Beoordeling
Verzoek tot vernietiging c.q. nietigverklaring van twee besluiten van de vergadering van10 juni 2021
6. Alis Volat Propriis verzoekt in deze procedure zowel om vernietiging als om nietigverklaring van twee besluiten van de VvE. Op grond van artikel 5:130 BW is de kantonrechter bevoegd te oordelen over een verzoek tot vernietiging van een VvE-besluit. Een verklaring voor recht dat een besluit nietig is, dient in beginsel bij de rechtbank en niet bij de kantonrechter te worden ingediend. In zijn arrest van 10 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1275) heeft de Hoge Raad echter overwogen dat in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de VVE op de voet van artikel 5:130 lid 1 BW in verbinding met artikel 2:15 BW tevens een beroep op de nietigheid van dat besluit aan de orde kan worden gesteld. De kantonrechter kan zich derhalve ook buigen over de vraag of de besluiten nietig zijn. 7. De kantonrechter stelt het volgende voorop. Hoewel in de notulen van de vergadering van 10 juni 2021 niet met zoveel woorden is vermeld dat er is gestemd over het voorstel om de jaarrekening 2020 goed te keuren en over het voorstel het bestuur décharge te verlenen, zijn partijen het erover eens dat over deze beide kwesties daadwerkelijk besluiten zijn genomen, namelijk dat deze voorstellen met 12 stemmen tegen 1 (die van Bos) zijn aangenomen. De kantonrechter zal daar dan ook vanuit gaan.
8. Beide besluiten hangen met elkaar samen. De gronden die Alis Volat Propriis aanvoert voor zijn verzoek om vernietiging c.q. nietigverklaring van deze besluiten, zijn ook dezelfde. Deze gronden leiden echter niet tot het oordeel dat de besluiten nietig dan wel vernietigbaar zijn. Daartoe is het volgende redengevend.
9. Op grond van artikel 2:14 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Op grond van artikel 2:15 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van een vernietiging bepaalde, vernietigbaar wegens a. strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen; b. strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist of c. strijd met een reglement.
10. Alis Volat Propriis stelt terecht dat het ophogen van de gevel aan de [adres 2] (waarop haar bezwaar zich concentreert) niet te kwalificeren is als ‘onderhoud’, of als ‘groot onderhoud’, zoals de VvE heeft aangevoerd. Het gaat immers niet om het in goede staat houden van het gebouw, maar om een wezenlijke, constructief niet noodzakelijke, verandering van het uiterlijk van de gevel.
11. In zoverre stelt Alis Volat Propriis dus ook terecht dat, nu geen sprake is van onderhoud, het bestuur geen mandaat had om te besluiten tot het doen van uitgaven voor het ophogen van de gevel. Het was niet aan het bestuur om dit te besluiten. Op grond van artikel 38 lid 5 juncto lid 8 van het Modelreglement was voor deze uitgaven immers een besluit van de vergadering noodzakelijk dat is genomen met een meerderheid van tenminste twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin een aantal eigenaars tegenwoordig of vertegenwoordigd is, dat tenminste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. De verwijzing door de VvE naar artikel 1.3 van het Huishoudelijk Reglement (waarmee zij betoogt dat het bestuur bevoegd was tot het nemen van dit besluit) gaat niet op, aangezien deze bepaling in het Huishoudelijk Reglement gelet op het voorgaande in strijd is met het, van de splitsingsakte deel uitmakende, Modelreglement.
12. Kortom: het bestuur had niet mogen besluiten tot het doen van de uitgaven zoals die zijn vermeld in de jaarrekening van 2020. Dit leidt in beginsel tot nietigheid van het besluit tot het doen van de uitgaven door het bestuur. Dat besluit is echter achteraf, ter vergadering van 10 juni 2021, bekrachtigd door de vergadering – het orgaan dat wel bevoegd was tot het besluiten over deze uitgaven. Die heeft op die vergadering immers met de ingevolge artikel 38 lid 5 juncto lid 8 van het Modelreglement vereiste meerderheid alsnog ingestemd met dit besluit van het bestuur. Daarbij is blijkens de notulen ook onder ogen gezien dat niet de juiste weg was gevolgd door niet eerst aan de vergadering om goedkeuring te vragen. Ook is op die vergadering aan de orde geweest dat deze uitgaven niet kwalificeren als onderhoud. Desondanks heeft de vergadering, met uitzondering van Bos, ingestemd met de handelwijze van het bestuur en diens besluit om uitgaven te doen voor de ophoging van de gevel aan de [adres 2] door de jaarrekening 2020 goed te keuren en het bestuur décharge te verlenen. Onder deze omstandigheden kan het feit dat het bestuur aanvankelijk zonder mandaat tot de uitgaven heeft besloten, niet leiden tot nietigheid of vernietigbaarheid van deze besluiten.
13. Niet is gebleken dat de vergadering op 10 juni 2021 over onvoldoende informatie beschikte om bij afweging van alle belangen in redelijkheid en billijkheid tot deze besluiten te kunnen komen. Dat zij niet zou zijn geïnformeerd over de ophoging van de gevel aan de [adres 2] , is niet juist. In de vergaderingen van 2018 en 2019 is aan de orde geweest dat de gevel aan de [locatie] zou worden opgehoogd en op welke wijze deze werkzaamheden zouden worden gefinancierd. Weliswaar is uit de notulen van de vergadering uit 2020 niet eenduidig af te leiden dat toen expliciet is besproken dat een dergelijke ophoging ook aan de [adres 2] zou plaatsvinden, maar op de vergadering van 10 juni 2021 is dat wel aan de orde geweest. Ook is daar besproken hoe dat zou worden gefinancierd. Daarmee is de vergadering, anders dan Alis Volat Propriis stelt, voorgelicht over de ingrepen en de wijze van financieren. Dat deze informatie misleidend was, althans onjuist of onvoldoende om in die vergadering te kunnen besluiten tot goedkeuring van de jaarrekening 2020 en décharge van het bestuur, is wel gesteld, maar niet gebleken. Het enkele feit dat de kosten uiteindelijk blijken te zijn opgelopen tot € 119.000,00 in plaats van de in de jaarrekening van 2020 vermelde
€ 96.000,00, leidt in ieder geval niet tot die conclusie, al was het maar omdat de kostenpost van € 96.000,00 in de jaarrekening van 2020 slechts is aangekondigd (voor 2021) maar niet geboekt voor 2020.
14. Tot slot gaat ook het argument van Alis Volat Propriis dat het besluit tot ophoging van de gevel niet noodzakelijk was en niemand ten goede komt, niet op. Dat het ophogen van de gevel constructief gezien niet noodzakelijk was, wil nog niet zeggen dat het daarom geen van de leden ten goede komt. Uit het feit dat een 12/13e meerderheid van de leden (uiteindelijk) heeft ingestemd met de ophoging van de gevel, blijkt dat zij juist vinden dat het hun wel ten goede komt. Dit is ook niet onbegrijpelijk nu in het Huishoudelijk Reglement expliciet is bepaald dat het bestuur zich ten doel stelt om het pand zoveel mogelijk in oude staat terug te brengen. Het besluit tot ophogen van de gevel is vanuit die doelstelling ingegeven.
15. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is om de besluiten te vernietigen dan wel nietig te verklaren zoals door Alis Volat Propriis primair verzocht. Om diezelfde reden is er geen grond om het bestuur op te dragen om met Bos te overleggen over een andere verdeling van de bewuste kosten. De verzoeken genoemd onder 2.a en 2.b worden derhalve afgewezen.
Verzoek tot verklaringen voor recht betreffende de stookkosten
16. Een verklaring voor recht dat een bepaalde handelwijze nietig is, dient te worden ingediend bij de handelskamer van de rechtbank. De kantonrechter ziet echter uit oogpunt van proceseconomie en efficiency aanleiding om ook deze kwestie te behandelen.
17. Met betrekking tot de onder 2.c gevraagde verklaring voor recht overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de toelichting van partijen over de wijze van verwarming begrijpt de kantonrechter dat het gebouw beschikt over één centrale verwarmingsinstallatie die het hele pand verwarmt. Dat is dus een ‘gemeenschappelijke zaak’ als bedoeld in artikel 9 lid 1 b van het Modelreglement. De kantonrechter volgt de VvE niet in haar betoog dat sprake is van een afwijkende situatie waarop artikel 9 van het Modelreglement niet ziet. Bij de uitleg van het Modelreglement komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan. Die bedoeling moet naar objectieve maatstaven worden afgeleid uit de akte, bezien in het licht van de gehele inhoud van de akte en de tekening. Uitdrukkelijk is in artikel 9 opgenomen dat de centrale verwarming met inbegrip van de radiatoren en radiatorkranen in de privé gedeelten als een gemeenschappelijke installatie moet worden beschouwd. Van de uitzonderingssituatie dat er een installatie is die uitsluitend ten dienste van één privé gedeelte strekt is geen sprake. Evenmin kan worden aangenomen dat bedoeld is de gemeenschappelijkheid van de installatie en de verwarmingskosten te begrenzen tot de gemeenschappelijke ruimtes: de definitie van de gemeenschappelijke installatie omvat immers uitdrukkelijk ook die delen die zich in de privé delen bevinden. Dat dit in latere modelreglementen anders is vormgegeven en deze afspraken ook minder bij deze tijd passen maakt dit niet anders. Een splitsingsakte en het toepasselijke modelreglement kan worden gewijzigd en kan in lijn worden gebracht met de eisen van deze tijd. Dat dit een zo unieke situatie is dat artikel 9 daarop niet van toepassing is, valt niet in te zien. Er zijn immers meer gebouwen in Nederland die verwarmd worden met behulp van een centrale verwarmingsinstallatie.
18. Met Alis Volat Propriis is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de kosten voor verwarming aan te merken zijn als gemeenschappelijke kosten in de zin van en op grond van de artikel 3 en 9 van het Modelreglement. Die kosten zijn op grond van artikel 3h van het Modelreglement kosten die voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaren komen en dus – op grond van artikel 2 van het Modelreglement – naar rato van ieders breukdeel moeten worden betaald. De VvE rekent deze kosten echter af naar individueel verbruik. Zij verwijst voor deze handelwijze naar artikel 6.2 van het Huishoudelijk Reglement. Die handelwijze is echter in strijd met het (van de Splitsingsakte deel uitmakende) Modelreglement en dus niet juist.
19. De gevraagde verklaring voor recht, zoals geformuleerd onder 2.c, is gelet op het voorgaande, toewijsbaar.
20. Hetgeen onder 2.d wordt gevorderd wordt niet toegewezen bij gebrek aan belang. Uit het voorgaande volgt al dat, naar e huidige stand van zaken, de afrekening over 2020 plaats dient te vinden naar rato van ieders breukdeel en niet op grond van het daadwerkelijk gebruik.
21. Alis Volat Propriis heeft haar verzoek zoals vermeld onder 2.e niet nader toegelicht, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
22. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.