ECLI:NL:RBAMS:2021:7802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/180401-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling in een huiselijke context met een contactverbod

Op 21 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn levensgezel. De zaak kwam voort uit een incident op 6 juli 2021, waarbij de verdachte de aangeefster in hun woning in Amsterdam heeft mishandeld en haar van haar vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 30 september en 7 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, de vordering heeft ingediend. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, heeft de beschuldigingen ontkend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster op 6 juli 2021 door de verdachte is mishandeld en wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd. De politie werd ingeschakeld na een melding van huiselijk geweld, waarbij de aangeefster in een kast werd aangetroffen met een doek in haar mond en verwondingen aan haar gezicht. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een levensgezelrelatie, zoals ten laste gelegd, en heeft de verdachte vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van behandeling en toezicht op de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/180401-21 en 13/730012-20 (TUL)
Datum uitspraak: 21 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 30 september 2021 en 7 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 juli 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam benadeelde partij]
en
Feit 2
mishandeling van zijn levensgezel [naam benadeelde partij]
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat aangeefster gedetailleerd heeft verklaard over wat er is gebeurd op 6 juli 2021en dat zij in haar aanvullende verklaring van 3 augustus 2021 bij haar aangifte blijft. Als verdachte haar tijdens een telefoongesprek vanuit het Huis van Bewaring voorhoudt wat zij moet verklaren dan zegt zij “nee, dat is niet de waarheid”. De aangifte wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. In het dossier bevindt zich weliswaar geen letselverklaring maar de daarin opgenomen foto’s zijn voldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake was van behoorlijk letsel bij aangeefster. Aangeefster was aan te merken als de levensgezel van verdachte nu zij verklaarde dat ze een relatie had met verdachte en gelet op de inhoud van de opgenomen telefoongesprekken tussen hen beiden. De verklaring van verdachte vindt de officier van justitie onwaarschijnlijk en wordt niet ondersteund door de inhoud van het procesdossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De bewijsmiddelen passen evengoed bij de verklaring van verdachte als die van aangeefster. Bovendien heeft aangeefster wisselend verklaard. Aangeefster heeft in een e-mail aan de raadsman aangegeven dat het anders is gelopen dan zij heeft verklaard in haar aangifte bij de politie en uit de getapte telefoon gesprekken tussen verdachte en aangeefster blijkt niet dat verdachte heeft gezegd wat zij zou moeten verklaren. Uit de tapgesprekken valt op te maken dat zij niets wil sturen en dat zij bang is voor verdachte, maar zij geeft hem wel een nummer waarop zij bereikbaar is. Dat is twijfelachtig in het licht van de aangifte. Vast staat dat er op enige moment een conflict tussen beiden is geweest en dat het slachtoffer in ieder geval met haar hoofd tegen de deur of een deurpost is gekomen. Van de strafverzwarende omstandigheid dat sprake is van een levensgezel zoals tenlastegelegd onder feit 2 is niet gebleken. Het incidenteel hebben van seksuele omgang, zo daar al sprake van is geweest, is niet voldoende voor het zijn van een levensgezel zoals bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bestaat er gerede twijfel en daarom moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken. De kast waar het slachtoffer uit kwam zat niet op slot, aangeefster was niet vastgebonden en de sok kon zij zelf uit haar mond halen. Volgens verdachte is zij zelf in de kast gaan zitten omdat zij geen bemoeienis van de politie wilde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster wederrechtelijke van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en haar heeft mishandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 6 juli 2021 kwamen politieagenten ter plaatse bij de woning [adres2] in Amsterdam naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld. Zij troffen daar de melder [naam melder] aan, bewoner van de woning gelegen boven [adres2] . Hij verklaarde dat hij geschreeuw van een vrouw had gehoord vanuit de woning [adres2] en dat hij spullen had horen vallen en dat hij na ongeveer een kwartiertje de politie had gebeld. De agenten riepen dat de deur open moest maar zij kregen geen antwoord. Zij hoorden wel geluid bij het slot van de voordeur aan de binnenkant van de woning en zagen dat de deur heen en weer bewoog alsof iemand de deur op slot deed. De heer [naam] , neef van verdachte en bewoner van de woning, eveneens ter plaatse verklaarde dat de deur van binnenuit op slot werd gedraaid. Hij kreeg de deur van buitenaf niet open met zijn sleutel omdat volgens hem er een sleutel aan de binnenkant in het slot zat. De agenten waarschuwden vervolgens meerdere malen dat de deur open moest. Uiteindelijk heeft verdachte de voordeur open gedaan nadat agenten met een bonk een gat boven de deurhendel hadden geslagen. Verdachte verklaarde desgevraagd uitdrukkelijk dat hij alleen in de woning was. In de slaapkamer werd vervolgens het slachtoffer aangetroffen in een kast met een doek in haar mond. Haar gezicht was bebloed en zij had diverse verwondingen in haar gezicht. Onder meer een snee boven haar linkeroog. Zij was hevig aan het huilen. Op een kussen in de woonkamer werd een bloedvlek aangetroffen. Verder lagen alle spullen in de woonkamer en in de slaapkamer overhoop.
Aangeefster heeft verklaard dat zij ruzie met verdachte kreeg omdat hij haar telefoon had gepakt. Hij was er mee de badkamer in gegaan en had de deur van de badkamer op slot gedaan. Toen zij, na het openen van de badkamerdeur met een mes, de telefoon probeerde te pakken duwde hij haar weg waardoor zij zich tegen de deuropening stootte. Vervolgens heeft verdachte haar mishandeld door haar onder meer met zijn vuist veelvuldig in haar gezicht te slaan. Eveneens heeft hij een doek in haar mond geduwd. Aangeefster dacht op dat moment dat zij dood zou gaan. Toen de politie arriveerde moest zij zich in opdracht van verdachte verstoppen onder een bed. Toen dat niet lukte heeft verdachte haar vervolgens in een kast geduwd. Ze wilde het niet, maar had voor haar gevoel geen andere keus. Toen hoorde ze personen in de woning en ze hoorde verdachte zeggen dat hij alleen was.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wakker werd van twee stemmen bij de voordeur. Toen hij daar aan kwam stond aangeefster bij de voordeur die net dicht ging. Aangeefster zou een woordenwisseling met iemand hebben gehad. Verdachte zag niks bijzonders aan aangeefster. Verdachte is met zijn telefoon de badkamer in gegaan en heeft de deur op slot gedraaid. Aangeefster heeft een aantal keren geprobeerd de badkamer deur open te maken. Uiteindelijk liet verdachte de badkamerdeur los en werd aangeefster door de deur geraakt. Zij was daardoor verwond en had een beetje bloed bij haar haren. Verdachte wilde haar helpen maar zij wilde dat niet en schreeuwde. Vervolgens is de politie gekomen. Tegen de politie zei hij dat hij
nietalleen in de woning was en later heeft hij gehoord dat aangeefster zich in de kast had verstopt. Aangeefster is aan pathologische leugenaar. Tegen een aantal mensen heeft zij verteld wat er daadwerkelijk is gebeurd. Deze mensen willen niet getuigen, omdat zij hun werk belangrijker vinden. Verdachte heeft een aantal namen genoemd.
De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte probeerde te voorkomen dat de politie de woning binnen zou komen door de deur op slot te draaien en door te zeggen dat hij alleen was. Voor de aanwezigheid van iemand anders bij de voordeur die letsel bij aangeefster zou hebben veroorzaakt biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt anders dan de e-mail van de aangeefster aan de raadsman. Aan deze e-mail hecht de rechtbank echter geen waarde gelet op de nadere verklaring van aangeefster dat zij zich door verdachte onder druk gezet voelde om deze e-mail te sturen. Uit de getapte telefoongesprekken komt naar voren dat verdachte er herhaaldelijk op aanstuurt dat aangeefster contact opneemt met zijn advocaat en als zij dat afhoudt zegt hij ‘ga je me echt gewoon laten hier’ (de rechtbank begrijpt dat hij met ‘hier’ bedoelt het ‘in het huis van bewaring’). De verklaringen van aangeefster vinden zowel voor wat betreft het geweld als de vrijheidsberoving voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Uit het dossier komt het beeld van verdachte naar voren als een buitengewoon dwingende man. De combinatie van dit beeld met het geweldscomplex, waaronder de vuistslagen in het gezicht en het in de mond stoppen van een doek, betekent dat aangeefster feitelijk van haar vrijheid is beroofd door eerst te proberen haar onder het bed te stoppen en toen dat niet lukt door haar in de kast te duwen.
Anders dan door de officier van justitie betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat aangeefster in de badkamer van haar vrijheid is beroofd.
De rechtbank acht daarbij van belang dat de in de tenlastelegging chronologisch beschreven gebeurtenissen in onderlinge samenhang een beeld geven waarbij gedurende ongeveer een kwartier toenemend geweld jegens aangeefster is gebruikt.
De rechtbank acht met de raadsman niet bewezen dat aangeefster de levensgezel van verdachte was ten tijde van de mishandeling en zal verdachte van de strafverzwarende omstandigheid vrijspreken. Bij de beoordeling of sprake is van een levensgezel is het van belang of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, de duur daarvan, of er een relatie van affectieve aard is en met name of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid. Doorslaggevend is in het begrip ‘levensgezel’ de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen (ECLI:NL:HR:2021:1251). De rechtbank is van oordeel dat er tussen verdachte en aangeefster geen sprake is van een voldoende nauwe persoonlijke betrekking van een zekere gehechtheid. Verdachte heeft verklaard dat er geen sprake was van een relatie, aangeefster heeft verklaard zij sinds zeven maanden een relatie had met verdachte (die ook nog een relatie had met iemand anders) en dat is voor wat betreft gehechtheid niet vergelijkbaar met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 6 juli 2021 te Amsterdam opzettelijk [naam benadeelde partij] (in een woning gelegen aan het [adres2] ) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- de telefoon van die [naam benadeelde partij] te pakken en
- die [naam benadeelde partij] te duwen waardoor ze zich stootte aan de deuropening en
- die [naam benadeelde partij] met vlakke hand tegen de wang te slaan en
- vervolgens die [naam benadeelde partij] meermalen met gebalde vuist en met een ring om tegen het gezicht te stompen en
- die [naam benadeelde partij] op de bank te duwen en
- vervolgens die [naam benadeelde partij] meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen en
- een doek in de mond van die [naam benadeelde partij] te duwen en
- een riem te pakken en tegen die [naam benadeelde partij] te schreeuwen en
- tegen die [naam benadeelde partij] te zeggen dat ze het bloed moest opruimen en
- tegen die [naam benadeelde partij] te roepen: “ik ben klaar met jou, ik kan je eigenlijk helemaal kapot slaan” en
- aan die [naam benadeelde partij] te vragen of ze de politie had gebeld en
- vervolgens tegen die [naam benadeelde partij] te roepen dat ze zich moest verstoppen en
- die [naam benadeelde partij] een kast in te duwen
Feit 2
op 6 juli 2021 te Amsterdam [naam benadeelde partij] heeft mishandeld door
- die [naam benadeelde partij] te duwen waardoor ze zich stootte aan de deuropening en
- die [naam benadeelde partij] met vlakke hand tegen de wang te slaan en
- die [naam benadeelde partij] meermalen met gebalde vuist en met een ring om tegen het gezicht te stompen, en
- die [naam benadeelde partij] meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en onder 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft zij gevorderd hieraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en inzage geven in zijn financiën, alsmede een contactverbod met [naam benadeelde partij] . Verder heeft zij verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is geweest van eenvoudige mishandeling en het slachtoffer voor een korte duur onvrijwillig in de kast heeft gezeten dan is een gevangenisstraf van 6 tot 8 weken passend. Bovendien bestaat er een aanzienlijk overlap qua feitelijkheden tussen beide feiten. Verder is verdachte reeds op 4 augustus 2021 aangemeld bij [naam plaats] en hij kan daar op elk moment terecht of toegelaten worden. Een detentie van langere duur zou die plaatsing doorkruisen hetgeen onwenselijk is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn vriendin mishandeld door haar te duwen en meermalen hard tegen het gezicht te stompen en te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor onder meer diverse bloeduitstortingen en kneuzingen in haar gezicht opgelopen. Tevens heeft hij haar wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door fysiek en verbaal geweld toe te passen en het slachtoffer een doek in de mond te proppen en haar in een kast te duwen. Door zijn optreden heeft hij pijn, letsel en een grote mate van angst, door haar als doodsangst omschreven, bij het slachtoffer teweeggebracht.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder voor een soortgelijk geweldsdelict is veroordeeld. Die straf, en ook het daaraan verbonden voorwaardelijk deel, heeft hem er niet van weerhouden opnieuw de onderhavige feiten te plegen. Dat vindt de rechtbank heel zorgelijk.
Over verdachte is op 18 oktober 2021 door S.A. Moonen, GZ-psycholoog een Pro Justitia rapportage opgemaakt.
Hieruit volgt onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. De psycholoog beschrijft de neiging om agressief gekleurd grensoverschrijdend gedrag te vertonen. De persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Door de ontkennende c.q. zwijgende opstelling van verdachte is geen zicht gekomen op delictgerelateerde factoren noch op de dynamiek in relaties van verdachte. Bij gebrek aan voldoende bouwstenen om een al dan niet aanwezig verband met de persoonlijkheidsstoornis te kunnen beargumenteren, onthoudt onderzoeker zich van een advies over de toerekening . Omdat geen zicht is op een verband tussen de stoornis en het ten laste gelegde, is een pathologisch gemotiveerde risicoanalyse niet mogelijk. Uit een algemene risicoanalyse komen meerdere risicofactoren en weinig beschermende factoren die daar tegenwicht aan bieden. In combinatie met het - bij een bewezenverklaring van de huidige feiten - patroonmatige karakter van zijn neiging om agressief gekleurd grensoverschrijdend gedrag te vertonen, wordt het
risico op vergelijkbare delictenals thans tenlastegelegd als
tenminste matig verhoogdingeschat.
Gelet op de aanwezige pathologie en de als tenminste matig verhoogde kans op herhaling van gelijksoortige feiten als waarvan verdachte thans wordt verdacht, wordt geadviseerd om het reclasseringstoezicht voort te zetten gericht op praktische zaken als (begeleid) wonen (hij is reeds aangemeld bij [naam plaats] ), dagbesteding en financiën. Daarnaast wordt een forensische behandeling geadviseerd (die eveneens geboden kan worden door [naam plaats] ) waarin aandacht is voor het delictscenario (zowel betreft de huidige feiten indien hij daarvoor wordt veroordeeld als de feiten waarvoor hij in 2020 is veroordeeld), agressieregulatie, relatie- en persoonlijkheidsdynamiek en eventueel nadere diagnostiek gericht op zijn intellectuele vaardigheden.
Het voorgaande kan plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaardenbij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Mogelijk dat indien de praktische zaken geregeld zijn, er ruimte ontstaat voor betr. om van de behandeling te profiteren en zijn leven een positieve wending te geven
De reclassering heeft in haar advies van 16 november 2021 geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod (met elektronische monitoring) en meewerken aan dagbesteding en inzage geven in financiën. De reclassering adviseert
dadelijke uitvoerbaarheidvan deze voorwaarden en het toezicht omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.
Verdachte heeft verklaard gemotiveerd te zijn aan de voorwaarden mee te werken.
De rechtbank neemt de bevindingen, conclusies en adviezen van de deskundigen over.
Gezien de ernst van de feiten kan op hetgeen bewezen is verklaard niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waarbij de rechtbank ook de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging betrekt, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De door de psycholoog en de reclassering beschreven problematiek maakt dat de rechtbank het belangrijk vindt dat verdachte zich laat behandelen. Een (groot) voorwaardelijk strafdeel maakt dit mogelijk en zal verdachte er hopelijk van weerhouden dat hij zich in de toekomst schuldig maakt aan strafbare gedragingen. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van een locatieverbod nu verdachte (nog) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Verder zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [naam benadeelde partij] aan verdachte opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zij zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 469,- aan vergoeding van materiële schade aan haar telefoon en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de materiële schade kan worden toegewezen voor een bedrag van € 200,- en de vordering van de immateriële schade kan worden toegewezen voor een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 200,- voor materiële schade te hoog is. De telefoon was al langere tijd kapot en het is niet bekend hoe oud de telefoon was. Bovendien is er geen bon overgelegd. Voor de immateriële schade is een bedrag van € 500,- passend. Voor psychische schade is er geen onderbouwing en het feit dat het bij een brief van de huisarts is gebleven vormt een contra indicatie.
Materiële schade
De gestelde materiële kosten bestaan uit de kosten voor een nieuwe telefoon. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken wat de schade aan die telefoon is en dat deze schade het gevolg is van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld. De benadeelde partij zal voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aangezien de benadeelde partij ten gevolge van deze strafbare feiten lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Hoewel de vordering van het letsel niet met een medische verklaring is onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat uit de foto’s van het letsel voldoende blijkt hoe ernstig de verwondingen zijn geweest en de impact van het geweld op het welbevinden van het slachtoffer die in doodsangst heeft verkeerd. Dat er sprake is van psychisch letsel vindt de rechtbank aannemelijk gelet op de ernst van de feiten en het gebleken lichamelijk letsel.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en onder verwijzing naar en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank naar billijkheid de schadevergoeding op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro).

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/730012-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 september 2020 van de meervoudige kamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het einde van de detentie bij Reclassering Amsterdam op het adres [adres3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken kunnen een onderdeel hiervan zijn, dit op indicatie van de reclassering.
ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door [naam plaats] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in [naam plaats] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
dagbesteding en financiën
Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van een zinvolle en bij voorkeur betaalde dagbesteding en hij toont inzage in zijn financiële administratie, zoals zijn inkomsten en uitgaven.
contactverbod
Veroordeelde zal op geen enkele manier (direct of indirect) contact opnemen, hebben of onderhouden met [naam benadeelde partij] .
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het 6 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam benadeelde partij] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij]
aan de Staat€ 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 6 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening
te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 29 september 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
6 (zes) maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2021.
[bijlage]