ECLI:NL:RBAMS:2021:7945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
C/13/700154 / HA RK 21-120
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid van de politierechter

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 mei 2021 een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door de verdachte in een strafzaak. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Pardijs, verzocht om wraking van de politierechter mr. E. van den Brink. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de indruk die bij de verdachte was ontstaan dat de politierechter zich al een oordeel had gevormd over een nog niet gevoerd verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van een doorzoeking van zijn voertuig. Tijdens de zitting op 24 maart 2021 had de politierechter het verzoek van de verdediging om een aanvullend proces-verbaal op te maken afgewezen, waarbij zij haar beslissing motiveerde met de stelling dat er voldoende verdenking was om de doorzoeking te rechtvaardigen. De raadsman van de verdachte stelde dat de politierechter door deze motivering de mogelijkheid van de verdediging om een nader verweer te voeren had ontnomen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de motivering van de politierechter, zoals geciteerd in de beslissing, de indruk kan wekken dat zij zich al een oordeel had gevormd over de rechtmatigheid van de doorzoeking. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vrees van de verdachte voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de politierechter niet had mogen ingaan op de rechtmatigheid van de doorzoeking in haar afwijzing van het verzoek om een aanvullend proces-verbaal, aangezien dit de schijn van vooringenomenheid wekte. Daarom werd het wrakingsverzoek toegewezen, en de beslissing van de rechtbank werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 24 maart 2021 mondeling ter zitting gedane en onder rekestnummer C/13/700154 / HA RK 21-120 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde mr. R.J. Pardijs, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E. van den Brink, politierechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het proces-verbaal van de zitting van 24 maart 2021 inhoudende het verzoek tot wraking;
 de schriftelijke reactie van de rechter.
1.2.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 april 2021. Gehoord zijn de rechter, verzoeker en zijn gemachtigde. Het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door mr. S. de Bont. Voorts is verschenen mr. E. Akkermans, collega van de rechter.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is verdachte in de zaak met parketnummer 12.108503.20 welke zaak bij de rechter in behandeling is.
2.2.
Op 24 maart 2021 heeft in die zaak de behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden.
2.3.
De raadsman heeft het verzoek gedaan tot het aanhouden van de behandeling van de zaak om de (ter zitting geduide) verbalisant een nader proces-verbaal te laten opmaken. Hij achtte dit, blijkens het proces-verbaal,
“nodig om te beoordelen of er mogelijk sprake is geweest van een vormverzuim op grond van artikel 359a Sv.”
2.4.
De politierechter heeft dit verzoek afgewezen en heeft daartoe blijkens het proces-verbaal als volgt overwogen:
“Het proces-verbaal vind ik voldoende duidelijk ten aanzien van het ontstaan van de verdenking als gevolg waarvan de doorzoeking in de auto is gedaan. Ik zie dan ook geen aanleiding voor het nader laten toelichten van de situatie door de verbalisant. Met name de situatie aan de onderkant van het voertuig, waar u specifiek naar verwijst, vind ik duidelijk vastgelegd. De verbalisant schrijft op dat hij schroeven aan de onderkant zag uitsteken op plaatsen waar die niet hoorden en waar de verborgen ruimte zou zitten als die erin zit. Ik vind dat op basis van dit proces-verbaal daarom wel voldoende verdenking kan zijn ontstaan. Ik zie dan ook niet dat er sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking.”
2.5.
Na een korte schorsing heeft de raadsman verklaard:
“Ik dien een wrakingsverzoek in. Mijn verzoek was er op gericht als strekking om de zaak aan te houden. Dit aanhoudingsverzoek deed ik omdat mijn inziens een nader proces-verbaal van bevindingen zou moeten worden opgemaakt. Ik heb daarbij aangegeven waar bij de verdediging een probleem zat. Dit ziet op de waarneming van de verbalisant die hij heeft gedaan aan de onderkant van het voertuig en ook ten aanzien van de weging van de melding die uit de systemen is gekomen. De bevoegdheid die is ingezet in het kader van 96b Sv, die kan worden ingezet als er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld en die bevoegdheid is mogelijk te vroeg ingezet. U, politierechter, heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen. U heeft gezegd dat er op basis van dit proces-verbaal voldoende verdenking jegens mijn cliënt was om de auto te doorzoeken. Ik vind dat u daarbij vooruit bent gelopen op de zaak en nu al een oordeel heeft gegeven over het al dan niet rechtmatig doorzoeken van de auto.”

3.De gronden van het verzoek

3.1.
De raadsman heeft het verzoek bij de mondelinge behandeling toegelicht.
De grond van wraking is gelegen in de motivering van de rechter van haar afwijzing van het verzoek tot het doen opmaken van een aanvullend proces-verbaal. De rechter heeft dit verzoek afgewezen en daarbij overwogen dat er op basis van het proces-verbaal voldoende verdenking jegens verzoeker was om de auto te doorzoeken en dat zij dan ook niet inzag dat sprake was geweest van een onrechtmatige doorzoeking. Door op deze wijze al een eindoordeel te geven over de rechtmatigheid van de doorzoeking van de auto heeft de rechter de raadsman de mogelijkheid van het voeren van het door hem aangekondigde nader verweer ontnomen.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft in haar reactie aangevoerd dat haar afwijzingsbeslissing een rechterlijke (tussen)beslissing is, die geen grond kan zijn voor wraking. De motivering van de beslissing geeft geen blijk van vooringenomenheid. Dat de rechter mogelijk ook reeds is ingegaan op een later nog door de raadsman expliciet te voeren verweer, geeft ook geen blijk van (de schijn van) vooringenomenheid. Bij de mondelinge behandeling heeft zij hieraan toegevoegd dat zij door de wijze waarop de raadsman zijn verzoek had geformuleerd, haar afwijzingsbeslissing moeilijk anders had kunnen formuleren.

5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

5.1.
Namens het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat het gaat om een processuele beslissing waarvan de motivering niet onbegrijpelijk is. De motivering daarvan moet bezien worden in het kader van het rechtmatigheidsverweer van de verdediging. De rechter wilde de voortgang van de zaak laten prevaleren. Er is geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de Wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de Wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
6.3.
Tegen de achtergrond van deze maatstaf maakt de omstandigheid dat het verzoek tot het doen opmaken van een aanvullend proces-verbaal is afgewezen met de hiervoor onder 2.4 geciteerde overwegingen, dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de politierechter objectief gerechtvaardigd is. Op basis van het geciteerde onderdeel van de motivering, met name de laatste twee zinnen daarvan, heeft bij verzoeker de indruk kunnen ontstaan dat de politierechter zich al een oordeel had gevormd over een al aangekondigd maar nog niet gevoerd verweer van de raadsman over de rechtmatigheid van de doorzoeking van het voertuig, en in het verlengde daarvan de woning van verzoeker. Dat de rechter noodgedwongen haar beslissing tot het afwijzen van het verzoek van de raadsman, dat uitsluitend betrekking had op het doen opmaken van een nader proces-verbaal, heeft moeten motiveren met ook een overweging ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking, volgt de Wrakingskamer niet.
6.4.
Dit betekent dat het verzoek wordt toegewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus gegeven door mrs. W.M. de Vries, voorzitter, S.P. Pompe en R.H. Mulderije, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.