2.8.Met betrekking tot [gedaagde 1] spitst het geschil zich – nogmaals: in het kader van de eerste door [eiseres] gebezigde grondslag – toe op de vraag of hij bij het namens Spaceward aangaan van de vaststellingsovereenkomst wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Spaceward niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. [eiseres] beantwoordt deze vraag bevestigend, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beantwoorden deze vraag ontkennend. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust de bewijslast op [eiseres] . Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit echter een andere verdeling van de bewijslast voort, te weten dat op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de bewijslast rust van hun stelling dat [gedaagde 1] bij het namens Spaceward aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Spaceward niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat Spaceward op 1 mei 2019 zelf niet beschikte over de voor de nakoming van de vaststellingsovereenkomst benodigde financiële middelen (en ook niet op eigen kracht alsnog daarover zou gaan beschikken).
b. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich op afspraken van Spaceward met [naam] . Zij verwijzen in dit verband naar het in het tussenvonnis, onder 2.7, aangehaalde addendum. Dat enkele stuk rechtvaardigt echter niet het door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde vertrouwen van [gedaagde 1] in betaling, althans financiering, van het met [eiseres] overeengekomene door [naam] . Allereerst is dat stuk bijna een jaar ouder dan de vaststellingsovereenkomst. Voorts blijkt uit de tekst van het addendum dat het uitsluitend de transitievergoeding betreft; uit artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de vaststellingsovereenkomst meer dan de transitievergoeding betreft. Tot slot betreft het addendum maximaal EUR 61.013,00; alleen al de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen “vergoeding” (exclusief loon, vakantiegeld, dertiende maand en kosten rechtsbijstand) bedraagt ruim EUR 30.000,00 meer.
c. Het addendum verwijst naar artikel 18 van een overeenkomst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben die overeenkomst tot dusverre niet in het geding gebracht.
d. Het addendum veronderstelt een overgang van onderneming van Spaceward naar Mulberry, met gevolgen voor de rechtspositie van [eiseres] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] laten zich over de volgens hen plaatsgevonden hebbende overgang slechts in algemene bewoordingen uit; nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] leggen voorts niet uit hoe bij de – volgens hen – louter formele werkgever Spaceward sprake kan zijn geweest van overgang van onderneming.
e. Op 1 mei 2019 had Spaceward al twee maanden geen loon meer aan [eiseres] betaald (hetgeen in de visie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op het conto van [naam] komt).
f. De enkele omstandigheid dat [naam] eind augustus 2018 positief heeft gereageerd op een verzoek van [gedaagde 2] om overboeking van het salaris van [eiseres] van, naar de rechtbank begrijpt, die maand (zie het tussenvonnis, onder 2.9 en 2.10) doet aan het voorgaande niet af.
g. [eiseres] is geen partij bij de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde overeenkomst(en) tussen Spaceward en [naam] .
h. [eiseres] wordt door deze overeenkomst(en) ook voor het overige niet in haar aanspraken jegens Spaceward geraakt, ook niet indien zij – zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen, maar [eiseres] betwist – ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst wist van het bestaan en de inhoud van de bedoelde overeenkomst(en).
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen, overeenkomstig hun aanbod, tot bewijslevering worden toegelaten.