ECLI:NL:RBAMS:2021:8161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
C/13/691983 / FA RK 20-7038
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van kinderen naar Ghanees recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2021 een beschikking gegeven over de vervangende toestemming tot erkenning van twee minderjarigen door hun vader, de man. De man, die samen met de moeder van de kinderen de Ghanese nationaliteit bezit, verzocht de rechtbank om toestemming om zijn kinderen, geboren in 2016 en 2017, te erkennen. De moeder, die de man als de verwekker erkent, verzet zich tegen de erkenning en stelt dat de man geen goede reden heeft om de erkenning te verlangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van de kinderen, maar dat de erkenning volgens Ghanees recht kan plaatsvinden zonder de toestemming van de moeder, omdat de man niet op de geboorteakte staat vermeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de man de verwekker is en dat er een rechtsgeldige erkenning heeft plaatsgevonden volgens Ghanees gewoonterecht. De rechtbank heeft het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning afgewezen, omdat de erkenning al had plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast naar de omgangsregeling tussen de man en de kinderen, omdat de kinderen de man niet meer kennen en er eerst onderzocht moet worden hoe het contact kan worden hersteld. De rechtbank heeft ook de verzochte verklaring voor recht afgewezen, omdat dit niet binnen de procedure valt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/691983 / FA RK 20-7038
Beschikking van 28 juli 2021 betreffende vervangende toestemming tot erkenning
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J. van Koesveld te Utrecht,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. C. El Moustaïne te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. [curator]te Amsterdam,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de man, ingekomen op 21 oktober 2020;
- de beschikkingen van deze rechtbank van 2 en 9 december 2020, waarbij mr. [curator] is benoemd tot bijzondere curator over na te noemen minderjarigen;
- de schriftelijke reactie van de bijzondere curator van 12 januari 2021;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 26 januari 2021;
- het F9-formulier van de vrouw van 22 maart 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat via Skype en een tolk Twi, K. Mensah,
- de moeder bijgestaan door haar advocaat en een tolk Ga, E.O. Tackey,
- mevrouw [naam] namens de Raad;
- de bijzondere curator.
1.3.
De advocaat van de man heeft na de zitting een F9-formulier van 17 juni 2021 met een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De moeder en de man hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats 1] is uit de moeder geboren:
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ).
Op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] is uit de moeder geboren:
[minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
2.3.
De man, de moeder en de kinderen hebben de Ghanese nationaliteit.

3.Het verzoek en het verweer en de bijzondere curator

3.1.
De man verzoekt de rechtbank vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te erkennen en een omgangsregeling vast te stellen. De man verzoekt voorts voor recht te verklaren dat het belang van de kinderen vergt dat zij ongestoord omgang met hem zullen hebben en dat dit belang zodanig is dat er een afhankelijkheidssituatie bestaat tussen de kinderen en de man en dat een gedwongen scheiding van hem schadelijk is voor de kinderen.
3.2.
De man stelt dat hij de verwekker is van de kinderen. Hij was bij de bevallingen aanwezig en heeft samen met de moeder als gezin voor hen gezorgd, zoals ook blijkt uit de overgelegde foto’s. Hij heeft de kinderen financieel zoveel mogelijk ondersteund. Voorts stelt de man dat er in april 2018 een naamgevingsceremonie voor beide kinderen heeft plaatsgevonden. De man beschikte destijds niet over een verblijfsvergunning voor Nederland en durfde zijn wens om de kinderen te erkennen niet door te zetten uit angst om uitgezet te worden. Hij wenst nu het contact met zijn kinderen te herstellen. Hij acht dit ook in het belang van de kinderen. De man is van mening dat de moeder geen goede reden heeft als bedoeld in artikel 1:204 derde lid BW om de erkenning te weigeren.
3.3.
De moeder heeft zich verweerd tegen het verzoek. De moeder erkent dat de man de verwekker is van de kinderen. Zij betwist dat een naamgevingsceremonie heeft plaatsgevonden. Er heeft alleen een Baby Dedication Ceremony plaatsgevonden in de kerk. De moeder wil niet dat de man de kinderen erkent, omdat hij haar en de kinderen drie dagen na de ceremonie in de kerk heeft verlaten en er daarna niet meer is geweest voor de moeder en de kinderen. Hij heeft haar en de kinderen sindsdien genegeerd, ook als hij hen toevallig op straat tegenkwam. Het is de man alleen om een verblijfsvergunning te doen.
3.4.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat Ghanees recht van toepassing is op de erkenning door de vader en ook op de vervangende toestemming van de moeder.
De moeder heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat zij er niet zeker van is dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] , maar dat hij vermoedelijk wel de verwekker is van [minderjarige 2] . De man heeft verklaard dat de moeder tegen hem heeft gezegd dat hij niet de biologische vader is van de kinderen. Er heeft volgens beide partijen wel een naamgevingsceremonie plaatsgevonden. Beide kinderen hebben de achternaam van de man als tweede voornaam. De bijzondere curator meent dat het in het belang van de kinderen is dat er, middels een DNA-onderzoek, duidelijkheid komt over de vraag of de man hun biologische vader is. Indien uit DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader is van de kinderen acht de bijzondere curator het in hun belang dat de man de kinderen erkent. De belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen en of de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen zullen daardoor niet in het gedrang komen.
4. De beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 10:95 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vraag of erkenning door een man familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, in beginsel bepaald door het recht van de staat waarvan de man de nationaliteit bezit. Bezit de man de nationaliteit van meer dan één staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
4.2.
Nu partijen allebei de Ghanese nationaliteit bezitten is Ghanees recht van toepassing op de erkenning door de man en op de vervangende toestemming van de moeder.
4.3.
Het Ghanese recht bevat in de “Children’s Act, 1998, laatstelijk herzien in 2016” de volgende artikelen:
“40. (1) The following persons may apply to a Family Tribunal for an order to confirm the parentage of a child –
(a) the child;
(b) the parent of a child;
(c) the guardian of a child;
(d) a probation officer;
(e) a social welfare officer, or
(f) any other interested person.
(2) The application to the Family Tribunal may be made –
(a) before the child is born; or
(b) within three years after the death of the father or mother of a child; or
(c) before a child is eighteen years of age or after the child has attained that age with special leave of the
Family Tribunal.
Evidence of parentage
41. The following shall be considered by a Family Tribunal as evidence of parentage
(a) the name of the parent entered in the register of births;
(b) performance of customary ceremony by the father of the child;
(c) refusal by the parent to submit a medical test;
(d) public acknowledgement of parentage; and
(e) any other matter that the Family Tribunal may consider relevant.”
4.4.
De rechtbank leidt uit deze artikelen alsmede uit de rechtspraak over dit onderwerp af dat naar Ghanees recht erkenning of vaststelling van het vaderschap van een kind buiten huwelijk mogelijk is. (bijvoorbeeld : rechtbank Midden Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2018:3337 en Hof den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2021:510).
4.5.
Erkenning naar Ghanees recht kan plaatsvinden als (a) uit de geboorteakte duidelijk blijkt dat de man die als vader vermeld is, dat ook als zodanig ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft verklaard, of (b) een krachtens gewoonterecht afgelegde verklaring dat hij de vader van het kind is. Dit is geregeld in Section 41 van de Children’s Act. De erkenning (acknowledgement of paternity) naar gewoonterecht is niet aan enige vorm gebonden en kan volgen uit een mondelinge of schriftelijke verklaring, dan wel uit gedragingen waaruit erkenning blijkt.
Naar Ghanees recht brengt de acknowledgement of paternity mee dat tussen de erkenner en het betreffende kind een afstammingsrelatie ontstaat. Het kind wordt als een wettig kind van de erkenner aangemerkt en de erkenner wordt geacht vanaf dat moment voor het kind ook onderhoud te betalen.
4.6.
De man staat in dit geval niet op de geboorteakte vermeld. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of er sprake is van een erkenning naar Ghanees gewoonterecht en overweegt daartoe als volgt.
4.7.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de biologische vader is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft in het verweerschrift, in haar brief van 19 maart 2021 en tevens tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de man de verwekker is van de kinderen. De rechtbank acht op grond van de stukken, waaronder met name de foto’s van de man met de kinderen en de verklaringen van de man en de moeder tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam bewezen dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Voorts is niet in geschil dat er op [datum] een ceremonie heeft plaatsgevonden in de kerk, waarbij de man als vader van de kinderen is gepresenteerd en waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de verzamelde geloofsgemeente zijn gepresenteerd met als tweede voornaam de achternaam van de man, welke naamgeving eveneens een aanwijzing is dat de man de verwekker is van de kinderen. Hoewel het de rechtbank niet duidelijk is of deze ceremonie volledig voldoet aan de vereisten van een “performance of customary ceremony by the father of the child” naar Ghanees gebruik, omdat de ceremonie veel later dan binnen 8 dagen na de geboorten heeft plaatsgevonden, is dit wel een omstandigheid die de rechtbank zal meewegen. Daarnaast hebben beide partijen verklaard dat de man bij beide bevallingen aanwezig is geweest en tot vier maanden na de geboorte van het jongste kind als gezin met de moeder heeft samengewoond en dat de man de kinderen financieel heeft ondersteund.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien tot het oordeel dat een rechtsgeldige erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de man naar Ghanees gewoonterecht heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de man naar Ghanees recht de juridische vader is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het feit dat de moeder zich nu op het standpunt stelt dat de man zijn vaderschap niet goed heeft uitgeoefend, betekent niet dat die erkenning niet heeft plaatsgevonden. Een nadere toestemming van de moeder is dus niet nodig, zodat het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning wordt afgewezen.
4.8.
De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand opdragen om de erkenning door de man met ingang van de datum van deze beschikking vast te leggen in het daartoe bestemde register.
Omgangsregeling
4.9.
De man verzoekt een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij zij minimaal een weekend in de twee weken en helft van de vakanties bij hem zijn. De man begrijpt dat het contact met de kinderen eerst weer moet worden opgebouwd.
4.10.
De moeder heeft zich hiertegen verweerd. Zij ontkent niet dat de man de verwekker is van de kinderen en dat hij enige tijd met hen heeft samengewoond. De man is echter kort na de geboorte van het jongste kind verdwenen en heeft de kinderen jarenlang niet gezien. Het vertrek van de man heeft met name voor het oudste kind grote psychische gevolgen gehad: zij hield op met praten. De moeder heeft geen vertrouwen in de man en vreest dat het hem niet om het contact met de kinderen te doen is, maar om een verblijfsvergunning te bemachtigen en dat hij opnieuw uit het leven van de kinderen zal verdwijnen zodat zij (opnieuw) door de man teleurgesteld zullen worden.
4.11.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het niet in het belang is van de kinderen, die ruim twee en ruim drie jaar oud zijn en de man niet (meer) kennen, om per direct en zonder meer een omgangsregeling vast te stellen, terwijl de moeder dat niet wil. Er moet worden onderzocht wat er nodig is van de man en de moeder voor de kinderen, om te zorgen dat er omgang kan plaatsvinden. Als de man de biologische vader is dan hebben zij er recht op om hem te leren kennen, maar hoe en in welke vorm moet eerst worden onderzocht.
4.12.
De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht om op dit moment een beslissing te kunnen nemen over de omgang. De rechtbank zal daarom een raadsonderzoek gelasten naar de vraag welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is. De rechtbank zal de beslissing op de verzoeken van de man aanhouden voor een periode van zes maanden in afwachting van het raadsonderzoek.
Verklaring voor recht
4.13.
De verzochte verklaring voor recht is niet toewijsbaar. Het is niet aan de rechtbank om in de onderhavige procedure algemene uitspraken te doen om de man bewijs te geven voor een procedure bij de IND omtrent zijn verblijfsrechten.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning af;
- draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden:
aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente [gemeente 1]en
aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente [gemeente 2];
- gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente 1] om de erkenning naar Ghanees recht van:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2016
door de man vast te leggen in het daartoe bestemde register;
- gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente 2] om de erkenning naar Ghanees recht van:
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] [geboortedatum 2] 2017
door de man vast te leggen in het daartoe bestemde register;
- beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
- wijst de verzochte verklaring voor recht af;
- gelast een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de vraag welke omgangsregeling tussen de man en voornoemde minderjarigen wenselijk wordt geacht, onder aanhouding van de iedere verdere beslissing
pro formatot
13 december 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Sissing, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 28 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).