Beoordeling
5. Met betrekking tot de spoedeisendheid van de vordering, overweegt de kantonrechter dat door de Stichting is gesteld dat de gemeente (toch weer) gaat handhaven en dat een boete of andere maatregel dreigt. Dit is van de kant van de erven [gedaagden] niet weersproken. De Stichting heeft gewezen op de brief van 25 mei 2020 van de erven [gedaagden] waarin de Stichting aansprakelijk wordt gesteld voor schade die de erven [gedaagden] lijden of zullen lijden als gevolg van handhaving door de gemeente en/of onrechtmatig van de woningen. Daarmee is voldoende aannemelijk dat er sprake is van spoedeisend belang bij de vordering, zodat de Stichting daarin kan worden ontvangen.
6. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van de Stichting in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
7. Op grond van artikel 3.1.1 (Reikwijdte vergunningplicht), derde lid, onderdeel c, van de Huisvestingsverordering Amsterdam 2020 is het verboden om woonruimte als bedoeld in lid 1 (te weten: alle woonruimte in de gemeente Amsterdam) zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte(n) om te zetten of omgezet te houden (hierna: de omzettingsvergunning).
8. Uit artikel 3.1.2 (Uitzonderingen op de vergunningplicht), lid 2, van deze Verordening volgt dat voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten geen omzettingsvergunning noodzakelijk is mits en zolang de woonruimte door ten hoogste twee volwassenen wordt bewoond.
9. Uit artikel 3.3.11, gelezen in samenhang met artikel 3.3.12. en 3.3.13 lid 2, sub a van de Verordening volgt dat een vergunning als bedoeld in artikel 3.1.2 kan worden verleend indien elke onzelfstandige woonruimte door maximaal één volwassene wordt bewoond en in geval van huur, op basis van een individueel schriftelijke huurcontract voor de desbetreffende onzelfstandige woonruimte tussen eigenaar, of degene namens deze, en huurder.
10. Uit de door de Stichting overgelegde huurovereenkomsten en de bij het rapport Geluidshinderinspectie van 19 juni 2020 gevoegde bouwtekening blijkt dat het bovenhuis [adres] (thans omgenummerd naar [adres] -1) bewoond wordt door vier huurders en verbouwd is tot vier onzelfstandige woonruimten. Deze situatie bestaat al langere tijd. De erven hebben niet aannemelijk gemaakt dat het in strijd is met de afspraken in de huurovereenkomst dat de woning door meer dan twee volwassenen wordt bewoond.
11. Daarmee is gegeven dat sprake is van een situatie in strijd met artikel 3.1.1 van de Verordening en dat een uitzondering als bedoeld in artikel 3.1.2 van de Verordening niet aan de orde is.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter levert het feit dat de (voor onderverhuur aan studenten bestemde) woonruimten dus alleen gebruikt mogen worden door bewoners in het geval er een ‘omzettingsvergunning’ als hierboven bedoeld is verleend, terwijl deze ontbreekt, een gebrek als bedoeld in artikel 7:204, lid 2, BW. Het ontbreken van een dergelijke vergunning maakt het gebruik immers onmogelijk of dreigt het gebruik onmogelijk te maken.
13. Uit artikel 7:206 BW volgt dat de verhuurder verplicht is op verlangen van de huurder gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verhuurder zijn te vergen.
14. Niet betwist is dat de erven [gedaagden] als verhuurder de desbetreffende vergunningaanvraag kunnen doen. De Stichting heeft gevorderd ‘namens’ de erven [gedaagden] deze aanvraag te mogen doen, in welk verband zij erop gewezen heeft dat namens de gemeente is verklaard dat deze een dergelijke aanvraag door de Stichting als ‘gemachtigde’ ook zal honoreren. Artikel 7:206, lid 3, BW geeft de huurder ook een wettelijke machtiging om zelf het gebrek op te heffen, zodat de vordering van de Stichting om de vergunningaanvraag namens de erven [gedaagden] te doen, toewijsbaar is. Daarbij weegt mee dat de erven ter zitting hebben verklaard dat zij de huidige situatie willen veranderen en rechtstreeks met de huurders tot huurcontracten wil komen met bewoning voor maximaal twee volwassenen. Daarmee is voldoende duidelijk dat de verhuurder het gebrek niet wil verhelpen.
15. Dit betekent dat de Stichting voor zover aan de orde, ook gemachtigd zal worden ‘namens’ de erven [gedaagden] eventueel bezwaar en beroep in te stellen ingeval van een weigering van de vergunningaanvraag.
16. De erven [gedaagden] dienen als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.