ECLI:NL:RBAMS:2021:846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AMS/6864 en AMS 21/370
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor vaste woonlasten tijdens detentie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om bijzondere bijstand voor de vaste woonlasten van een gedetineerde verzoeker. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. Blanckenburg, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om zijn huur, gas, water en elektra door te betalen tijdens zijn detentie. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S.S. Kisoentewari, omdat er volgens verweerder geen sprake was van zeer dringende redenen die de bijstandsverlening noodzakelijk maakten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die levensbedreigend was of die zou leiden tot blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel. De detentie van verzoeker was inmiddels langer dan zes maanden, en er was geen sprake van huisuitzetting, aangezien de huur tot op heden was voldaan. De rechter concludeerde dat de interne voorschriften van verweerder een bevoegdheid tot bijstandsverlening creëerden, maar geen verplichting. Verweerder had voldoende onderzoek gedaan naar de situatie van verzoeker en had gemotiveerd waarom de bijstandsverlening in dit geval werd afgewezen.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend aan gedetineerden en de noodzaak van zeer dringende redenen voor dergelijke aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/6864 (beroep) en AMS 21/370 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2021 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker] te Amsterdam, eiser tevens verzoeker (hierna: verzoeker)

(gemachtigde: mr. B. Blanckenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor doorbetaling van de vaste lasten tijdens detentie afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft op 11 februari 2021 via een skypeverbinding plaatsgevonden. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is sinds [medio] juni 2020 gedetineerd. Met een besluit van 30 juni 2020 is zijn algemene bijstandsuitkering om die reden stopgezet. Op 24 juni 2020 heeft verzoeker bijzondere bijstand voor de kosten van zijn huur, gas, water en elektra (bij elkaar € 772,- per maand) aangevraagd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen met het primaire besluit. Dit besluit is met het bestreden besluit gehandhaafd. Doorbetalen van woonlasten tijdens detentie is volgens verweerder alleen mogelijk als er sprake is van zeer dringende redenen. In principe moet de gedetineerde zelf maatregelen nemen voor de doorbetaling van woonlasten. Volgens woningbouwvereniging De Key is er geen huurachterstand. Daarom kan van huisuitzetting geen sprake zijn. Daarbij lijkt de detentie langer dan zes maanden te gaan duren en doorbetaling van vaste lasten tijdens detentie voor langer dan zes maanden is niet mogelijk met bijzondere bijstand, aldus verweerder.
4. Verzoeker voert aan dat hij recht heeft op bijzondere bijstand volgens het buitenwettelijk begunstigend beleid. Er zijn namelijk dringende redenen om bijzondere bijstand aan hem toe te kennen. Voor terugkeer in de maatschappij is het voor hem belangrijk dat zijn huur wordt doorbetaald. De detentie zou ten tijde van het primaire besluit naar verwachting niet langer dan zes maanden duren. Verweerder heeft echter erg lang gewacht met het besluit op bezwaar, waardoor duidelijk is geworden dat de detentie iets langer dan zes maanden duurt, aldus verzoeker.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (Pw) heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op bijstand. Verlening van bijstand is dan alleen mogelijk indien zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw daartoe noodzaken. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in dit artikel dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. [1]
6. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het volgens de interne voorschriften van verweerder [2] mogelijk is bijzondere bijstand te verstrekken voor vaste lasten tijdens detentie. Als de detentie naar verwachting langer dan zes maanden duurt, kan bijzondere bijstand alleen bij dringende redenen worden toegekend.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet verplicht is om bijzondere bijstand voor de vaste woonlasten van verzoeker gedurende zijn detentie toe te kennen. Niet is gebleken van een situatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Er is dus geen sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw. De interne voorschriften van verweerder creëren een bevoegdheid, maar geen verplichting om toch bijstand voor verzoekers vaste woonlasten tijdens detentie te verstrekken. Verweerder heeft voldoende onderzoek gedaan naar de situatie van verzoeker en voldoende gemotiveerd waarom van bijstandsverlening in dit geval wordt afgezien. De detentie van verzoeker duurt inmiddels namelijk langer dan zes maanden en van huisuitzetting is geen sprake, omdat de huur tot op heden is voldaan.
Conclusie
8. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor doorbetaling van de vaste lasten tijdens detentie terecht afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter met deze uitspraak op het beroep heeft beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond (AMS 20/6864);
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af (AMS 21/370).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier. De beslissing is bekendgemaakt op
25 februari 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2396.
2.Niet meer openbaar te raadplegen.