ECLI:NL:RBAMS:2021:8274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
C/13/682842 / HA ZA 20-424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen bestuurder door verkoop van inventaris aan zustervennootschap kort voor faillissement

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Amsterdam, zijn twee rechtszaken gevoegd, te weten de zaken met de nummers 20-424 en 20-491. De eiseressen in beide zaken, aangeduid als [eiseres in de 20-424] en [eiseres in de 20-491], hebben vorderingen ingesteld tegen APELDOORN FASHION RETAIL B.V. (AFR) en CS 24 B.V. (CS24) naar aanleiding van een overeenkomst waarbij AFR kort voor haar faillissement haar inventaris en voorraden heeft verkocht aan CS24. De eiseressen stellen dat deze transactie onrechtmatig was en hen benadeelde als schuldeisers van AFR. De rechtbank heeft vastgesteld dat AFR niet is verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De rechtbank oordeelt dat de exclusieve bevoegdheid om een actio Pauliana in te stellen bij de curator ligt, maar dat de eiseressen wel vorderingen kunnen instellen op basis van onrechtmatige daad. De rechtbank heeft geoordeeld dat CS24 onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, omdat zij wist of behoorde te weten dat dit de schuldeisers van AFR zou benadelen. De rechtbank heeft CS24 veroordeeld tot schadevergoeding aan de eiseressen, inclusief beslagkosten en proceskosten. De vorderingen van de eiseressen op basis van artikel 3:45 BW zijn niet-ontvankelijk verklaard, maar de vorderingen op basis van artikel 6:162 BW zijn toegewezen. De rechtbank heeft in beide zaken de vorderingen in reconventie van CS24 afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in gevoegde zaken van 25 augustus 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/682842 / HA ZA 20-424 (hierna: de zaak 20-424) van
[eiseres in de 20-424],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.F. Overes te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APELDOORN FASHION RETAIL B.V.,
gevestigd te Apeldoorn ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CS 24 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. O.F.J. Moorman van Kappen te Nijmegen,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/683679 / HA ZA 20-491 (hierna: de zaak 20-491) van
[eiseres in de 20-491],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.F. Overes te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APELDOORN FASHION RETAIL B.V.,
gevestigd te Apeldoorn ,
gedaagde in conventie,
advocaat voorheen mr. R.E. Jonen, thans zonder advocaat,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CS 24 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. O.F.J. Moorman van Kappen te Nijmegen.
De eiseressen in de gevoegde zaken 20-424 en 20-491 zullen hierna [eiseres in de 20-424] en [eiseres in de 20-491] worden genoemd. De gedaagden in deze zaken zullen hierna gezamenlijk AFR c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk AFR en CS24.

1.De procedure in de zaak 20-424

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 april 2020, met de producties 1 tot en met 17,
- de rolbeslissing van 29 april 2020, waarbij tegen AFR verstek is verleend,
- de akte van [eiseres in de 20-424] met daarbij productie 18,
- de conclusie van antwoord in conventie van CS24, tevens conclusie van eis in reconventie, met de daarin genoemde producties,
- het vonnis 11 november 2020, waarin een mondelinge behandeling van deze zaak is gelast en tevens is bepaald dat deze zaak tegelijkertijd zal worden behandeld met de zaak 20-491,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 mei 2021, met de daarin genoemde processtukken,
- de reacties van partijen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 20-491

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 april 2020, met de producties 1 tot en met 15,
- de akte van [eiseres in de 20-491] met daarbij de producties 16 en 17,
- de conclusie van antwoord in conventie van CS24, tevens conclusie van eis in reconventie, met de daarin genoemde producties,
- het vonnis in het incident van 2 september 2020, waarin is beslist dat de zaak 20-491 wordt gevoegd bij de zaak 20-424, met de daarin genoemde procestukken,
- de conclusie van antwoord van AFR, met de daarin genoemde producties,
- het vonnis 11 november 2020, waarin een mondelinge behandeling van deze zaak is gelast en is bepaald dat deze zaak tegelijkertijd zal worden behandeld met de zaak 20-424,
- het rolbericht van 12 mei 2021, waarbij mr. Jonen, voornoemd, zich heeft onttrokken als advocaat van AFR,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 mei 2021, met de daarin genoemde processtukken,
- de reacties van partijen op het proces-verbaal.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) dreef voorheen, in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [bedrijf] een damesmodewinkel op de begane grond van het pand [adres 1] . Zijn partner, mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ), was manager van de winkel.
3.2.
[eiseres in de 20-424] is op 1 november 2011 in dienst getreden van de eenmanszaak van [naam 1] .
3.3.
Op 13 maart 2015 is de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) opgericht, met als vestigingsadres [adres 1] . [naam 1] was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] . Na de oprichting van [bedrijf] is [eiseres in de 20-424] in dienst van [bedrijf] getreden.
3.4.
Bij huurovereenkomst van 4 september 2015 is [naam 1] in privé medehuurder geworden (samen met de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en een nog op te richten besloten vennootschap) van de winkelruimte op begane grond en souterrain van het pand [adres 2] , dus naast de hiervoor onder 3.1 vermelde winkel. De samenwerking tussen [naam 3] en [naam 1] heeft tot medio mei 2016 bestaan. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 augustus 2016 is [naam 3] veroordeeld om de winkelruimte [adres 2] ter vrije en algehele beschikking van [naam 1] te stellen.
3.5.
Op 15 oktober 2017 is [eiseres in de 20-491] in dienst getreden bij [bedrijf] , in de functie van assistent verkoop/styling.
3.6.
Op 1 augustus 2018 heeft [bedrijf] een huurovereenkomst voor een periode van vijf jaar gesloten voor een winkelruimte aan de [adres 3] . Omtrent die periode heeft [bedrijf] tevens een huurovereenkomst voor de duur van vijf jaar gesloten, ingaande 1 september 2018, voor een winkelruimte aan de [adres 4] .
3.7.
Op 7 oktober 2018 is [eiseres in de 20-424] door [bedrijf] op staande voet ontslagen. Naar aanleiding van haar ontslag heeft [eiseres in de 20-424] een procedure aangespannen bij de kantonrechter.
3.8.
Bij overeenkomst met als datum 1 maart 2019 heeft [bedrijf] de inventaris en diverse goederen in de winkelruimte [adres 1] verkocht aan de besloten vennootschap CS24 in oprichting. Deze overeenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
1. CS24 neemt per 1 juni 2019 van [bedrijf] de inventaris over van de winkelruimte
gelegen aan de [adres 1] . De inventaris bestaat uit; 1
toonbank, 2 vitrines, 6 paspoppen, 4 vast gemonteerde kledingrekken, verlichting
(inbouw), een kassa met backoffice systeem en tec printer en diverse
toebehoren(ACA), kledinghangers, diverse kleingoederen, alarmlabels, een camera
beveiligingssysteem, een samsung flatscreen, een ikea buro met stoel, diverse rekken
en stellingen, diverse klein keukengerei. De koopprijs voor het totaal is bepaald op Eu
33.000,- exclusief BTW.
2. Tevens zal CS24 de voorraden overnemen van de merken zoals zijn weergegeven op
bijgevoegde lijst. De voorraden zullen worden gecontroleerd aan de hand van
inventarisatielijsten per de 1e juni 2019, CS24 zal de totale voorraad zoals vermeld op
de inventaris lijsten overnemen tegen de inkoopprijs minus 30% korting. [bedrijf]
garandeert dat de goederen zoals omschreven niet ouder zijn dan 6 maanden, m.a.w.
het betreft hier uitsluitend goederen die vanaf 1 december 2018 zijn geleverd.
3. CS24 verplicht zich om ook de goederen die nog in de nalevering periode tot en met
juli 2019 worden uitgeleverd eveneens over te nemen met dien verstande dat ook hier
een kortingspercentage van 30% op van toepassing zal zijn.
4. Goederen m.b.t. seizoen FW 2019 die na 1 juni 2019 worden geleverd zullen tegen dc
inkoopprijs worden geleverd door [bedrijf] aan CS24, hierop is vooralsnog geen
kortingspercentage van toepassing.
5. [bedrijf] zal zorg dragen dat de door haar bestelde najaarscollecties zullen worden
overgedragen dan wel door geleverd aan CS24. Hier geldt dat de reguliere kostprijs in
rekening wordt gebracht.
6. CS24 zal [bedrijf] in goed overleg goederen ter beschikking stellen voor haar winkels in
Apeldoorn op consignatiebasis. De verkopen van deze goederen zullen nauwkeurig
door [bedrijf] worden geregistreerd en de verkopen zullen door CS24 worden
gefactureerd aan CS24 voor 50% van de verkoopprijs. CS24 behoudt zich
nadrukkelijk het eigendomsvoorbehoud voor m.b.t. nog niet betaalde en in consignatie
gegeven goederen.
(…)
9. Uiterlijk per de 31e december 2019 zullen [bedrijf] en CS24 de staat opmaken van de
uiteindelijk geleverde en behouden goederen evenals een eindafrekening opmaken
voor de door CS24 aan [bedrijf] in consignatie gegeven goederen. Hier zal een finaal
betalingsplan aan worden gekoppeld met dien verstande dat alle betalingen dienen te
worden voldaan voor de 30 april 2020.
10. [bedrijf] behoudt het recht om het geregistreerde woordmerk ‘ [bedrijf] ’ te mogen
gebruiken voor haar winkels in Apeldoorn aan de [adres 3] en de [adres 4]
Wel dient [bedrijf] haar bedrijfsnaam aan te passen, dit zonder gebruik en/of
vermelding van het woordmerk “ [bedrijf] ”.
11. Ontbindende voorwaarde; CS24 dient een nieuwe huurovereenkomst te verkrijgen
voor minimaal 5 jaar tegen een marktconforme huurprijs. De bovenstaande
overeenkomst zal bindend zijn per datum van akkoord door dhr. [naam 4]
(verhuurder). Mocht om welke reden dan ook niet de huurrechten verkrijgen dan zal
deze overeenkomst zonder gerechtelijke tussenkomst ontbonden worden.
3.9.
Op 1 juni 2019 heeft [naam 4] , als verhuurder, een huurovereenkomst gesloten met de besloten vennootschap CS22 B.V. (in oprichting). [naam 1] heeft die huurovereenkomst namens CS22 B.V. ondertekend. Op grond van die huurovereenkomst is CS22 B.V. met ingang van 1 juni 2019 voor de duur van 10 jaar de huurder van de winkel op de begane grond van het pand [adres 1] .
3.10.
Op 1 juni 2019 heeft [bedrijf] een factuur met nummer 1010619 gezonden aan
CS24. Deze factuur vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
Overname inventaris conform omschrijving overeenkomst RVG 1 maart 2019 € 33.000,00
Overname diverse goederen volgens inventarisatie lijsten 01-06-2019 € 181.050,00
BTW 21,00% € 44.950,00
(…)
Totaal € 259.000,00
3.11.
Op 4 juni 2019 heeft [naam 1] , met als omschrijving “Inzake factuur [fact.nr.] CS24 B.V.”, door middel van een drietal betalingen in totaal een bedrag van
€ 125.000,00 aan [bedrijf] betaald.
3.12.
Op 28 juni 2019 heeft [naam 1] , met als omschrijving “Inzake factuur [fact.nr.] CS24 B.V.”, een bedrag van € 25.000,00 aan [bedrijf] betaald.
3.13.
Op 9 juli 2019 is de besloten vennootschap CS24 Holding B.V. (CS24 Holding) opgericht, met [naam 1] als enig bestuurder een aandeelhouder. Door CS24 Holding zijn op 9 juli 2019 vervolgens de besloten vennootschappen CS22 B.V. en CS24 opgericht. CS24 heeft als adres [adres 2] . CS24 Holding is enig bestuurder en aandeelhouder van CS22 en CS24.
3.14.
Bij notariële akte van 15 oktober 2019 heeft [bedrijf] haar naam gewijzigd in AFR. Tevens heeft AFR in die akte haar statutaire zetel van Amsterdam naar Apeldoorn verplaatst.
3.15.
Bij beschikking van 22 oktober 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank AFR veroordeeld (1) om aan [eiseres in de 20-424] een billijke vergoeding van € 3.000,00 bruto te betalen, (2) om aan [eiseres in de 20-424] een transitievergoeding te betalen van € 5.314,00, (3) om aan [eiseres in de 20-424] een vergoeding vanwege onregelmatige opzegging te betalen van
€ 6.824,85 en is AFR in de proceskosten veroordeeld.
3.16.
[eiseres in de 20-491] heeft zich op 30 oktober 2019 ziek gemeld bij haar leidinggevende. AFR heeft de ziekmelding niet geaccepteerd, waarop [eiseres in de 20-491] heeft verzocht om verwijzing naar de arbo-arts. Vanaf 1 november 2019 heeft [eiseres in de 20-491] niet meer voor AFR gewerkt en geen loon meer ontvangen.
3.17.
Bij e-mail van 6 november 2019 heeft AFR aan [eiseres in de 20-491] laten weten dat zij ervan uitging dat [eiseres in de 20-491] niet meer zou komen werken en dat [eiseres in de 20-491] vanaf haar laatste werkdag uit dienst zou worden gemeld. Bij brief van 14 november 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiseres in de 20-491] aan AFR bericht dat de e-mail van
6 november 2019 wordt opgevat als een ontslag op staande voet. Ook [eiseres in de 20-491] heeft een procedure bij de kantonrechter aangespannen.
3.18.
Op eveneens 6 november 2019 heeft AFR haar jaarrekening 2018 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. Bij de Kamer van Koophandel staat daarover het volgende, voor zover hier van belang, geregistreerd.
Algemene gegevens over de jaarrekening
Boekjaar: 2018
Balansdatum: 31-12-2018
Datum deponering: 6-11-2019
Vastgesteld: definitief
(…)
Activa
immateriële vaste activa 167.770
materiële vaste activa 80.795
VASTE ACTIVA 245.565
voorraden 616.898
vorderingen en
overlopende activa
liquide middelen 76.287
VLOTTENDE ACTIVA 754.767
(…)
TOTAAL ACTIVA 1.003.332
3.19.
Op 13 november 2019 heeft een door [eiseres in de 20-424] en [eiseres in de 20-491] ingeschakelde deurwaarder geconstateerd dat de winkel op het adres [adres 3] leeg staat en dat ter plaatse geen brievenbus aanwezig is.
3.20.
Sinds 25 december 2019 is De Lairesse Holding B.V. (hierna: De Lairesse Holding) bestuurder van AFR. De stichting Petraeus Nederland (hierna: de Stichting) is bestuurder van De Lairesse Holding. [naam 2] is sinds 1 juli 2018 voorzitter van de Stichting. Tot 1 juli 2018 was [naam 1] de voorzitter van de Stichting.
3.21.
Bij beschikking van 27 februari 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank op verzoek van [eiseres in de 20-491] voor recht verklaard dat tussen AFR en [eiseres in de 20-491] sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 102 uur per maand, met veroordeling van AFR tot betaling van het bruto loon van € 2.040,-- netto over de maanden november en december 2019 te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 25 % en de wettelijke rente. Voorts heeft de kantonrechter AFR veroordeeld om het gemiddeld loon van € 1.020,-- netto te betalen vanaf 1 januari 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, onder de voorwaarde dat [eiseres in de 20-491] voldoet aan haar
re-integratieverplichtingen. De door [eiseres in de 20-491] verzochte wedertewerkstelling is toegewezen vanaf het moment dat [eiseres in de 20-491] hersteld zou zijn, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 50.000,--.
3.22.
Op 18 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [eiseres in de 20-424] verlof verleend om ten laste van CS24 conservatoir Pauliana-beslag te leggen op de inventaris en voorraden die zich bevinden op het adres [adres 1] - [adres 2] , met de bepaling dat zodra de vernietiging als bedoeld in artikel 737, tweede lid, Rv is uitgesproken het beslag overgaat in een conservatoir verhaalsbeslag ten laste van AFR en met begroting van die vordering op
€ 18.000,00. Op 24 maart 2020 is dat beslag vervolgens gelegd.
3.23.
Op 1 april 2020 heeft de Coöperatieve Rabobank U.A (hierna: de Rabobank), op verzoek van [naam 1] en in verband met het door [eiseres in de 20-424] ten laste van CS24 gelegde Pauliana-beslag, aan [eiseres in de 20-424] een beslaggarantie met nummer [nummer] afgegeven met een maximum garantiebedrag van
€ 18.000,00,
3.24.
Bij beschikking van 9 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (ook) aan [eiseres in de 20-491] verlof verleend om ten laste van CS24 conservatoir Pauliana-beslag te leggen op de inventaris en voorraden die zich bevinden in de modewinkel aan het adres [adres 1] - [adres 2] , met de bepaling dat zodra de vernietiging als bedoeld in artikel 737, tweede lid, Rv is uitgesproken het beslag overgaat in een conservatoir verhaalsbeslag ten laste van AFR en met begroting van die vordering op € 60.000,--. Op 16 april 2020 is dat beslag vervolgens gelegd.
3.25.
Op 15 mei 2020 hebben [eiseres in de 20-491] en CS24 overeenstemming bereikt over een zekerheidstelling door CS24, in die zin dat het beslag op de inventaris blijft gehandhaafd, maar dat CS24 zekerheid voor het beslag op de voorraad biedt door 10% van de netto-verkoopopbrengsten op de derdenrekening van de deurwaarder te storten.
3.26.
Bij beschikking van 29 september 2020 heeft het gerechtshof te Amsterdam, in het geschil tussen AFR en [eiseres in de 20-491] , de beschikking van de kantonrechter van 27 februari 2020 gedeeltelijk vernietigd en is AFR veroordeeld tot betaling van
€ 7.840,-- netto aan achterstalligloon over november 2019 tot en met juni 2020, tot betaling van 8% vakantietoeslag zoals deze opeisbaar was op 31 mei 2020, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW beperkt tot 25% over de voornoemde bedragen tot het moment dat het achterstallig loon en de 8% vakantietoeslag volledig betaald zullen zijn, de wettelijke rente over de som van de hiervoor genoemde bedragen en is bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt met ingang van 1 oktober 2020. Daarnaast is AFR veroordeeld tot betaling van het gemiddeld loon ad € 980,-- netto per maand over de periode vanaf 1 juli 2020 tot 1 oktober 2020, is AFR veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding aan [eiseres in de 20-491] en is [eiseres in de 20-491] veroordeeld in proceskosten in principaal en incidenteel appel, zijnde € 760,- aan verschotten, € 2.148,- salaris in het principaal appel € 1.074,- salaris in het incidenteel appel.
3.27.
Op 20 oktober 2020 is door de door [eiseres in de 20-491] ingeschakelde deurwaarder geconstateerd dat de begane grond van het pand [adres 3] leeg is en te huur staat.
3.28.
Op 12 januari 2021 heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam als kennelijk ongegrond afgewezen de klacht die CS24 had ingediend tegen de deurwaarders die namens [eiseres in de 20-424] en [eiseres in de 20-491] de voormelde beslagen hadden gelegd op het adres [adres 1] - [adres 2] . Daartoe is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
4.5
Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat gerechtsdeurwaarder sub 1, conform het verlof van de voorzieningenrechter van 9 april 2020, beslag heeft gelegd op de inventaris en voorraad van de winkel aan het adres [adres 1] - [adres 2] . Het betreft één winkel die is gevestigd in twee naast elkaar gelegen panden.
(…)
4.6 (…)
Niet in geschil is dat de vertegenwoordiger van de beslagene ten tijde van de beslaglegging geen recente of kloppende voorraadlijst beschikbaar had. In het proces-verbaal van 24 april 2020 houdende de meer bijzondere aanduiding van in beslag genomen zaken ex artikel 443 Rv, is opgenomen dat de heer [naam 1] desgevraagd aangaf niet in staat te zijn actuele voorraadlijsten te overhandigen. (…).
3.29.
Op 20 januari 2021 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat AFR is ontbonden en opgehouden te bestaan, omdat per 31 december 2020 geen baten meer aanwezig zijn.
3.30.
Bij vonnis van 2 maart 2021 is AFR door de rechtbank Gelderland in staat van faillissement verklaard en is mr. J.A. Camphuis tot curator benoemd (hierna: de curator).
3.31.
Bij brief van 10 maart 2021 heeft de curator de rechtbank verzocht om, zowel in de procedure 20-424 als in de procedure 20-491, de procedure ten aanzien van AFR op grond van artikel 29 Faillissementswet (Fw) te schorsen.
3.32.
Deze rechtbank heeft op 15 april 2021 aan [eiseres in de 20-491] verlof verleend om, conform artikel 28, eerste lid, Fw, de curator in het geding te roepen. De curator heeft bij
e-mail van 7 mei 2021 aan de rechtbank meegedeeld dat hij de procedure niet overneemt.

4.Het geschil

in de zaak 20-424
in conventie
4.1.
[eiseres in de 20-424] vordert samengevat en na wijziging van eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat de overdracht, onder welke titel dan ook, door AFR aan CS24 van de zich op het adres [adres 1] - [adres 2] bevindende winkelvoorraad en bedrijfsinventaris een vernietigbare rechtshandeling is als bedoeld in de artikelen 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (BW), juncto artikel 42 en volgende Fw, en tevens zijn te beschouwen als een door AFR en CS24 jegens [eiseres in de 20-424] gepleegde onrechtmatige daad als bedoeld in de artikelen 6:162 BW, artikel 42 Fw en artikel 340 wetboek van strafrecht (Sr.) welke gedragingen en handelingen aan AFR en CS24 moeten worden toegerekend, waardoor zij voor de daardoor ontstane schade hoofdelijk aansprakelijk zijn,
II. te vernietigen de tussen AFR en CS24 plaatsgevonden overdracht van de in beslag genomen voorraden en bedrijfsinventaris, onder welke titel dan ook, die zich bevinden op het adres aan de [adres 1] - [adres 2] onder bepaling dat de opbrengst als gevolg van de vernietiging in de faillissementsboedel valt van AFR ter verdeling onder haar gezamenlijke crediteuren naar ieders rangorde,
III. CS24 hoofdelijk (naast AFR, waar de vordering ter verificatie is ingediend) te veroordelen de door [eiseres in de 20-424] geleden schade van € 22.793,05 te betalen (bestaande uit het door de kantonrechter op 22 oktober 2019 toegekende bedrag van € 17.299,81, vermeerderd een bedrag van € 5.493,24 aan beslagkosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2019,
IV. een verklaring voor recht dat [eiseres in de 20-424] gerechtigd is de aan haar door de Rabobank afgegeven beslaggarantie nr. [nummer] uit te winnen en op te eisen, zulks tot een maximum van € 18.000,00;
V. CS24 hoofdelijk (naast AFR waar de vordering ter verificatie is ingediend) te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
CS24 voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.3.
CS24 vordert samengevat en na wijziging van eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. [eiseres in de 20-424] te bevelen om binnen 48 uur de door de Rabobank afgegeven bankgarantie aan CS24 te retourneren, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
2. [eiseres in de 20-424] te veroordelen om binnen 48 uur een bedrag van € 24.551,00 aan CS24 te voldoen,
3. [eiseres in de 20-424] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[eiseres in de 20-424] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 20-491
in conventie
4.5.
[eiseres in de 20-491] vordert samengevat en na wijziging eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat de overdracht, onder welke titel dan ook, door AFR aan CS24 van de zich op het adres [adres 1] - [adres 2] bevindende winkelvoorraad en bedrijfsinventaris een vernietigbare rechtshandeling is als bedoeld in de artikelen 3:45 BW, juncto 42 en volgende Fw,
II. een verklaring voor recht dat de handelingen van AFR en CS24 ten nadele van het verhaal van schuldeisers zijn gepleegd en tevens zijn te beschouwen zijn als een jegens [eiseres in de 20-491] gepleegde onrechtmatige daad als is bedoeld in de artikelen 6:162 BW, artikel 42 Fw en artikel 340 wetboek van strafrecht (Sr.) welke gedragingen en handelingen aan AFR en CS24 moeten worden toegerekend en dat zij voor de daardoor ontstane schade hoofdelijk aansprakelijk zijn,
III. te vernietigen de tussen AFR en CS24 plaatsgevonden overdracht van de in beslag genomen voorraden en bedrijfsinventaris, onder welke titel dan ook, die zich bevinden op het adres aan de [adres 1] - [adres 2] onder bepaling dat de opbrengst als gevolg van de vernietiging in de faillissementsboedel valt van AFR ter verdeling onder haar gezamenlijke crediteuren naar ieders rangorde,
IV. CS24 (naast AFR, waar de vordering ter verificatie is ingediend) te veroordelen de door [eiseres in de 20-491] geleden schade van € 36.069,10 te betalen (bestaande uit het door het gerechtshof op 29 september 2020 toegekende bedrag van € 18.511,87, vermeerderd met een bedrag van
€17.557,23 aan beslagkosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag der algehele voldoening,
V. de hoofdelijke veroordeling van AFR en CS24 in de proceskosten.
4.6.
AFR c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.7.
CS24 vordert samengevat en na wijziging van eis - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. [eiseres in de 20-491] te veroordelen om binnen 48 uur een bedrag van € 85.277 aan
CS24 te voldoen,
2. CS24 te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.8.
[eiseres in de 20-424] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de zaak 20-424
in conventie
5.1.
Het gaat in deze zaak in de kern om de overeenkomst van 1 maart 2019, waarbij (de rechtsvoorganger van) AFR haar inventaris en voorraad die zich bevond in de winkel op het adres [adres 1] aan CS24 heeft verkocht. [eiseres in de 20-424] stelt dat die transactie tot doel had de schuldeisers van (de rechtsvoorganger van) AFR te benadelen en vordert op grond van artikel 3:45 BW de vernietiging van die rechtshandeling. Daarnaast stelt [eiseres in de 20-424] dat het sluiten van de overeenkomst tevens is aan te merken als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW en vordert op grond daarvan schadevergoeding van CS24.
5.2.
AFR is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in deze procedure verschenen. In verband daarmee is bij rolbeslissing van 29 april 2020 tegen AFR verstek verleend. Dat verstek is daarna niet door AFR gezuiverd. Nu de verstekverlening heeft plaatsgevonden vóór het faillissement van AFR op 2 maart 2021, bevond deze zaak zich daarmee, wat de procedure tegen AFR betreft, ten tijde van het faillissement reeds in de staat van vonniswijzen als bedoeld in artikel 30 Fw. Artikel 29 Fw is daarmee in de onderhavige zaak niet toepasselijk. De procedure van [eiseres in de 20-424] tegen AFR zal daarom niet op grond van artikel 29 Fw worden geschorst.
5.3.
Ambtshalve wordt evenwel overwogen dat het faillissement van AFR wel tot gevolg heeft dat op grond van artikel 49 Fw de curator thans exclusief bevoegd is om een actio Pauliana namens schuldeisers van de failliet in te stellen. In de memorie van toelichting bij artikel 49 Fw, voor zover hier van belang, staat immers:
“(…)De curator is de aangewezen, maar ook de eenige persoon, om namens de schuldeischers op te treden; hij is hun wettelijke vertegenwoordiger tot uitoefening hunner rechten en tot behartiging der boedelbelangen. De individueele schuldeischers missen de qualiteit om naast hem voor den boedel op te treden. Evenmin als zij gelden kunnen innen, behooren zij de bevoegdheid te bezitten om eene Pauliana in te stellen. Blijft de curator nalatig, het ontwerp geeft den schuldeischers middelen genoeg om hem door tusschenkomst van den Rechter-Commissaris tot ageeren te noodzaken (...)”.
5.4.
Gelet op voormelde memorie van toelichting is de rechtbank daarom van oordeel dat het faillissement van AFR en het bepaalde in artikel 49 Fw thans verhindert dat [eiseres in de 20-424] , als schuldeiser van AFR, op grond van artikel 3:45 BW een actio Pauliana vanwege voormelde door AFR met CS24 gesloten overeenkomst instelt. Dat in de onderhavige zaak de vordering op grond van artikel 3:45 BW is ingediend vóórdat AFR in staat van faillissement is verklaard, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Door het faillissement is de exclusieve bevoegdheid om een actio Pauliana in te stellen bij de curator komen te liggen. De onder I. door [eiseres in de 20-424] gevorderde verklaring voor recht, voor zover die ziet op artikel 3:45 BW, is daarmee niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de door [eiseres in de 20-424] op grond van artikel 3:45 BW onder II. gevorderde vernietiging van de overeenkomst met als datum 1 maart 2019. De bevoegdheid om dat te vorderen ligt thans bij de curator. [eiseres in de 20-424] is niet-ontvankelijk in deze vorderingen.
5.5.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat alleen de vorderingen met als grondslag dat de handelingen van AFR en CS24 tevens zijn te beschouwen als een onrechtmatige daad als is bedoeld in artikel 6:162 BW zullen worden beoordeeld. Hetgeen [eiseres in de 20-424] in dat kader heeft aangevoerd komt er in de kern op neer dat [eiseres in de 20-424] stelt dat CS24 bij het sluiten van de overeenkomst van 1 maart 2019 wist of behoorde te weten dat door het sluiten van die overeenkomst potentiële schuldeisers van AFR zouden worden benadeeld en dat zij aldus onrechtmatig heeft gehandeld.
5.6.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat de enkele betrokkenheid van een derde bij, of het enkele profiteren door een derde van andermans onrechtmatig handelen, op zichzelf niet onrechtmatig is. Dit wordt pas anders als die derde op de hoogte is van dat onrechtmatig handelen of daarvan op de hoogte behoort te zijn en er bijkomende bijzondere omstandigheden zijn (HR 26 januari 2007, ECLI:HR:2007:AZ1084, en HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:740).
5.7.
CS24 heeft als reden voor het sluiten van de overeenkomst van 1 maart 2019 aangevoerd dat [bedrijf] , de rechtsvoorganger van AFR, slechts de activiteiten in Amsterdam en Apeldoorn van elkaar wilde splitsen, in die zin dat [naam 1] de activiteiten van [bedrijf] in Amsterdam zou voortzetten en dat zijn partner [naam 2] de activiteiten van [bedrijf] in Apeldoorn op zich zou gaan nemen.
5.8.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen CS24 over die activiteiten in Apeldoorn heeft meegedeeld, komt het beeld naar voren dat de opbrengsten in Apeldoorn negatief waren. Zowel de winkel in de [adres 3] als de winkel in de [adres 4] zijn relatief kort na de opening weer gesloten, terwijl deze winkels voor een periode van vijf jaar waren gehuurd. CS24 heeft aangevoerd dat de winkel in de [adres 3] daarna weer is heropend, maar uit hetgeen CS24 daar verder over heeft gesteld blijkt dat ook die heropening uiteindelijk maar van korte duur is geweest. Uiteindelijk is het afgesplitste deel van [bedrijf] , dat onder de naam AFR de exploitatie in Apeldoorn heeft voortgezet, op verzoek van de verhuurders van de winkels in Apeldoorn failliet verklaard. Daar komt bij dat [naam 2] pas sinds 25 december 2019 (indirect) bestuurder is van AFR, dus ruim een half jaar na het sluiten van de overeenkomst met als datum 1 maart 2019 en ook nadat [bedrijf] van naam was gewijzigd. Tegen deze achtergrond komt de overeenkomst met als datum 1 maart 2019 en de oprichting van CS24, naar voren als een constructie van de rechtsvoorganger van AFR om het gezonde deel van het bedrijf, de vestiging in Amsterdam, in CS24 onder te brengen en dit daarmee af te scheiden van het slecht lopende deel van de onderneming, zijnde de vestigingen in Apeldoorn . Wellicht om daarmee te voorkomen dat een voortzettende negatieve financiële ontwikkeling in Apeldoorn ook het gezonde deel van het bedrijf in financiële problemen zou brengen. Een dergelijke handelen hoeft op zichzelf nog niet onrechtmatig te zijn, zolang dit handelen geen gevolgen heeft gehad voor verbintenissen van AFR uit overeenkomst en uit de wet jegens [eiseres in de 20-424] .
5.9.
In de overeenkomst met als datum 1 maart 2019 heeft [bedrijf] de inventaris in de [adres 1] voor een bedrag van € 33.000,- aan CS24 verkocht (zie 3.8). Daarnaast zijn de voorraden die vanaf 1 december 2018 aan [bedrijf] waren geleverd in die overeenkomst door CS24 overgenomen op basis van de inventarislijsten per 1 juni 2019, tegen een inkoopprijs minus een korting van 30%. Op goederen die tot en met juli 2019 zouden worden nageleverd is in artikel 3 van de overeenkomst ook een kortingspercentage 30% gegeven. Verder bepaalde artikel 6 van de overeenkomst dat CS24 aan [bedrijf] goederen op consignatiebasis ter beschikking zou stellen. De voorraden in de [adres 1] zijn uiteindelijk voor een bedrag van € 181.050,00 aan CS24 verkocht (zie 3.10). [eiseres in de 20-424] heeft evenwel terecht aangevoerd dat de bedragen die door CS24 voor de inventaris en voorraden zijn betaald niet aansluiten bij de bedragen die staan in de jaarrekening 2018 die door AFR bij de Kamer van Koophandel is gedeponeerd. Die cijfers vermelden als waarde van de materiële vaste activa van AFR (lees [bedrijf] ) per 31 december 2018 een bedrag van € 80.795 en als waarde van de voorraden per 31 december 2018 staat in die jaarrekening een bedrag van
€ 616.898 opgenomen (zie 3.18). Deze bedragen zijn substantieel hoger dan de bedragen die CS24 in juni 2019 voor de inventaris en voorraad van de winkel aan de [adres 1] heeft betaald.
5.10.
Ter terechtzitting heeft CS24 als reden voor de in overeenkomst van 1 maart 2019 door [bedrijf] aan CS24 verleende kortingen op de koopprijs van de voorraden aangevoerd, dat modeartikelen snel in waarde dalen en dat daarom bij de verkoopprijs aansluiting is gezocht bij een ook door de belastingdienst gehanteerde afboeking op de waarde van modevoorraden. Enig bewijs voor die stelling heeft CS24 niet overgelegd. Voor zover daarin al een geldige reden heeft gelegen voor het aan CS24 verkopen van de voorraad tegen een korting van 30% op de inkoopprijs, is dat naar het oordeel van de rechtbank echter een onvoldoende onderbouwing voor de tevens aan CS24 verleende korting van 30% op de goederen die nog in de nalevering tot juli 2019 aan [bedrijf] zouden worden geleverd. Dat betrof immers niet “verouderde” modeartikelen. Ook voor het na 1 juni 2019 door [bedrijf] op consignatiebasis verkopen van goederen van CS24, waarmee [bedrijf] feitelijk haar eigen voorraad ten behoeve van CS24 ging verkopen maar schuldeisers van AFR daar geen verhaal op zouden hebben, heeft CS24 geen overtuigende reden gegeven. Een en ander in onderlinge samenhang gezien, is de rechtbank daarom van oordeel dat [eiseres in de 20-424] voldoende heeft onderbouwd dat aan de overeenkomst met als datum 1 maart 2019 en de verkoopprijs die CS24 op basis daarvan aan [bedrijf] heeft betaald een normale zakelijke grondslag ontbreekt en dat deze overeenkomst (mede) tot doel had om de inventaris en voorraden van de winkel aan de [adres 1] te onttrekken aan verhaal door huidige of toekomstige schuldeisers. Als bijkomende bijzondere omstandigheid geldt daarbij, zoals door [eiseres in de 20-424] aangevoerd, dat zowel [bedrijf] als CS24 i.o. ten tijde van het sluiten van de overeenkomst werden bestuurd door [naam 1] . CS24 i.o. was daardoor dus geheel van de financiële situatie binnen [bedrijf] en de problemen in Apeldoorn op de hoogte en wist dus of behoorde te weten dat door het sluiten van die overeenkomst potentiële schuldeisers van AFR zouden worden benadeeld en daarmee in strijd met de verbintenissen van AFR jegens [eiseres in de 20-424] zou worden gehandeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat CS24 met het sluiten van de overeenkomst met als datum 1 maart 2019 onrechtmatig jegens [eiseres in de 20-424] heeft gehandeld. De onder I. door [eiseres in de 20-424] gevorderde verklaring voor recht, voor die ziet op artikel 6:162 BW, is daarmee toewijsbaar.
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat CS24 op grond van artikel 6:162 BW de schade die [eiseres in de 20-424] als gevolg van het onrechtmatige handelen van CS24 leidt, aan [eiseres in de 20-424] dient te vergoeden. Die schade bestaat eruit dat AFR door het handelen van CS24 thans geen verhaal biedt voor het bedrag van € 17.299,81 waartoe AFR in het vonnis van de kantonrechter op 22 oktober 2019 is veroordeeld. Dit bedrag is, zoals door [eiseres in de 20-424] onder III. gevorderd, daarom toewijsbaar. Evenals de daarover sinds 22 oktober 2019 gevorderde rente.
5.12.
[eiseres in de 20-424] vordert tevens CS24 te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden conform de vordering van [eiseres in de 20-424] begroot op € 5.493,24.
5.13.
[eiseres in de 20-424] vordert een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is de aan haar door de Rabobank afgegeven beslaggarantie met nummer [nummer] tot een bedrag van € 18.000,00 uit te winnen. Gelet op het hiervoor overwogene zal ook die vordering worden toegewezen.
5.14.
CS24 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in de 20-424] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.485,47
Aangezien tegenover AFR geen vorderingen worden toegewezen, zal AFR niet
worden veroordeeld in de proceskosten.
5.15.
De nakosten worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.
in reconventie
5.16.
De grondslag voor de vorderingen in reconventie is dat door [eiseres in de 20-424] ten onrechte beslag is gelegd op de voorraden die zich bevinden op het adres [adres 1] - [adres 2] . Uit hetgeen hiervoor in conventie is geoordeeld, volgt dat CS24 niet in die stelling wordt gevolgd. De vorderingen in reconventie worden daarom afgewezen.
5.17.
CS24 zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in de 20-424] worden, gelet op de samenhang met de vordering in conventie, begroot op € 721,00 aan advocaatkosten (2 punten × 0,5 x tarief € 721,00).
5.18.
De nakosten worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.
in de zaak 20-491
in conventie
5.19.
Ook in deze zaak gaat het in de kern om de overeenkomst van 1 maart 2019, waarbij (de rechtsvoorganger van) AFR haar inventaris en voorraad die zich bevond in de winkel op het adres [adres 1] aan CS24 heeft verkocht. Ook [eiseres in de 20-491] stelt dat die transactie tot doel had de schuldeisers van (de rechtsvoorganger van) AFR te benadelen, dat AFR en CS24 daarmee onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en vordert op grond van artikel 3:45 BW de vernietiging van die rechtshandeling. Daarnaast stelt ook [eiseres in de 20-491] dat de het sluiten van de overeenkomst tevens is aan te merken als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW en vordert op grond daarvan schadevergoeding.
5.20.
AFR is in deze procedure wel verschenen. Nu AFR bij beschikking van 2 maart 2021 in staat van faillissement is verklaard en de door [eiseres in de 20-491] tegen AFR gerichte vorderingen in de kern de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, zal de procedure van [eiseres in de 20-491] tegen AFR op grond van artikel 29 Fw worden geschorst om alleen dan te worden voortgezet indien de verificatie van de door [eiseres in de 20-491] ingediende vorderingen door de curator wordt betwist.
5.21.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat hierna alleen de vorderingen van [eiseres in de 20-491] jegens CS24 zullen worden besproken.
5.22.
Ten aanzien van de op artikel 3:45 BW gegronde vorderingen, zijnde de onder I. gevorderde verklaring voor recht en de onder III. gevorderde vernietiging van de overeenkomst met als datum 1 maart 2019, is de rechtbank van oordeel, zoals ook reeds hiervoor in de zaak 20-424 is overwogen, dat door het faillissement van AFR de exclusieve bevoegdheid om een actio Pauliana namens de schuldeisers in te stellen bij de curator is komen te liggen. Dit heeft tot gevolg dat [eiseres in de 20-491] jegens CS24 niet-ontvankelijk is in haar op artikel 3:45 BW gegronde vorderingen.
5.23.
Blijven nog over de vorderingen jegens CS24 gebaseerd op artikel 6:162 BW. Overeenkomstig hiervoor reeds in de procedure 20-424 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat CS24 met het sluiten van de overeenkomst van 1 maart 2019 ook onrechtmatig jegens [eiseres in de 20-491] heeft gehandeld. Deze overeenkomst heeft immers tot gevolg dat er geen verhaal meer is voor de schuldeisers van AFR en dat AFR thans niet aan haar wettelijke verplichting jegens [eiseres in de 20-491] kan voldoen, namelijk de verplichting om aan de veroordeling tot betaling in de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 29 september 2020 te voldoen. [naam 1] , die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zowel bestuurder was van [bedrijf] als van CS24 i.o., wist of behoorde te weten dat door het sluiten van die overeenkomst potentiële schuldeisers van AFR zouden worden benadeeld en dat daarmee ook in strijd met de verbintenissen van AFR jegens [eiseres in de 20-491] zou worden gehandeld.
5.24.
Uit het voorgaande volgt dat de onder II. gevorderde verklaring voor recht, voor zover het ziet op gedragingen en handelingen van CS24, toewijsbaar is. Tevens heeft het voorgaande tot gevolg dat CS24 op grond van artikel 6:162 BW de schade die [eiseres in de 20-424] als gevolg van het onrechtmatige handelen van CS24 lijdt, aan [eiseres in de 20-491] dient te vergoeden. Die schade bestaat eruit dat AFR door het handelen van CS24 thans geen verhaal biedt voor het bedrag van in totaal € 18.511,87 waartoe AFR in het arrest van het gerechtshof van 29 september 2020 is veroordeeld. Dit bedrag is, zoals door [eiseres in de 20-491] onder IV. gevorderd, daarom toewijsbaar. Evenals de daarover sinds 29 september 2020 gevorderde rente.
5.25.
[eiseres in de 20-491] vordert tevens CS24 te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden conform de vordering van [eiseres in de 20-491] begroot op € 17.557,23 aan beslagkosten. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze kostenvergoeding te matigen, zoals door CS24 bepleit. Hoewel de beslagkosten hoog zijn opgelopen, kan niet worden gezegd dat het beslag onnodig of onrechtmatig was. Daarbij betrekt de rechtbank hetgeen de kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft overwogen naar aanleiding van de door CS24 ingediende klacht (zie hiervoor onder 3.28).
5.26.
CS24 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in de 20-491] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.485,47
5.27.
De nakosten worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.
in reconventie
5.28.
De grondslag voor de vorderingen in reconventie is dat door [eiseres in de 20-491] ten onrechte beslag is gelegd op de voorraden die zich bevinden op het adres [adres 1] - [adres 2] . Uit hetgeen hiervoor in conventie is geoordeeld, volgt dat CS24 niet in die stelling wordt gevolgd. De vorderingen in reconventie worden daarom afgewezen.
5.29.
CS24 zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in de 20-424] worden, gelet op de samenhang met de vordering in conventie, begroot op € 1.114,00 aan advocaatkosten (2 punten × 0,5 x tarief € 1.114,00).
5.30.
De nakosten worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.

6.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 20-424
in conventie
6.1.
verklaart [eiseres in de 20-424] niet-ontvankelijk in het door haar op grond van artikel 3:45 BW onder I. en II. gevorderde,
6.2.
verklaart voor recht dat de overdracht aan CS24 van de zich op het adres [adres 1] bevindende winkelvoorraad en bedrijfsinventaris is te beschouwen als een door CS24 jegens [eiseres in de 20-424] gepleegde onrechtmatige daad als bedoeld in de artikel 6:162 BW, welke CS24 moet worden toegerekend, waardoor CS24 voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk is,
6.3.
veroordeelt CS24 om aan [eiseres in de 20-424] te betalen een bedrag van € 17.299,81 (zeventienduizendtweehonderdnegennegentig euro en eenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 22 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt CS24 in de beslagkosten van [eiseres in de 20-424] , tot op heden begroot op € 5.493,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart voor recht dat [eiseres in de 20-424] gerechtigd is de aan haar door de Coöperatieve Rabobank U.A afgegeven beslaggarantie nr. [nummer] d.d. 31 maart 2020 uit te winnen en op te eisen, zulks tot een maximum van € 18.000,00,
6.6.
veroordeelt CS24 in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in de 20-424] tot op heden begroot op € 2.485,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.7.
verklaart de veroordelingen onder 6.3, 6.4, en 6.6 uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.8.
wijst de vorderingen af,
6.9.
veroordeelt CS24 in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in de 20-424] tot op heden begroot op € 721,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.10.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 6.9 uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
6.11.
veroordeelt CS24 in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00, in conventie en reconventie samen, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat CS24 niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.12.
verklaart de veroordeling onder 6.11 uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de zaak 20-491
in conventie
in de procedure van [eiseres in de 20-491] tegen AFR
6.14.
verstaat dat de procedure tegen AFR ingevolge artikel 29 Fw is geschorst,
6.15.
verwijst de procedure tegen AFR naar de parkeerrol van 6 oktober 2021,
6.16.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de procedure van [eiseres in de 20-491] tegen CS24
6.17.
verklaart [eiseres in de 20-491] niet-ontvankelijk in het door haar op grond van artikel 3:45 BW onder I. en III. gevorderde,
6.18.
verklaart voor recht dat de overdracht aan CS24 van de zich op het adres [adres 1] bevindende winkelvoorraad en bedrijfsinventaris is te beschouwen als een door CS24 jegens [eiseres in de 20-491] gepleegde onrechtmatige daad als bedoeld in de artikel 6:162 BW, welke aan CS24 moet worden toegerekend, waardoor CS24 voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk is,
6.19.
veroordeelt CS24 om aan [eiseres in de 20-491] te betalen een bedrag van € 18.511,87 (achttienduizendvijfhonderdelf euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 29 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.20.
veroordeelt CS24 in de beslagkosten van [eiseres in de 20-491] , tot op heden begroot op € 17.557,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.21.
veroordeelt CS24 in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in de 20-491] tot op heden begroot op € 2.485,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.22.
verklaart de veroordelingen onder 6.19 tot en met 6.21 uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.23.
wijst de vorderingen af,
6.24.
veroordeelt CS24 in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in de 20-491] tot op heden begroot op € 1.114,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.25.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 6.24 uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
6.26.
veroordeelt CS24 in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00, in conventie en reconventie samen, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat CS24 niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.27.
verklaart de veroordeling onder 6.26 uitvoerbaar bij voorraad,
6.28.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, rechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: PJvV