In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van de minderjarige [betrokkene], geboren in 2011. De kinderrechter heeft de Wiliam Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) verzocht om de uithuisplaatsing niet langer te verlengen. De ouders van [betrokkene] hebben het ouderlijk gezag en de minderjarige is sinds 23 augustus 2021 weer bij haar moeder gaan wonen. De WSS heeft in het verleden de uithuisplaatsing van [betrokkene] aangevraagd en deze is meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen gronden meer zijn voor de uithuisplaatsing, gezien de stabiliteit die de moeder heeft gecreëerd en de goede samenwerking met de hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook ingestemd met de beëindiging van de uithuisplaatsing, omdat [betrokkene] goed functioneert in de thuissituatie en er voldoende ondersteuning is vanuit het netwerk en de hulpverlening.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de WSS intern evaluaties uitvoert over de gang van zaken rondom de uithuisplaatsing. De ouders hebben aangegeven dat de uithuisplaatsing zeer belastend is geweest en dat er veel steken zijn laten vallen door de jeugdhulpverlening. De kinderrechter heeft de situatie betreurd en benadrukt dat het van groot belang is dat er een interne evaluatie plaatsvindt binnen de WSS. De kinderrechter heeft het restant van het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing afgewezen en benadrukt dat het belangrijk is om de levensjaren van [betrokkene] en haar ouders niet verder te schaden.