ECLI:NL:RBAMS:2021:8306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AMS 20/6245 tot en met AMS 20/6248 en 20/6250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Max-5-coulancebeleid bij naheffingsaanslagen parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Het betreft negen naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan [eiser] zijn opgelegd in de periode van 27 oktober 2020 tot en met 3 november 2020. De heffingsambtenaar heeft na bezwaar uit coulance vier van deze aanslagen vernietigd, maar de overige vijf zijn gehandhaafd. [eiser] heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraken van de heffingsambtenaar, die zijn bezwaren ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] zijn auto op de betreffende plaatsen en tijdstippen had geparkeerd zonder dat aan de voorwaarden van zijn parkeervergunning was voldaan. [eiser] had zijn parkeervergunning niet tijdig aangepast na het gebruik van een leenauto, waardoor hij zonder geldige vergunning parkeerde. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, maar dat de heffingsambtenaar in dit geval niet in redelijkheid kon stellen dat het handhaven van vijf aanslagen niet onevenredig was met het doel van het coulancebeleid. De rechtbank concludeerde dat de stapeling van aanslagen in dit geval leidde tot een onredelijke belastingheffing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd en de naheffingsaanslagen parkeerbelasting vernietigd. De heffingsambtenaar werd verplicht om het door [eiser] betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/6245 tot en met AMS 20/6248 en 20/6250

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,te [woonplaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: G.M. Plukker-Klein Meuleman).
Partijen worden hierna [eiser] en de heffingsambtenaar genoemd.

Procesverloop

In de periode van 27 oktober 2020 tot en met 3 november 2020 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] negen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft na bezwaar uit coulance 4 naheffingsaanslagen vernietigd en bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 23 november 2020 (de bestreden uitspraken) heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van [eiser] tegen vijf naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021. [eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De door de heffingsambtenaar bij de bestreden besluiten gehandhaafde vijf naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor het parkeren van de auto van [eiser] met kenteken [kenteken] . De naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat bij controles is gebleken dat telkens geen geldig parkeerrecht voor de auto met voormeld kenteken was geregistreerd.
2. Het betreft de naheffingsaanslagen:
Zaaksnummer
Datum
constatering
Aanslag
nummer
Bedrag
(incl. kosten)
AMS 20/6245
27 oktober 2020
95673195
€ 80,60
AMS 20/6246
28 oktober 2020
95685985
€ 70,50
AMS 20/6247
28 oktober 2020
95695277
€ 70,50
AMS 20/6248
29 oktober 2020
95708838
€ 81,20
AMS 20/6250
30 oktober 2020
95725098
€ 70,50
Totaal
€ 373,30
3. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen geen discussie bestaat over het feit dat de auto van [eiser] op de betreffende plaatsen en tijdstippen geparkeerd stond op een fiscale parkeerplaats, dat ingevolge de Verordening Parkeerbelasting 2020 van de gemeente Amsterdam voor het parkeren op die plaats een parkeerbelasting verschuldigd is en dat hij die niet heeft betaald.
4. [eiser] voert aan dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen omdat hij een parkeervergunning heeft voor het gebied waarin hij heeft geparkeerd. Op 21 oktober 2020 heeft hij zijn auto voor schadeherstel naar de garage gebracht en een leenauto gekregen. Hij heeft toen via de website van de gemeente Amsterdam in het parkeersysteem het kenteken van zijn parkeervergunning gewijzigd in het kenteken van de leenauto. Toen [eiser] op 27 oktober 2020 zijn eigen auto terugkreeg, is hij vergeten het kenteken van zijn parkeervergunning weer te wijzigen in dat van zijn eigen auto. Dat heeft hij pas gedaan direct na ontvangst van de eerste naheffingsaanslag.
5. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de parkeervergunning maar voor één kenteken geldt. [eiser] heeft de mogelijkheid om het kenteken te wijzigen en is daarover geïnformeerd toen hij de vergunning kreeg. In de periode hier van belang stond de parkeervergunning op een ander kenteken dan dat van de auto waarmee was geparkeerd. Voor het parkeren van zijn eigen auto was geen parkeerrecht gekocht, dus de naheffingsaanslagen zijn op goede gronden opgelegd, aldus de heffingsambtenaar.
6. Volgens vaste rechtspraak is alleen sprake van parkeren met een geldige parkeervergunning als is voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de parkeervergunning. [1] Is aan een van de voorwaarden van de parkeervergunning niet voldaan, dan wordt dat gelijkgesteld aan parkeren zonder parkeervergunning en moet op fiscale parkeerplaatsen voor het parkeren parkeerbelasting worden betaald.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] ten tijde als hier van belang geparkeerd heeft zonder dat aan alle voorwaarden van de parkeervergunning was voldaan. De parkeervergunning stond immers niet gesteld op het kenteken van de auto waarmee hij parkeerde, terwijl uit de regelgeving volgt dat een parkeervergunning alleen geldig is voor het parkeren met een auto met het kenteken dat is geregistreerd. [2] [eiser] heeft dus negen keer niet met een geldige parkeervergunning geparkeerd en hij had daarom negen keer de verschuldigde parkeerbelasting voor straatparkeren moeten voldoen. Nu hij dit ten tijde van de controles niet had gedaan, is aan de voorwaarden voor belastingheffing voldaan en zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
7. De heffingsambtenaar heeft evenwel conform een vaste gedragslijn besloten om [eiser] tegemoet te komen door van de negen aan opgelegde naheffingsaanslagen, de laatste vier in te trekken. In de betreffende vier uitspraken op bezwaar is daarover vermeld:
“(…) U kreeg in korte tijd meerdere parkeerbonnen op dezelfde plaats. Om u tegemoet te komen hebben we besloten dat u alleen de eerste vijf parkeerbonnen moet betalen. (…)”
Ter zitting is door de gemachtigde van de heffingsambtenaar deze vaste gedragslijn - die niet bekend is gemaakt en wordt aangeduid als het coulancebeleid - toegelicht en deze houdt het volgende in. Als op dezelfde plaats in korte tijd terzake dezelfde auto meer dan vijf naheffingsaanslagen worden opgelegd, dan worden de zesde en volgende aanslagen ingetrokken uit coulance. Het betreft meestal gevallen waarin dagenlang aaneengesloten is geparkeerd zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting is betaald en de auto enige tijd onbeheerd is achtergelaten, bijvoorbeeld als de eigenaar een paar weken op vakantie is gegaan. Aangezien [eiser] niet telkens op dezelfde plaats heeft geparkeerd, maar wel telkens binnen zijn parkeervergunninggebied, is er sprake van een voldoende vergelijkbare situatie als die van de repeterende belastingheffingen waar de gedragslijn op ziet en de gedragslijn is daarom in dit geval overeenkomstig toegepast, aldus de gemachtigde. Coulance wordt in beginsel eenmaal aan een belastingplichtige verleend en geldt tevens als waarschuwing. De gemachtigde wist desgevraagd niet waarom pas na vijf naheffingsaanslagen coulance wordt verleend, maar wel dat dit sinds jaren de vaste gedragslijn is.
8. [eiser] vindt dat hij ook na verlening van coulance en intrekking van vier aanslagen nog steeds te zwaar gestraft wordt voor het te laat weer terugzetten van het kenteken van zijn eigen auto in de vergunning. Hij heeft deze administratieve fout pas ontdekt toen hij na tien dagen de eerste naheffing ontving en hij heeft toen direct zijn parkeervergunning weer op het juiste kenteken gezet. [eiser] voert aan dat hij zijn auto niet opnieuw op die locatie zou hebben neergezet als hij de eerste naheffingsaanslag direct na het opleggen ervan zou hebben ontvangen, bijvoorbeeld door een kennisgeving onder de ruitenwisser van zijn auto. Hij vindt een boete reëel omdat hij inderdaad een fout heeft gemaakt, maar een totale boete van meer dan € 300,- voor een kleine administratieve fout vindt hij buiten proporties, ook al omdat hij geen mogelijkeid heeft gehad om zijn fout tijdig te herstellen.
9. De rechtbank merkt allereerst op dat het in deze zaak niet gaat om aan [eiser] opgelegde boetes, maar om naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de kosten van de naheffingen. Het is wel begrijpelijk dat [eiser] de heffingen ervaart als boetes, omdat hij moet betalen voor iets dat hij kennelijk verkeerd heeft gedaan en het voor zijn portemonnee niet uitmaakt of er betaald moet worden voor een boete of een heffing. De rechtbank moet in deze zaken echter de rechtmatigheid van de belastingheffing beoordelen.
10. De rechtbank gaat er bij die beoordeling vanuit dat het coulancebeleid van de heffingsambtenaar de toepassing betreft van een buitenwettelijk begunstigend beleid tot intrekking van aanslagen in bijzondere gevallen. De rechterlijke toetsing daarvan betreft in de eerste plaats de vraag of de heffingsambtenaar alle door eiser aangedragen omstandigheden in zijn besluitvorming heeft betrokken en vervolgens moet de rechtbank toetsen of de heffingsambtenaar zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitkomst van de besluitvorming niet onevenredig is met het doel van het coulancebeleid. De rechtbank begrijpt gelet op de gegeven toelichting het doel van het coulancebeleid aldus dat in bijzondere gevallen, waaronder begrepen een stapeling van meer dan vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting in korte tijd voortkomend uit dezelfde of vergelijkbare omstandigheden, voorkomen moet worden dat de nadelige gevolgen daarvan voor de belastingplichtige onevenredig zijn met een redelijke parkeerbelastingheffing.
11. De rechtbank stelt vast dat het opleggen van meer dan vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting in een tijdsbestek van negen dagen een bijzondere omstandigheid is waar de het coulancebeleid op ziet. De rechtbank is voorts van oordeel dat de heffingsambtenaar alle door [eiser] aangevoerde omstandigheden bij zijn besluitvorming over de te verlenen coulance heeft betrokken. De heffingsambtenaar is onder meer ingegaan op de stelling van [eiser] dat hij pas na ruim een week, bij de ontvangst van de eerste naheffingsaanslag, attent werd gemaakt op het verkeerde kenteken op zijn vergunning. Volgens de heffingsambtenaar is er geen verplichting tot het achterlaten van een naheffingsaanslag op het voertuig en kan deze ook bekend worden gemaakt door verzending per post aan de belastingplichtige. [3] De heffingsambtenaar is voorts anders dan [eiser] van mening dat het in stand laten van de resterende vijf aanslagen niet onevenredig is met een redelijke belastingheffing.
12. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegepaste coulance niet leidt tot een uitkomst die onevenredig is met het doel van dat coulancebeleid. In de eerste plaats heeft de heffingsambtenaar zijn stelling dat het handhaven van vijf aanslagen niet onevenredig is met het doel van de gedragslijn, niet onderbouwd of gemotiveerd, maar hij heeft enkel verwezen naar een jarenlange, consistente praktijk. Het doel van het coulancebeleid is echter met name om te beoordelen of de nadelige gevolgen van de stapeling van aanslagen voor [eiser] onevenredig zijn met een redelijke belastingheffing. Bij die beoordeling is moet onder meer worden betrokken wat de aanleiding is geweest van de stapeling en of de nadelige gevolgen daarvan proportioneel zijn. Een standaard tegemoetkoming tot een ondergrens van vijf naheffingsaanslagen is niet in ieder geval proportioneel, want dat hangt af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de heffingsambtenaar niet heeft weersproken dat de aanleiding voor het ontstaan van de belastbare feiten gelegen was in een vergissing van [eiser] , althans een kleine administratieve omissie in het naleven van de voorwaarden van zijn parkeervergunning. De leenauto was vóór het opleggen van de naheffingsaanslagen weer ingeleverd en gelet op het relaas van [eiser] is aannemelijk dat met die auto na de inlevering geen gebruik meer is gemaakt van de parkeervergunning. Als onweersproken staat ook vast dat [eiser] aan de overige voorwaarden van de parkeervergunning heeft voldaan, waaronder het voldoen van parkeervergunningbelasting en het parkeren binnen het vergunninggebied. Naar het oordeel van de rechtbank leidt onder die omstandigheden een stapeling van aanslagen tot een disproportionele en dus onredelijke belastingheffing.
13. De conclusie is dat de beroepen gegrond zijn en de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien door de aanslagen te vernietigen.
14. Proceskosten zijn gesteld noch gebleken. De heffingsambtenaar moet aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslagen parkeerbelasting;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het door [eiser] betaalde griffierecht van € 48,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021.
De griffier is niet in staat om te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336, te vinden op www.rechtspraak.nl.
2.Zie artikel 3, vierde lid, van de Verordening Parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Amsterdam.
3.Vergelijk artikel 8 van de Invorderingswet en artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet