4.3.Inhoudelijke beoordeling
4.3.1.De rechtbank dient te beoordelen of de ambtenaar op juiste gronden heeft geweigerd mee te werken aan het opmaken van de aktes van erkenning. Uit artikel 1:18c lid 2 BW volgt dat de ambtenaar (onder meer) weigert tot het opmaken van de akte over te gaan, indien hij van oordeel is dat de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.
4.3.2.Niet langer is in geschil dat de man bevoegd is om de kinderen te erkennen. Van een huwelijksbeletsel of juridisch vaderschap van de heer [naam biologische vader] is niet gebleken en ook overigens is de rechtbank niet van enig beletsel als bedoeld in artikel 1:204 BW gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat de man bevoegd is om de kinderen te erkennen.
4.3.3.Naar de rechtbank begrijpt is de ambtenaar van mening dat de man, doordat hij de kinderen wil erkennen, zijn bevoegdheid daartoe misbruikt. Op grond van artikel 3:13 BW kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Op grond van artikel 3:15 BW is dit artikel ook van toepassing op de erkenning.
4.3.4.De rechtbank onderschrijft dit standpunt van de ambtenaar. Voor dit oordeel overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.5.Gebleken is dat de moeder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner de heer [naam partner] ’ had. Bij brief van 4 mei 2020 is aan de moeder een voornemen tot het intrekken van de verblijfsvergunning gezonden. Bij besluit van 8 juni 2020 is de verblijfsvergunning van de moeder alsmede die van [minderjarige 1] met terugwerkende kracht per 1 april 2020 ingetrokken. De moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 13 augustus 2020 ongegrond is verklaard. De aanvraag voor een verblijfsvergunning voor [minderjarige 2] is bij beschikking van 11 juni 2020 afgewezen. Het bezwaar van de moeder is bij besluit van 13 augustus 2020 ongegrond verklaard. Dit brengt mee dat de moeder en de kinderen op dit moment geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Aan de moeder is opgedragen om Nederland samen met de kinderen te verlaten.
4.3.6.De man en de moeder zijn op 11 mei 2020 naar het Stadsloket gegaan om de kinderen te erkennen. Dit volgt zo kort op de bovengenoemde brief van 4 mei 2020 dat aannemelijk is dat het daarop een reactie was om via die weg alsnog legaal verblijf in Nederland van de moeder en de kinderen te bewerkstelligen. Dat dit het doel was volgt ook uit het verzoek om scheiding van tafel en bed dat de man en [naam 2] vervolgens hebben ingediend. Dat is ingediend vanwege het weigeringsbesluit van de ambtenaar om zo de weg voor erkenning door de man van de minderjarigen – die daardoor de Nederlandse nationaliteit zouden krijgen – vrij te kunnen maken. De rechtbank heeft begrip voor deze beweegredenen van de man om zijn stiefdochter en stiefkleinkinderen met wie hij
family lifeheeft in Nederland te behouden. De erkenning is hier echter niet voor bedoeld.
4.3.7.De erkenning is een rechtshandeling en beoogt rechtsgevolgen in het leven te roepen (artikel 3:59 juncto 3:33 BW), in dit geval het doen ontstaan van een familierechtelijke betrekking. Het is een juridische vorm voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen in situaties, waarin deze betrekkingen niet reeds van rechtswege zijn voortgevloeid, zoals die met de moeder door geboorte of die met de moeder en de vader door de geboorte uit een huwelijk. De verwekker van het kind kan zich aldus manifesteren. Daarnaast heeft de erkenning een andere betekenis, namelijk die van
aanvaardingvan het vaderschap door een andere man dan de biologische vader. Dit aspect is met name van belang, indien de biologische vader onbekend is of zich niets aan het kind gelegen laat liggen. De erkenning heeft in dit geval de functie van een adoptie, zij is de juridische vormgeving aan sociaal, affectief ouderschap, die bepaald in een behoefte voorzien en het belang van een kind in zoverre dient dat het aldus familierechtelijke betrekkingen tot een moeder en een vader kan verwerven.
4.3.8.In dit geval zou van de tweede betekenis van de erkenning sprake kunnen zijn, te weten de aanvaarding van het vaderschap. De rechtbank is echter ervan overtuigd geraakt dat de man niet daadwerkelijk als vader van de kinderen te boek wil staan, behalve om zo te voorkomen dat de moeder en de kinderen Nederland moeten verlaten. Voor dit oordeel verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen hierboven onder 4.3.6 is overwogen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bovendien gesteld dat hij de stiefopa is die de vaderrol vervult en dat hij onderscheid maakt tussen identiteit enerzijds en feitelijke rolvervulling anderzijds. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat de man niet de identiteit van vader op zich wil nemen, maar dat hij enkel feitelijk de vaderrol wenst te vervullen. Voor het feitelijk vervullen van een vaderrol is erkenning echter niet de geëigende weg. Daartoe kunnen de kinderen gewoonweg in het gezin van de man worden opgenomen en door hem verzorgd en opgevoed worden. Bovendien kunnen die door de man en de moeder gewenste (rechts)gevolgen beter op andere wijze worden bereikt. Zo kunnen de man en de moeder op grond van artikel 1:253t BW de rechtbank verzoeken hen samen met het gezag – dat de plicht en het recht het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden omvat – over de kinderen te belasten, waardoor de man op grond van artikel 1:253w BW voorts verplicht is tot het verstrekken van levensonderhoud. Daarnaast kan de man de moeder en de kinderen in zijn testament opnemen, indien hij wenst dat zij van hem erven. Aangezien de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen staat, hebben de kinderen op grond van artikel 1:377a BW recht op omgang met hem en kan de man om een omgangsregeling verzoeken. Door een en ander aldus te regelen blijft de mogelijkheid tot erkenning door de in dit geval bekende biologische vader in stand.
4.3.9.De kinderen hebben immers een bekende biologische vader, te weten de heer [naam biologische vader] , naar wie zij ook zijn vernoemd en met wie er eenmaal per twee tot drie maanden contact is via videobellen. Uitgangspunt is dat zowel de verwekker als het kind er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Hoewel de heer [naam biologische vader] aan de bijzondere curator te kennen heeft gegeven dat hij akkoord is met de erkenning van de kinderen door de man, omdat hij financieel niet voor de kinderen kan zorgen en van mening is dat de kinderen een betere toekomst in Nederland hebben, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vader die zich niets aan de kinderen gelegen laat liggen. Integendeel, de heer [naam biologische vader] gaat zelfs zo ver dat hij de kinderen door een andere man zou laten erkennen om ze een betere toekomst te geven. Daarnaast is gebleken dat de heer [naam biologische vader] zeer blij was om [minderjarige 1] te zien toen de moeder met hem naar Ghana kwam. De heer [naam biologische vader] heeft tijd met [minderjarige 1] doorgebracht en met hem gespeeld, waarbij de heer [naam biologische vader] zeer veel blijdschap voelde, zo blijkt uit het verslag van de bijzondere curator.
4.3.10.De rechtbank concludeert dan ook dat – hoewel de man een zeer belangrijke rol speelt in het leven van de moeder en de kinderen (en vice versa) en hij in het belang van moeder en de kinderen probeert te handelen – de man middels de erkenning enkel wil voorkomen dat de moeder en de kinderen uitgezet worden in een situatie waarvoor de erkenning niet bedoeld is. Hiermee gebruikt de man zijn bevoegdheid om de kinderen te erkennen met een ander doel dan waarvoor zij is verleend.
4.3.11.De man heeft nog gesteld dat met de weigering erkenningsakten op te maken de ambtenaar inbreuk maakt op de artikelen 4 tot en met 10 IVRK omdat de kinderen daardoor niet in Nederland opgroeien. Om die reden staat volgens de man de weigering ook op gespannen voet met de artikelen 8 en 14 EVRM.
4.3.12.De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de man op het IVRK en het EVRM faalt. Voor de vraag of de weigering in strijd is met het IVRK of het EVRM gaat het er niet om wat het door de man gestelde gevolg daarvan is – namelijk dat de kinderen niet de Nederlandse nationaliteit krijgen en zij en de moeder niet langer in Nederland kunnen blijven – maar om de vraag of de weigering van de erkenning
op zichzelfin strijd is met het IVRK of EVRM. Dat is echter gesteld noch gebleken.
4.3.13.Dit leidt tot de slotsom dat de ambtenaar – met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen – het opmaken van de aktes van erkenning heeft mogen weigeren, zodat het verzoek van de man zal worden afgewezen.