ECLI:NL:RBAMS:2021:7992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1842
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring van bezwaar inzake IVA-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een voormalig docent, tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA) aangevraagd, welke hem per 20 november 2020 was toegekend. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R. Slager. Het Uwv verscheen niet op de zitting.

De rechtbank overwoog dat het Uwv het bezwaar terecht ongegrond had verklaard, omdat zowel het primaire als het bestreden besluit strekten tot toekenning van een IVA-uitkering met dezelfde ingangsdatum en hoogte. Eiser stelde dat er sprake was van een materieel gewijzigd besluit, omdat de verhoging van zijn maandloon invloed had op zijn arbeidsongeschiktheidspensioen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen wijziging in het beoogde rechtsgevolg was, aangezien de besluiten van het Uwv niet waren gericht op een ander rechtsgevolg dan de toekenning van de IVA-uitkering.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv de kosten in bezwaar niet hoefde te vergoeden, omdat er geen sprake was van een herroeping van het besluit. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. R. Slager),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 30 november 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan [eiser] een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA) toegekend per 20 november 2020.
Met een besluit van 16 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 november 2021. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

Overwegingen

1. [eiser] was werkzaam als docent. Hij heeft zich per 23 november 2018 ziekgemeld, waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen. Op 27 augustus 2020 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2. Met het primaire besluit is aan [eiser] een IVA-uitkering toegekend, omdat hij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en er geen of een geringe kans op herstel bestaat.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het inkomen van [eiser] verhoogd, omdat de korting op het inkomen van [eiser] wegens een regeling voor de Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen (BAPO) bij de berekening van het dagloon niet in mindering mag worden gebracht. De hoogte van de IVA-uitkering van [eiser] blijft echter hetzelfde, omdat [eiser] boven het maximum WIA-maandloon verdient. Omdat het bezwaar ongegrond is verklaard, heeft het Uwv geen vergoeding van de proceskosten in bezwaar toegekend.
Standpunt [eiser]
4. Volgens [eiser] had het Uwv het bezwaar gegrond moeten verklaren en de kosten in bezwaar moeten vergoeden. [eiser] stelt dat er namelijk sprake is van een materieel gewijzigd besluit. De verhoging van het maandloon zorgt namelijk voor een wijziging in zijn rechtspositie. De hoogte van het maandloon is van invloed op de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen zoals is bepaald in artikel 7.3 van het pensioenreglement van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Bovendien is dit van belang met betrekking tot de verrekening van inkomen uit werk met de IVA-uitkering op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet WIA. Volgens [eiser] is er ook sprake van een aan het Uwv te wijten onrechtmatigheid. In het dagloonrapport staat bij het inkomen van alle maanden in de referteperiode een ‘O’ van onbetaald verlof. Het Uwv had daarom moeten kijken of artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen hierop van toepassing was.
Het oordeel van de rechtbank
5. De toekenning van de IVA-uitkering en de hoogte van het dagloon zijn niet in geschil. Het gaat er in deze zaak om of het bestreden besluit gegrond had moeten worden verklaard en het Uwv de in bezwaar gemaakte kosten had moeten vergoeden.
6. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden deze kosten uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7. Het staat vast dat [eiser] om een vergoeding van deze kosten heeft verzocht in zijn bezwaarschrift van 17 december 2020.
8. Volgens vaste rechtspraak [1] is slechts sprake van herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde rechtsgevolg. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat er geen sprake is van herroeping wanneer er bijvoorbeeld alleen tot een verbetering van vormfouten of de motivering is gekomen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een wijziging in het met het besluit beoogde rechtsgevolg. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit strekt tot het toekennen van een IVA-uitkering met ingang van dezelfde datum en met dezelfde hoogte. Het mag dan zo zijn dat het in bezwaar verhogen van het inkomen boven het maximale WIA-maandloon gevolgen heeft voor het berekenen van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen, maar dit betekent niet dat het bestreden besluit hierdoor gericht is op een ander rechtsgevolg dan het primaire besluit. Het gaat de rechtbank te ver om te zeggen dat de besluiten ook zijn genomen met het oog op de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen. In het pensioenreglement staat weliswaar dat het ABP uitgaat van het dagloon zoals deze wordt vastgesteld door het Uwv en dat zij wijzigingen daarin van het Uwv overnemen, maar uit het pensioenreglement blijkt ook dat tegen een beslissing van het ABP bezwaar kan worden gemaakt. Wanneer [eiser] het dus niet eens is met de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen kan hij tegen dit besluit zelfstandig bezwaar indienen.
10. Ten aanzien van de eventuele berekening op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet WIA waarin wordt gekeken naar het dagloon alsof deze niet gemaximeerd is, vindt de rechtbank ook dat er geen sprake is van een wijziging in het met het besluit beoogde rechtsgevolg. Dit artikel is van toepassing indien naast een arbeidsongeschiktheidsuitkering een inkomen wordt verworven. Momenteel verdient [eiser] echter geen inkomen naast zijn IVA-uitkering. Die berekening is nu dus niet van toepassing op de situatie van [eiser] en brengt dus geen wijziging in het beoogde rechtsgevolg.
11. Omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een gewijzigd rechtsgevolg heeft het Uwv het primaire besluit terecht niet herroepen. Het Uwv hoeft de kosten die [eiser] in bezwaar heeft gemaakt daarom niet te vergoeden.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3140.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van