In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Eigen Haard en [gedaagde 1]. De eiseres, Eigen Haard, vorderde ontruiming van een woning die was verhuurd aan een huurder die op 11 april 2021 was overleden. De gedaagde, [gedaagde 1], had zich als mantelzorger van de huurder gepresenteerd en verklaarde feitelijk in de woning te verblijven. Eigen Haard had [gedaagde 1] eerder in de gelegenheid gesteld om documenten aan te leveren om de huurovereenkomst op zijn naam te zetten, maar hij had hier geen gebruik van gemaakt. Na het verstrijken van de wettelijke termijn van zes maanden om de huur voort te zetten, vorderde Eigen Haard ontruiming van de woning.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was, omdat Eigen Haard voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering ook in een bodemprocedure zou worden toegewezen. De rechter overwoog dat [gedaagde 1] niet tijdig had gereageerd op de uitnodiging van Eigen Haard om de benodigde documenten aan te leveren en dat hij geen recht of titel had om in de woning te verblijven. De rechter wees de ontruimingsvordering toe, met een termijn van 30 dagen voor [gedaagde 1] om de woning te verlaten. Daarnaast werd [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 1.768,05, vermeerderd met de wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde 1] opgelegd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gedaagden om tijdig te reageren op verzoeken van verhuurders en de gevolgen van het verstrijken van wettelijke termijnen in huurkwesties.