ECLI:NL:CRVB:2019:2396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
17-8167 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor doorbetaling vaste lasten tijdens detentie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 10 december 2012 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van zijn vaste lasten tijdens zijn detentie. Het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen recht op bijstand bestaat gedurende detentie en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen, omdat hij na zijn detentie het risico liep uit zijn woning gezet te worden vanwege huurschuld. Hij verwees naar zijn psychische nood en zijn opname in een psychiatrisch ziekenhuis na zijn detentie. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die het verlenen van bijzondere bijstand noodzakelijk maakte. De Raad bevestigde dat de regels van de PW geen recht op bijstand bieden voor gedetineerden, tenzij er zeer dringende redenen zijn, wat in dit geval niet was aangetoond.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 8167 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 november 2017, 17/2271 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2019. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Driesse.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 10 december 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Bij besluit van 12 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 maart 2016, heeft het college de bijstand met ingang van 31 augustus 2015 ingetrokken op de grond dat appellant vanaf 31 augustus 2015 in detentie verblijft.
1.2.
Appellant heeft op 18 november 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van zijn vaste lasten (huur, energie en zorgverzekering).
1.3.
Bij besluit van 1 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW geen recht op bijstand bestaat gedurende detentie en dat er geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen. Het gevolg van het niet verstrekken van bijzondere bijstand is dat appellant na terugkeer uit detentie vanwege zijn opgelopen huurschuld uit zijn woning wordt gezet. Appellant verkeerde in psychische nood en is na zijn detentie op verzoek van de burgemeester opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis waar hij werd begeleid door een multidisciplinair team van deskundigen. Ook zat appellant in de schuldsanering. Verder heeft appellant onder de Wet werk en bijstand met toepassing van het toen geldende beleid wel bijzondere bijstand ontvangen voor betaling van huur tijdens zijn detentie. Appellant bestrijdt dat het college een dergelijk beleid niet meer hanteert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant ten tijde van de aanvraag gedetineerd was.
4.2.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Verlening van bijzondere bijstand voor doorbetaling van woonkosten tijdens detentie is alleen mogelijk indien zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW daartoe noodzaken. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in dit artikel dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.3.
Appellant heeft met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake was van zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld. De in dit verband door appellant genoemde psychische problemen heeft hij niet met medische verklaringen onderbouwd. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat de psychische nood ziet op de situatie ten tijde van de aanvraag. Dat mogelijk woningontruiming dreigde na de detentie van appellant, wat daarvan ook zij, leverde ten tijde van de aanvraag geen acute noodsituatie op als bedoeld in 4.2. Verlening van bijzondere bijstand met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de PW kan alleen daarom al niet aan de orde zijn.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep een besluit van 25 oktober 2011 van het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee overgelegd, waarbij hem tijdens zijn detentie in 2011 bijzondere bijstand voor de kosten van huur is verstrekt. Sinds 1 januari 2013 valt Ooltgensplaat, de plaats waar appellant ten tijde van de aanvraag woonachtig was, onder de gemeente Goeree-Overflakkee. Het college van deze gemeente hanteert sinds de inwerkingtreding van de PW geen buitenwettelijk begunstigend beleid met betrekking tot bijzondere bijstand voor woonkosten tijdens detentie. Er is ook geen rechtsregel die het college daartoe verplicht.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2019.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.H.H. Slaats