechtbank te hoog. De rechtbank schat de schade op een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (12 september 2020).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
 De benadeelde partij
[verbalisant 1]vordert
€ 1.000,-aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 200,- zal worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering te matigen tot hoogstens een bedrag van € 150,- en voor het overige af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De gevorderde schade acht de rechtbank echter te hoog en niet in lijn met wat in vergelijkbare zaken in de regel wordt toegewezen. Bovendien lijkt de vordering mede te zijn gebaseerd op bedreiging en discriminatie, hetgeen geen onderdeel van de verdenking en bewezenverklaring uitmaakt. De rechtbank schat de immateriële schade naar billijkheid op € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (11 juli 2020).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
In het belang van [verbalisant 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
 De benadeelde partij
[verbalisant 2]vordert
€ 1.000,-aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 200,- zal worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering te matigen tot hoogstens een bedrag van € 150,- en voor het overige af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De gevorderde schade acht de rechtbank echter te hoog en niet in lijn met wat in vergelijkbare zaken in de regel wordt toegewezen. Bovendien lijkt de vordering mede te zijn gebaseerd op bedreiging en discriminatie, hetgeen geen onderdeel van de verdenking en bewezenverklaring uitmaakt. De rechtbank schat de immateriële schade naar billijkheid op € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (11 juli 2020).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
In het belang van [verbalisant 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
 De benadeelde partij
[verbalisant 3]vordert
€ 200,-aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering te matigen tot hoogstens een bedrag van € 150,- en voor het overige af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd 11 juli 2020.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [verbalisant 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
7.3.3.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 26 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-030520-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 juni 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
De raadsvrouw is van mening dat de vordering moet worden afgewezen en dat volstaan kan worden met het verlengen van de proeftijd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten. Verdachte wist dat hij in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling liep maar is niettemin meermalen de fout in gegaan. Hij zal daar nu de consequenties van moeten ondervinden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 184, 266, 267, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt de verdachte vrij van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde, in zaak A onder 3 met betrekking tot de auto met kenteken [kenteken] tenlastegelegde en het in zaak A onder 4 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak C bewezenverklaarde:
poging tot diefstal;
ten aanzien van het in zaak D bewezenverklaarde:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen na zijn detentie melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en moet hij zich houden aan de door de reclassering gegeven aanwijzingen;
Ambulante behandeling
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij de Forensische Polikliniek van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Meewerken aan verdiepingsdiagnostiek
Veroordeelde werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek gericht op verstandelijke vermogens en psychopathologie, uitgevoerd door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
Amsta
Veroordeelde werkt mee aan een door Amsta, of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling, opgesteld programma, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die door of namens deze instelling aan veroordeelde worden gegeven;
Begeleid wonen
Indien de reclassering dat noodzakelijk acht, wordt veroordeelde verplicht om te verblijven bij een nader te bepalen voorziening voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Hij dient zich bij een plaatsing aldaar te houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 4]toe tot een bedrag van
€ 500,-(vijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat
€ 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
10dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 1]toe tot een bedrag van
€ 200,-(tweehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 200,- (tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
4dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 2]toe tot een bedrag van
€ 200,-(tweehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 2] aan de Staat
€ 200,- (tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
4dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[verbalisant 3]toe tot een bedrag van
€ 200,-(tweehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 3] aan de Staat
€ 200,- (tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
4dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis met parketnummer 13-030520-20 van 4 juni 2020, namelijk een
gevangenisstrafvan
6 (zes) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. J. Thomas en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2021.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft tijdens de behandeling ter zitting de dagvaardingen anders genummerd, maar de rechtbank heeft in het vonnis een andere nummering aangehouden.