ECLI:NL:RBAMS:2021:7829

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
8603649 / CV EXPL 20-11393
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Authenticiteit van handtekeningen op uittredingsovereenkomst in geschil tussen vennootschapsleden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2021, staat de authenticiteit van handtekeningen op een uittredingsovereenkomst centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. O.J. Boeder, vordert nakoming van de overeenkomst van 1 april 2019, waarin is vastgelegd dat hij als vennoot zou uittreden. Gedaagden, vertegenwoordigd door mr. E.M.F. Opering, betwisten de authenticiteit van de handtekeningen en stellen dat de overeenkomst geen bewijskracht heeft. De kantonrechter heeft in eerdere tussenvonnissen de bewijslast bij eiser gelegd en een deskundigenonderzoek bevolen, uitgevoerd door W.P.F. Fagel. Het deskundigenrapport concludeert dat de handtekeningen authentiek zijn en afkomstig van gedaagden. De kantonrechter oordeelt dat de deskundige voldoende zekerheid heeft gegeven over de authenticiteit van de handtekeningen en dat de argumenten van gedaagden niet opgaan. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, waarbij gedaagden worden veroordeeld tot betaling van € 23.892,84, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De reconventionele vorderingen van gedaagden worden afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze zijn ingesteld niet is vervuld. De proceskosten worden eveneens aan gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 8603649 / CV EXPL 20-11393
Uitspraak: 26 november 2021
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie
gemachtigde mr. O.J. Boeder,
t e g e n

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde mr. E.M.F. Opering.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] (afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 april 2021 en de daarin genoemde stukken,
  • het deskundigenrapport van W.P.F. Fagel van 12 augustus 2021 (hierna: het deskundigenrapport) met gespecificeerde factuur,
  • de akte uitlating na deskundigenrapport van de zijde van [eiser] , en
  • de akte uitlating na deskundigenrapport van de zijde van [gedaagden]
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
In het tussenvonnis van 12 maart 2021 (het eerste tussenvonnis) heeft de kantonrechter overwogen dat de bewijslast van de stelling van [eiser] dat de handtekeningen op een overeenkomst van 1 april 2019 waarvan hij nakoming vordert (hierna: de uittredingsovereenkomst) afkomstig zijn van [gedaagden] , rust op [eiser] . [eiser] is in de gelegenheid gesteld dat bewijs te leveren door middel van een handtekeningenonderzoek, uit te voeren door een handschriftdeskundige (rechtsoverweging 4.4).
2.2.
In het tussenvonnis van 23 april 2021 (het tweede tussenvonnis) heeft de kantonrechter een deskundigenonderzoek bevolen en de heer W.P.F. Fagel (hierna: de deskundige) als deskundige benoemd. Aan de deskundige zijn de volgende vragen voorgelegd:
1.) Met welke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de handtekeningen op de uittredingsovereenkomst door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] zijn geplaatst? (Zou u uw antwoord voor ieder van de handtekeningen willen toelichten?)
2.) Is het makkelijk om de handtekeningen van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] na te bootsen, gelet op de simpelheid van de handtekeningen, met name die van [gedaagde 1] ?
3.) Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
deskundigenrapport
2.3.
De deskundige heeft in het deskundigenrapport de aan hem voorgelegde vragen beantwoord en de reacties van [eiser] en [gedaagden] op het conceptrapport meegenomen.
2.4.
De conclusies van het deskundigenbericht luiden, voor zover hier van belang:

De betwiste handtekeningen voor [gedaagde 1]
Voorafgaande aan het onderzoek waren de volgende hypothesen geformuleerd voor de drie uit naam van [gedaagde 1] geplaatste handtekeningen op de uittredingsovereenkomst (…):
Hypothese A1: De betwiste handtekeningen zijn authentieke handtekeningen van de heer [gedaagde 1] .
Hypothese A2: De betwiste handtekeningen zijn vervalsingen van de handtekening van de heer [gedaagde 1] .
De resultaten van het vergelijkend onderzoek met betrekking tot deze handtekeningen zijn
veel waarschijnlijker wanneer hypothese A1 waar is(de betwiste handtekeningen zijn authentieke handtekeningen van [gedaagde 1] ) dan wanneer hypothese A2 waar is.

De betwiste handtekeningen voor [gedaagde 2]
Voorafgaande aan het onderzoek waren de volgende hypothesen geformuleerd voor de drie uit naam van [gedaagde 2] geplaatste handtekeningen op de uittredingsovereenkomst (…):
Hypothese M1: De betwiste handtekeningen zijn authentieke handtekeningen van de heer [gedaagde 2] .
Hypothese M2: De betwiste handtekeningen zijn vervalsingen van de handtekening van de heer [gedaagde 2] .
De resultaten van het vergelijkend onderzoek met betrekking tot deze handtekeningen zijn
zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese M1 waar is(de betwiste handtekeningen zijn authentieke handtekeningen van [gedaagde 2] dan wanneer hypothese M2 waar is.
(…)
(…) op te merken dat bij elk onderzoek betrekking hebbend op de vraag of een betwiste handtekening voor een bepaalde persoon al dan niet vervalst is rekening wordt gehouden met de complexiteit van de (authentieke) handtekening van die persoon. Complexere handtekeningen zijn moeilijker na te bootsen dan simpeler handtekeningen. Ook bij de onderzochte handtekeningen in deze zaak is hiermee rekening gehouden (…).
Dat de conclusie voor de betwiste handtekeningen op naam van [gedaagde 1] iets zwakker uitvalt dan voor de betwiste handtekeningen op naam van [gedaagde 2] hangt dan ook samen met de lagere graad van complexiteit van de handtekening van [gedaagde 1] , waardoor deze iets minder moeilijk is na te bootsen.
Uitlatingen partijen inzake conceptrapport
(…)
Al met al heb ik in de opmerkingen van partijen op het aan hen toegezonden conceptrapport geen aanleiding gevonden om de hierin gegeven conclusies met betrekking tot de betwiste handtekeningen te herzien.”
2.5.
In de akte uitlating na deskundigenrapport stellen [gedaagden] dat de uittredingsovereenkomst geen bewijskracht toekomt, omdat de deskundige in het deskundigenrapport onvoldoende zekerheid heeft gegeven over de authenticiteit van de handtekeningen en of de handtekeningen van hen afkomstig zijn.
2.6.
De kantonrechter volgt [gedaagden] niet in dat standpunt. [gedaagden] hebben in hun akte na het deskundigenrapport dezelfde argumenten aangedragen als in hun reactie op het conceptrapport van de deskundige. In het deskundigenrapport heeft de deskundige al uitgelegd waarom deze argumenten niet opgaan in het concrete geval. Die uitleg is voldoende inzichtelijk. Voor het leveren van bewijs van de handtekeningen op de uittredingsovereenkomst is bovendien niet noodzakelijk dat zonder enige twijfel komt vast te staan dat [gedaagden] die handtekeningen hebben geplaatst. Dit volgt ook uit de door [gedaagden] aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10733). Voldoende is dat bij de rechter een voldoende mate van overtuiging bestaat. De motivering en de conclusie van de deskundige komen de kantonrechter overtuigend voor.
2.7.
Daarnaast is de kantonrechter ook gelet op de overige omstandigheden van het geval, in samenhang met de conclusie van de deskundige, in voldoende mate overtuigd dat de handtekeningen op de uittredingsovereenkomst van [gedaagden] afkomstig zijn. De kantonrechter betrekt daarbij de Whatsapp-correspondentie die [eiser] heeft overgelegd (productie 18 bij conclusie van antwoord in reconventie). In een gesprek van 18 april 2019 hebben partijen het erover die avond met elkaar te zullen afspreken in Beverwijk om te tekenen. Dat gesprek is in lijn met de toelichting van [eiser] op zitting over wanneer partijen de uittredingsovereenkomst hebben ondertekend. Ook corresponderen andere Whatsapp-gesprekken tussen partijen met de betalingsafspraken uit de uittredingsovereenkomst (zie onder 2.4 van het eerste tussenvonnis). Zo volgt uit een gesprek tussen [eiser] en [gedaagde 1] dat [gedaagde 1] na overleg met [gedaagde 2] wil voorstellen om € 1.000,00 per maand af te lossen en zodra het beter gaat over te gaan op een bedrag van minstens € 1.500,00. In gesprekken van 7 juli 2019 betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet dat zij geld zijn verschuldigd aan [eiser] wanneer [eiser] vraagt om de
‘eerste termijn’. [gedaagde 1] reageert zelfs met het bericht dat [eiser] wat krijgt als er wat is en hij er maar niet uit had moeten gaan. Ook die reactie duidt op het uittreden van [eiser] als vennoot, waarbij op [gedaagden] een betalingsverplichting kwam te rusten. De kantonrechter is er dan ook van overtuigd dat de handtekeningen op de uittredingsovereenkomst van [gedaagden] zijn.
2.8.
Het voorgaande houdt in dat de afspraken zoals opgenomen in de uittredingsovereenkomst bewijskracht toekomt. Dat betekent dat vaststaat dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] per 1 april 2019 zou uittreden als vennoot van de vennootschap die partijen samen hebben geëxploiteerd. [eiser] heeft op dat moment een kapitaalvordering van € 18.000,00 verkregen op de onderneming, die [gedaagden] in termijnen zouden betalen. Ook staat vast dat partijen een boetebeding van € 500,00 per overtreding zijn overeengekomen (zie 2.4 van het eerste tussenvonnis).
overige verweren
2.9.
Nu vaststaat dat partijen de afspraken uit de uittredingsovereenkomst zijn overeengekomen, komt de kantonrechter toe aan de overige verweren van [gedaagden]
2.10.
[gedaagden] doen ten eerste een beroep op artikel 16 van de vennootschapsovereenkomst (zie onder 2.1 van het eerste tussenvonnis) waarin is bepaald dat geschillen worden beslecht door een stemronde van de vennoten. [gedaagden] voeren ten tweede aan dat de opzegging van [eiser] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, en vernietigbaar en/of nietig is. [gedaagden] leggen daaraan ten grondslag dat zij de opzegging van [eiser] niet hebben geaccepteerd en [eiser] niet volgens de bepalingen uit de vennootschapsovereenkomst heeft opgezegd. Ten derde voeren [gedaagden] aan dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen van de onderneming, die alleen maar verlies heeft geleden. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] om die reden op grond van de vennootschapsovereenkomst geen recht op een bedrag van € 18.000,00 of teruggave van zijn investering, die veel lager is geweest.
2.11.
De kantonrechter gaat aan al deze verweren voorbij, aangezien [gedaagden] met de uittredingsovereenkomst ermee hebben ingestemd dat [eiser] per 1 april 2019 zou uittreden als vennoot. Partijen hebben met die overeenkomst (nieuwe) afspraken gemaakt over het uittreden van [eiser] , die in de plaats zijn gekomen van de bepalingen uit de vennootschapsovereenkomst. Dat houdt in dat zelfs als op grond van de vennootschapsovereenkomst kan worden vastgesteld dat [eiser] niet per 1 april 2019 had mogen uittreden als vennoot, [gedaagden] de bepalingen uit de vennootschapsovereenkomst die daarop slaan niet (meer) kunnen afdwingen. Daarnaast is [eiser] vanaf moment van uitdiensttreding ontslagen van de betalingsverplichtingen van de onderneming, zodat hij niet meer (hoofdelijk) aansprakelijk is daarvoor.
2.12.
Alle verweren van [gedaagden] worden dus gepasseerd.
2.13.
Dat heeft tot gevolg dat de vordering van [eiser] in hoofdsom zal worden toegewezen. Vaststaat namelijk dat [gedaagden] zich hebben verplicht tot het betalen van een bedrag van
€ 18.000,00 aan [eiser] . Ook staat vast dat [gedaagden] zich niet aan hun twaalf maandelijkse betalingstermijnen vanaf mei 2019 hebben gehouden, zodat zij aanvullend een boete van twaalf maal € 500,00 zijn verschuldigd. Het gevorderde (gematigde) boetebedrag van
€ 5.892,84 zal daarom worden toegewezen. Dat betekent dat een totaalbedrag van
€ 23.892,84 in hoofdsom zal worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente zal, als niet bestreden, worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
buitengerechtelijke incassokosten
2.14.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Op die vordering is van toepassing het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat hij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het gevorderde van € 1.107,15 aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het bepaalde tarief in het Besluit. De kantonrechter zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief:
€ 1.013,93. De daarover gevorderde wettelijke rente zal, als niet bestreden, ook worden toegewezen.
(proces)kosten
2.15.
[gedaagden] zullen in de proceskosten worden veroordeeld, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld.
2.16.
Tot de proceskosten behoren ook de kosten van het deskundigenrapport. De deskundige heeft voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 2.601,50 inclusief btw in rekening gebracht (bij factuur van 12 augustus 2021). Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dat bedrag. Dat bedrag komt de kantonrechter niet onredelijk voor.
Bij de begroting van de proceskosten houdt de kantonrechter rekening met 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de mondelinge behandeling, 0,5 punt voor de akte uitlating na het eerste tussenvonnis en 0,5 punt voor de akte uitlating na deskundigenrapport. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 210,18
- griffierecht € 499,00
- deskundige € 2.601,50
- salaris advocaat €
1.494,00(3,0 punten × tarief € 498,00)
Totaal € 4.804,68
2.17.
[eiser] heeft een bedrag van € 2.904,00 in depot gestort in verband met het voorschot van de deskundige en door hem te maken kosten. Inmiddels is de factuur aan de deskundige uit het in depot gestorte voorschot voldaan. Het meerdere dat [eiser] heeft betaald (€ 302,50) zal de griffier (het LDCR) aan hem terugstorten.
in reconventie
2.18.
De reconventionele vorderingen van [gedaagden] zijn ingesteld onder de voorwaarde dat zou worden geoordeeld dat [eiser] niet is uitgetreden als vennoot. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat die voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
2.19.
Uit de beoordeling in conventie vloeit echter wel voort dat de vorderingen in voorwaardelijke reconventie ten onrechte zijn ingesteld. De kantonrechter zal daarom [gedaagden] veroordelen in de proceskosten in reconventie. Deze kosten worden begroot op € 498,00 (2 punten x tarief € 498,00 x factor 0,5 vanwege de samenhang tussen conventie en reconventie).
in conventie en in reconventie
2.20.
De nakosten worden ambtshalve begroot en zijn toewijsbaar op de wijze zoals bij de beslissing vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter
in conventie
I. veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 23.892,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 17 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
II. veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.013,93 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 17 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
III. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.804,68,
IV. bepaalt dat de griffier (het LDCR) het resterende bedrag van € 302,50 uit het depot terugbetaalt aan [eiser] ,
in reconventie
V. verstaat dat de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld, niet is vervuld,
VI. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 498,00,
in conventie en in reconventie
VII. veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
VIII. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
IX. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, kantonrechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2021.
De griffier De kantonrechter