ECLI:NL:RBAMS:2021:903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/2462
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en redelijke tijd voor betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser, wonende te Hoevelaken, is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 27 maart 2020, nadat een parkeercontroleur had geconstateerd dat de auto van eiser geparkeerd stond zonder dat er parkeergeld was betaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 21 april 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 januari 2021 heeft eiser, vergezeld door zijn zoon, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat hij bezig was met het laden en lossen van goederen en dat hij pas later de auto had geparkeerd. De zoon van eiser heeft verklaard dat het laden en lossen slechts vijf minuten heeft geduurd. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij direct na het bellen van zijn zoon een betaalsessie heeft gestart in de parkeerapp.

De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er meer dan 30 minuten verstreken zijn tussen de controle door de parkeercontroleur en het moment waarop eiser de betaling startte. De rechtbank oordeelt dat het niet aannemelijk is dat iemand 30 minuten nodig heeft om een betaalsessie te starten. De rechtbank concludeert dat eiser niet tijdig heeft betaald en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2462

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Hoevelaken, eiser (hierna: [eiser] ),

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: de heffingsambtenaar)
(gemachtigde: [namen] ).

Procesverloop

Op 27 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met een uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn zoon, [naam] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 19 maart 2020 om 09:21 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat de auto van [eiser] met [kenteken] ter hoogte van de [adres] stond, terwijl geen parkeergeld was betaald. Aan [eiser] is daarom een naheffingsaanslag opgelegd.
2. [eiser] is het niet eens met de naheffingsaanslag. Hij voert in zijn beroepschrift aan dat geen sprake was van parkeren, maar van het drie keer onmiddellijk laden en lossen van goederen. Volgens de zoon van [eiser] heeft dit hooguit vijf minuten geduurd. Vervolgens heeft zijn zoon nog een kleine boodschap met de auto gedaan, waarna zijn zoon de auto op een andere plek heeft geparkeerd en vervolgens het zonenummer heeft doorgebeld, waarna [eiser] direct heeft ingelogd en in de parkeerapp een betaalsessie is gestart. Volgens [eiser] moet hij nu dubbel belasting betalen.
3. Ter zitting is gebleken dat de scanauto niet is langsgereden toen de zoon van [eiser] – naar eigen zeggen – aan het laden en lossen was, maar dat de scanauto is langsgereden nadat de zoon van [eiser] was teruggekeerd van boodschappen doen en de auto op de parkeerplaats had gezet. Volgens [eiser] heeft hij direct de betaling via de parkeerapp gestart nadat zijn zoon hem belde. De eerder ingenomen stelling van [eiser] , dat sprake was van laden en/of lossen op het moment dat de parkeercontroleur langs reed, faalt dan ook.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen de controle en het starten van de parkeersessie ruim 30 minuten zijn verstreken. Desgevraagd heeft de zoon van [eiser] ter zitting verklaard dat het best zou kunnen dat het nog even duurde voordat hij zijn vader over het parkeren heeft kunnen informeren.
5. Uit de Parkeerverordening van de gemeente Amsterdam volgt dat direct na aanvang van het parkeren moet worden betaald. [1] Uit de rechtspraak volgt dat een parkeerder een redelijke tijd moet worden gegund om de parkeerapparatuur zoals een parkeerapplicatie in werking te stellen. [2] De vraag die door de rechtbank beantwoord moet worden is of in dit geval de redelijke termijn is overschreden.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat iemand 30 minuten nodig heeft om de betaalsessie te starten. De omstandigheid dat het langer heeft geduurd voordat [eiser] en zijn zoon elkaar konden bereiken – zoals ter zitting gesteld – komt voor [eiser] eigen risico. Dat [eiser] uiteindelijk wel circa tien uur aan parkeerbelasting heeft voldaan, maakt niet dat niet ook op het tijdstip dat de auto werd gecontroleerd betaald had moeten worden. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 4, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen van de gemeente Amsterdam.
2.Zie de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9379.