In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een stageverklaring wenst, en de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. De eiser is niet ingeschreven als advocaat en heeft daarom geen belang bij de afgifte van een stageverklaring. De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser niet voldoet aan de vereisten voor het verkrijgen van een stageverklaring. De rechtbank overweegt dat een stageverklaring alleen kan worden verstrekt aan een stagiaire die als advocaat is ingeschreven. De eiser, die op 14 maart 2001 is uitgeschreven als advocaat, kan derhalve geen stageverklaring verkrijgen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser geen belang heeft bij de procedure, aangezien de stageverklaring voor hem feitelijk niet van betekenis is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.