ECLI:NL:RBAMS:2021:946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
C/13/680029 / HA ZA 20-221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door ABN AMRO na fraudemelding door broer van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een particuliere klant, aangeduid als [eiser], en ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft de beëindiging van de bankrelatie door ABN AMRO na een fraudemelding door de broer van [eiser]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in januari 2019 een hypotheekaanvraag heeft ingediend bij ABN AMRO, waarbij hij onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn inkomen. Na een melding van zijn broer over deze onjuistheden heeft ABN AMRO een fraudeonderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat [eiser] valselijk opgemaakte documenten had ingediend, wat resulteerde in de beëindiging van de bankrelatie en inschrijving in het Incidentenregister.

De rechtbank heeft geoordeeld dat ABN AMRO gerechtigd was om de bankrelatie te beëindigen op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV). De rechtbank heeft daarbij de zorgplicht van de bank en de informatieplicht van [eiser] in overweging genomen. Het oordeel van de rechtbank was dat ABN AMRO voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beëindiging van de bankrelatie niet onrechtmatig was. De vorderingen van [eiser] om de beëindiging ongedaan te maken zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid bij het verstrekken van informatie aan financiële instellingen, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de opzegging van de bankrelatie door ABN AMRO gerechtvaardigd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/680029 / HA ZA 20-221
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mr. R.H.J.M. Silvertand en mr. V.J.K. Welten te Waalwijk,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.P.M. Schreven te Rosmalen.
Partijen zullen hierna [eiser] en ABN AMRO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 februari 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 21 oktober 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 januari 2021,
  • de per e-mail verstuurde brief van 11 februari 2021 van mr. Welten naar aanleiding van het proces-verbaal van mondelinge behandeling,
  • de per e-mail verstuurde brief van 12 februari 2021 van mr. Schreven naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In januari 2019 heeft [eiser] met behulp van zijn hypotheekadviseur een hypotheekaanvraag ingediend bij ABN AMRO ter financiering van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Ten behoeve van deze aanvraag heeft [eiser] een aantal gegevens moeten aanleveren, waaronder een werkgeversverklaring, een salarisspecificatie en een bankafschrift.
2.2.
[eiser] was ten tijde van de aanvraag van de hypothecaire geldlening in dienst bij Rijschool Verhuur B.V. (hierna: Rijschool Verhuur). De enig aandeelhouder en bestuurder van Rijschool Verhuur was de heer [broer eiser] , de broer van [eiser] (hierna: [broer eiser] ). Rijschool Verhuur is opgericht op 16 april 2018 en ontbonden op 19 februari 2019. Daarvoor was [eiser] in dienst bij Rijtop Opleidingen B.V. (hierna: Rijtop), waarvan de enig aandeelhouder en bestuurder eveneens [broer eiser] was. Rijtop is opgericht op 14 november 2017 en ontbonden op 26 juli 2018.
2.3.
[eiser] heeft een werkgeversverklaring van Rijschool Verhuur aan ABN AMRO gestuurd met een bruto jaarsalaris van € 56.760,00 (exclusief vakantiegelden). Op de salarisstrook staat vermeld dat [eiser] een netto maandsalaris van € 3.388,57 (inclusief vakantiegelden) ontvangt, dat wordt gestort op zijn betaalrekening bij ING (hierna: de ING-rekening). Op het bankafschrift van de ING-rekening staat een positief saldo op 7 januari 2019 van € 11.790,46.
2.4.
ABN AMRO heeft op 9 januari 2019 een offerte aangeboden voor een hypothecaire geldlening van € 245.000,00 (hierna: de hypothecaire geldlening). In deze offerte heeft [eiser] , voor zover relevant, verklaard: “
(…) de gegevens en informatie die ik heb aangeleverd en ingevuld zijn juist en volledig. (…)”. In de offerte is tevens opgenomen dat een kredietnemer die fraude pleegt of probeert te plegen, wordt geregistreerd in het Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen (hierna: het Incidentenregister). Daarnaast wordt vermeld dat ABN AMRO is aangesloten bij de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR), waarbij zij gehouden is een melding te maken bij een betalingsachterstand van meer dan drie maandtermijnen. [eiser] heeft de offerte op 10 januari 2019 ondertekend. Op de hypothecaire geldlening zijn de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) van toepassing. Op grond van artikel 2 ABV rust op partijen een zorgplicht. In artikel 35 ABV is voor partijen de mogelijkheid opgenomen om de bankrelatie op te zeggen.
2.5.
[eiser] is naast de hypothecaire geldlening geen andere overeenkomst met ABN AMRO aangegaan.
2.6.
Op 10 april 2019 heeft [broer eiser] aan ABN AMRO gemeld dat hij was gestuit op een werkgeversverklaring op naam van [eiser] met daarop onjuiste loongegevens. Naar aanleiding van die melding is ABN AMRO een fraudeonderzoek naar [eiser] gestart. ABN AMRO heeft vervolgens van [broer eiser] een aantal gegevens ontvangen:
Een e-mailbericht van 10 april 2019 waarin [broer eiser] heeft verklaard dat de door [eiser] overgelegde salarisstrook en werkgeversverklaring niet door hem of door Rijschool Verhuur is opgemaakt en ondertekend, dat het op de salarisstrook vermelde salaris niet juist is en dat de handtekening op de werkgeversverklaring niet van hem is.
Een bankafschrift van de zakelijke rekening van Rijschool Verhuur waaruit blijkt dat op 4 januari 2019 vanaf de ING-rekening een bedrag van € 3.388,17 is gestort op de zakelijke rekening van Rijschool Verhuur en dat dit bedrag dezelfde dag weer is teruggestort op de ING-rekening met als omschrijving ‘loon dec 2018’.
Whatsappberichten tussen hem en [eiser] over de periode juli 2017 tot en met 22 mei 2019.
Een aangifte van [broer eiser] tegen [eiser] .
2.7.
Per brief van 20 mei 2019 heeft ABN AMRO [eiser] bericht dat zij vanwege een fraudemelding een onderzoek is gestart naar de juistheid van de door hem verstrekte inkomensgegevens bij de hypotheekaanvraag. In deze brief heeft ABN AMRO [eiser] verzocht om alle bankafschriften van 1 juni 2018 tot en met 1 maart 2019 met daarop zijn salarisbijschrijvingen, de salarisstroken over dezelfde periode, de jaaropgave 2018, een kopie van de verzonden belastingaangifte 2018 en een na 20 mei 2019 gedownload UWV-verzekeringsbericht te sturen. Verder heeft de bank [eiser] gewaarschuwd dat hij bij hypotheekfraude wordt ingeschreven in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister van de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (hierna: het EVR) of het Interne Verwijzingsregister (hierna: het IVR), alsook dat kan worden besloten tot beëindiging van de bankrelatie.
2.8.
Op 26 mei 2019 heeft [eiser] ABN AMRO bericht dat er sprake is van een familieruzie en dat [broer eiser] heeft verzuimd loonaangiftes op de juiste manier in te dienen, waardoor hij bepaalde gegevens niet kan overleggen. [eiser] heeft daartoe een aantal verklaringen van oud-medewerkers van Rijschool Verhuur en van zijn ouders aan ABN AMRO gestuurd. Verder heeft [eiser] een aantal bankafschriften overgelegd. ABN AMRO heeft [eiser] meermalen verzocht om aanvullende gegevens, waaronder een volledig UWV-bericht en volledige bankafschriften over de gevraagde periode.
2.9.
Bij brief van 2 augustus 2019 heeft ABN AMRO [eiser] geïnformeerd dat hij vanwege fraude is ingeschreven in het Incidentenregister en het EVR, en dat zij de kredietovereenkomst heeft opgezegd op grond van artikel 35 ABV.
2.10.
De incassogemachtigde van ABN AMRO, Intrum, heeft [eiser] op 5 augustus 2019 gemeld dat de hypothecaire geldlening opeisbaar is geworden en [eiser] schriftelijk gesommeerd tot betaling van een totaalbedrag van € 251.858,94 binnen veertien dagen. Verder heeft Intrum [eiser] laten weten dat zij zou overgaan tot openbare verkoop van de woning als [eiser] niet voldeed aan zijn betalingsverplichting en dat [eiser] zou worden aangemeld bij het BKR.
2.11.
[eiser] heeft de hypothecaire geldlening niet afgelost. ABN AMRO is niet overgegaan tot parate executie na een verzoek daartoe van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank zoveel mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de door ABN AMRO opgezegde en/of beëindigde bankrelatie, althans de daaraan verbonden (krediet)overeenkomsten, met [eiser] onrechtmatig en/of onregelmatig was,
II. ABN AMRO, op straffe van verbeurte van een dwangsom, veroordeelt om aan [eiser] te bevestigen dat zij terugkomt van het beëindigen van de bankrelatie,
III. ABN AMRO, op straffe van verbeurte van een dwangsom, beveelt (rechts)handelingen te verrichten waardoor de bankrelatie met [eiser] wordt hersteld en voortgezet en de door de opzegging opgetreden (rechts)gevolgen ongedaan worden gemaakt,
IV. ABN AMRO, op straffe van verbeurte van een dwangsom, beveelt om iedere registratie van [eiser] in de registers die verband houdt met het beëindigen van de bankrelatie te verwijderen en verwijderd te houden, mits [eiser] tijdig voldoet aan zijn periodieke betalingsverplichtingen jegens ABN AMRO,
V. ABN AMRO verbiedt om tot uitwinning van zekerheden over te gaan, waaronder het overgaan tot openbare verkoop van de woning, zolang [eiser] blijft voldoen aan zijn betalingsverplichtingen jegens ABN AMRO en
VI. ABN AMRO veroordeelt in de (proces)kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij niet bewust onjuiste informatie heeft verstrekt bij zijn hypotheekaanvraag, zodat ABN AMRO de bankrelatie niet mocht beëindigen en hem ten onrechte heeft opgenomen in het Incidentenregister en het EVR en aangemeld bij het BKR (hierna gezamenlijk: de registers). Volgens [eiser] heeft ABN AMRO haar zorgplicht jegens hem geschonden door hem op grond van vermoedens en aannames aan te merken als fraudeur en door onvoldoende rekening te houden met zijn belangen. Daardoor is er geen zwaarwegende grond die het opzeggen van de bankrelatie rechtvaardigt en voldoet de opzegging niet aan de eisen van proportionalitiet en subsidiariteit. Ook stelt [eiser] dat de opzegging gelet op de omstandigheden van het geval naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3.
ABN AMRO betwist dat zij zonder gerechtvaardigde grond is overgegaan tot beëindiging van de bankrelatie en inschrijving van [eiser] in de registers. ABN AMRO voert aan dat naar aanleiding van een grondig uitgevoerd fraudeonderzoek is geconstateerd dat [eiser] valselijk opgemaakte documenten heeft aangeleverd voor de hypothecaire geldlening. Daarnaast betwist ABN AMRO haar zorgplicht te hebben geschonden en voert in dat kader aan dat [eiser] , door niet te voldoen aan zijn informatieplicht, zijn zorgplicht jegens ABN AMRO heeft geschonden. Op grond van artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is ABN AMRO gerechtigd over te gaan tot parate executie van het huis als [eiser] niet voldoet aan zijn terugbetalingsverplichting, namelijk het voldoen van de gehele hypotheekschuld. Subsidiair voert ABN AMRO tot haar verweer dat het beëindigen van de bankrelatie het gevolg is van de eigen schuld (artikel 6:101 BW) van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling staat de vraag of ABN AMRO de bancaire relatie met [eiser] mocht beëindigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat behalve de hypothecaire geldlening er geen andere bankrelatie tussen partijen bestaat (zie onder 2.5).
4.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 35 ABV heeft ABN AMRO de mogelijkheid de bankrelatie op te zeggen. De rechtsgeldigheid van de beëindiging van de kredietovereenkomst door een kredietverstrekker wordt echter niet alleen bepaald door hetgeen uitdrukkelijk is overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt mee dat de beëindiging niet rechtsgeldig is als gebruikmaking van de overeengekomen opzegbevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.3.
In het kader van de daarbij te maken afweging komt gewicht toe aan de in artikel 2 lid 1 ABV opgenomen zorgplicht van de bank, op grond waarvan ABN AMRO bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen. Dat betekent dat ook zal worden nagegaan of ABN AMRO vanwege haar bijzondere zorgplicht naar beste vermogen met de belangen van [eiser] rekening heeft gehouden. In dezelfde mate komt gewicht toe aan de zorgplicht van [eiser] zoals opgenomen in artikel 2 lid 2 ABV. ABN AMRO moet immers aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kunnen voldoen en voorkomen dat misbruik van haar diensten worden gemaakt, zodat haar reputatie of de werking van de betrouwbaarheid van het financiële stelsel niet worden geschaad.
4.4.
[eiser] stelt dat ABN AMRO de bankrelatie niet mocht opzeggen. Hij stelt daartoe dat hij bij zijn hypotheekaanvraag niet (bewust) onjuiste gegevens heeft verstrekt aan ABN AMRO en daarmee geen fraude heeft gepleegd. Ook heeft ABN AMRO met het opzeggen van de kredietovereenkomst geen of onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [eiser] . Het beëindigen van de bankrelatie heeft een dermate grote impact op het leven van [eiser] , terwijl ABN AMRO geen of een gering belang erbij heeft. ABN AMRO heeft geen termijn voor herfinanciering geboden en nu hij is opgenomen in de registers, zal [eiser] geen andere bank bereid vinden om hem te financieren of zelfs maar een huurwoning kunnen krijgen. [eiser] zal daardoor zonder woning komen te zitten. Verder heeft ABN AMRO niet erop gewezen dat een risico bestond op opzegging van de bankrelatie, aldus steeds [eiser] .
4.5.
ABN AMRO voert daartegen aan dat zij voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiser] en een volledig en zorgvuldig fraudeonderzoek heeft uitgevoerd. Uit dat onderzoek is gebleken dat [eiser] onjuiste gegevens heeft verstrekt bij zijn hypotheekaanvraag, waarop zij op grond van haar wettelijke plicht was gehouden tot het beëindigen van de kredietovereenkomst en het inschrijven van [eiser] in de registers. Ter onderbouwing van haar standpunt dat [eiser] fraude heeft gepleegd, heeft ABN AMRO stukken overgelegd die [eiser] bij zijn hypotheekaanvraag heeft aangeleverd, zoals zijn werkgeversverklaring, salarisspecificaties en bankafschriften. Ook betwist ABN AMRO dat het onmogelijk is voor [eiser] om een herfinanciering te krijgen.
4.6.
Uit hetgeen door partijen onweersproken naar voren is gebracht blijkt dat ABN AMRO het fraudeonderzoek is gestart naar aanleiding van een melding van [broer eiser] . Op basis van de daarna door [broer eiser] afgelegde verklaring en de door hem overgelegde gegevens (zie 2.6), mocht ABN AMRO redelijkerwijs twijfelen aan de juistheid van de door [eiser] overgelegde financiële gegevens.
4.7.
ABN AMRO heeft voldoende onderbouwd aangevoerd dat zij [eiser] vervolgens meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld om bepaalde documentatie aan te leveren, zodat zij de financiële gegevens die [eiser] bij zijn hypotheekaanvraag had verstrekt op juistheid kon controleren. Ook is voldoende komen vast te staan dat ABN AMRO de daarvoor verleende termijnen meerdere keren heeft verlengd voor [eiser] . Op [eiser] rustte een zekere inspanningsverplichting om bij ABN AMRO bestaande onduidelijkheden weg te nemen (artikel 2 lid 2 ABV), waarvan is gebleken dat hij daaraan niet heeft voldaan. [eiser] heeft niet alle gegevens verstrekt waar ABN AMRO om heeft verzocht en met (een deel van) de nadien opgestuurde documentatie meer onduidelijkheden geschept.
4.8.
Zo heeft [eiser] verklaringen van oud-medewerkers van Rijschool Verhuur overgelegd, ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn oud-werkgever de loonadministratie niet op juiste wijze heeft doorgegeven aan de Belastingdienst en/of het UWV, maar die kunnen hem niet baten. Zonder in elk geval bewijs van zijn salarisuitbetalingen te overleggen, kan op grond van die verklaringen niet worden vastgesteld dat [eiser] bij de financieringsaanvraag geen valselijk opgemaakte loongegevens heeft verstrekt aan ABN AMRO. Datzelfde geldt voor de verklaringen van de ouders van [eiser] .
4.9.
Bovendien heeft [eiser] nagelaten – zoals gevraagd – volledige bankafschriften van de periode 1 juni 2018 tot en met 1 maart 2019 aan ABN AMRO te sturen, waardoor ABN AMRO niet kon vaststellen of [eiser] – conform de salarisspecificatie van oktober 2018 – een netto maandsalaris van € 3.388,57 van Rijschool Verhuur kreeg uitbetaald. [eiser] heeft geen duidelijke verklaringen gegeven waarom hij niet daartoe is overgegaan.
4.10.
Tijdens het fraudeonderzoek heeft [eiser] aan ABN AMRO meegedeeld dat hij zijn salaris onregelmatig en grotendeels in contanten kreeg uitbetaald en uitgelegd dat dat de reden is waarom het per bank overgemaakte salaris niet overeenkomt met het nettoloon zoals vermeld op zijn loonstrook. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een overzicht overgelegd van de bijschrijvingen van ‘
Rijtop Opleidingen BV’ op twee van zijn privérekeningen (bij ING en KBC Bank) in de periode 1 juni 2018 tot en met 31 januari 2019. Deze bijschrijvingen variëren van € 50,00 tot € 1.900,00. Op zitting heeft hij desgevraagd toegelicht dat deze bedragen feitelijk van Rijschool Verhuur afkomstig zijn, maar dat de vennootschap nog gebruik maakte van de rekening op naam van Rijtop. [eiser] heeft echter nagelaten verder toe te lichten op welke wijze zijn salaris dan maandelijks werd opgebouwd en hoe hij met de contante uitbetalingen zou uitkomen op een netto maandsalaris van in elk geval € 3.388,57. Daar komt nog bij dat uit de bankoverschrijving van de zakelijke rekening van Rijschool Verhuur van 4 januari 2019 blijkt dat Rijschool Verhuur al over een zakelijke rekening met juiste tenaamstelling beschikte, waardoor zonder plausibele verklaring – die ontbreekt – niet duidelijk wordt waarom vanaf een rekeningnummer met onjuiste tenaamstelling het salaris zou worden uitbetaald. In ieder geval strookt hetgeen [eiser] tijdens het fraudeonderzoek heeft aangegeven dus niet met de loongegevens die hij heeft verstrekt bij de financieringsaanvraag. Uit de door [eiser] overgelegde salarisspecificatie van oktober 2018 volgt immers dat het totale maandelijkse netto bedrag werd overgemaakt op de ING-rekening. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd tot slot erkend dat hij op 4 januari 2019 een bedrag ter hoogte van zijn nettosalaris heeft overgemaakt van zijn ING-rekening naar de zakelijke rekening van Rijschool Verhuur en deze dezelfde dag weer heeft teruggestort, zodat het leek alsof zijn loon maandelijks volledig en correct op zijn ING-rekening werd overgemaakt. Volgens [eiser] heeft hij dit gedaan op verzoek van zijn hypotheekadviseur.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat ABN AMRO met de wijze waarop zij haar onderzoek heeft uitgevoerd voldoende zorgvuldig heeft gehandeld jegens [eiser] . Anders dan [eiser] heeft betoogd, is het onderzoek ook niet enkel gebaseerd op aannames of op de verklaring van [broer eiser] . Het is [eiser] , die ondanks zijn informatieverplichting en zorgplicht jegens ABN AMRO, zowel tijdens de financieringsaanvraag als tijdens het fraudeonderzoek niet de openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn loongegevens. [eiser] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door ABN AMRO onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat ABN AMRO ten onrechte heeft geoordeeld dat [eiser] bewust onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn financiële gegevens bij de aanvraag van de hypothecaire geldlening.
4.12.
ABN AMRO heeft vervolgens de reden van opzegging helder gecommuniceerd bij brief van 2 augustus 2019. Dat de opzegging van de hypothecaire geldlening ernstige gevolgen heeft voor [eiser] weegt niet zo zwaar dat deze in de weg zou staan aan het benutten van de contractuele mogelijkheid van ABN AMRO om de relatie te beëindigen. De omstandigheid dat [eiser] geen betalingsachterstanden heeft (gehad) maakt dat niet anders. Van ABN AMRO kan gezien de aan [eiser] toe te rekenen vertrouwensbreuk niet worden verwacht dat zij de relatie laat voortduren. ABN AMRO dient tevens haar belang, de bewaking van haar integriteit als bank en haar rol in het maatschappelijk verkeer, te beschermen. Voorts overweegt de rechtbank dat onvoldoende is komen vast te staan dat een gehanteerde opzegtermijn een verschil zou hebben gemaakt voor [eiser] , nu hij ter zitting heeft gesteld dat er geen mogelijkheid bestaat voor een herfinanciering en hij om die reden er geen heeft aangevraagd.
4.13.
Onder de gegeven omstandigheden heeft ABN AMRO een juiste belangenafweging gemaakt, zodat niet kan worden vastgesteld dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. ABN AMRO mocht de bankrelatie met [eiser] beëindigen op grond van artikel 35 ABV.
4.14.
Aan het beroep van [eiser] dat de opzegging moet voldoen aan de eisen van de proportionaliteit en subsidiariteit, wordt voorbijgegaan. Nog afgezien van de omstandigheid dat dit niet de toetsingsmaatstaf is (zie rechtsoverweging 4.2 en 4.3), komt [eiser] vanwege het plegen van fraude daarop geen beroep toe. Bovendien valt frauderen aan te merken als een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging.
Concluderend
4.15.
ABN AMRO heeft de bankrelatie rechtsgeldig opgezegd. Daarmee wordt gerechtvaardigd dat [eiser] in de registers wordt vermeld en dat ABN AMRO overgaat tot openbare verkoop van de woning als [eiser] in verzuim blijft met terugbetaling van de hypothecaire geldlening. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.782,00
4.17.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze zoals bij de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.782,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Hall, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.