Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Verloop van de procedure
2.De feiten
“nodig om te beoordelen of er mogelijk sprake is geweest van een vormverzuim op grond van artikel 359a Sv.”
“Ik dien een wrakingsverzoek in. Mijn verzoek was er op gericht als strekking om de zaak aan te houden. Dit aanhoudingsverzoek deed ik omdat mijn inziens een nader proces-verbaal van bevindingen zou moeten worden opgemaakt. Ik heb daarbij aangegeven waar bij de verdediging een probleem zat. Dit ziet op de waarneming van de verbalisant die hij heeft gedaan aan de onderkant van het voertuig en ook ten aanzien van de weging van de melding die uit de systemen is gekomen. De bevoegdheid die is ingezet in het kader van 96b Sv, die kan worden ingezet als er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld en die bevoegdheid is mogelijk te vroeg ingezet. U, politierechter, heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen. U heeft gezegd dat er op basis van dit proces-verbaal voldoende verdenking jegens mijn cliënt was om de auto te doorzoeken. Ik vind dat u daarbij vooruit bent gelopen op de zaak en nu al een oordeel heeft gegeven over het al dan niet rechtmatig doorzoeken van de auto.”
3.De gronden van het verzoek
De grond van wraking is gelegen in de motivering van de rechter van haar afwijzing van het verzoek tot het doen opmaken van een aanvullend proces-verbaal. De rechter heeft dit verzoek afgewezen en daarbij overwogen dat er op basis van het proces-verbaal voldoende verdenking jegens verzoeker was om de auto te doorzoeken en dat zij dan ook niet inzag dat sprake was geweest van een onrechtmatige doorzoeking. Door op deze wijze al een eindoordeel te geven over de rechtmatigheid van de doorzoeking van de auto heeft de rechter de raadsman de mogelijkheid van het voeren van het door hem aangekondigde nader verweer ontnomen.