ECLI:NL:RBAMS:2021:7774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1144
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Tozo 3 door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op basis van voorliggende voorziening studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een aanvullende uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3). Eiser, een student die een voltijdse Hbo bachelor accountancy volgt, had op 6 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor Tozo 3. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 2 december 2020 afgewezen, met als argument dat eiser jonger is dan 27 jaar en recht heeft op studiefinanciering in de vorm van een rentedragende lening, wat wordt beschouwd als een voorliggende voorziening.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar op 23 februari 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 september 2021 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl het college zich niet liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de situatie van eiser beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat hij tijdens de aanvraag ouder was dan 27 jaar, maar dat hij nog steeds recht had op studiefinanciering.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op Tozo 3, omdat de rentedragende lening van DUO als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. Eiser's argument dat hij geen gebruik wil maken van deze lening omdat hij dan een schuld zou oplopen, werd door de rechtbank niet geaccepteerd. Bovendien was er geen sprake van dringende redenen die een uitzondering op de regels rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Touserkani),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).
Partijen worden hierna eiser en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 2 december 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om een aanvullende uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3) afgewezen.
Met een besluit van 23 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Eiser is per 1 januari 2017 eigenaar van het bedrijf ‘ [naam] ’. Met ingang van 1 september 2020 volgt hij een voltijdse Hbo bachelor accountancy aan de Hogeschool Utrecht. Op 6 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag om Tozo 3 ingediend.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag van eiser om Tozo 3 afgewezen, omdat eiser jonger is dan 27 jaar, studeert en daarom recht heeft op studiefinanciering.
3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het college stelt dat eiser geen recht heeft op Tozo 3, omdat hij student is en een lening bij Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) kan aanvragen. Volgens het college is deze lening een voorliggende voorziening die naar zijn aard en doel toereikend en passend is.
Standpunt Eiser
4. Eiser licht toe dat hij een hardwerkende ondernemer is. Aangezien de corona-maatregelen lang duren heeft hij besloten om te beginnen met een studie. Eiser voert aan dat hij geen recht heeft op een prestatiebeurs en zijn vaste lasten niet kan betalen, het college heeft dan ook ten onrechte zijn aanvraag afgewezen.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 5, onder e, van de Participatiewet (hierna: PW) wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
6. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
7. De Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de PW. Volgens vaste rechtspraak [1] vormt de op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) tot de studiefinanciering behorende rentedragende lening een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank moet beoordelen of het college de aanvraag van eiser om Tozo 3 terecht heeft afgewezen.
9. De rechtbank stelt eerst vast dat eiser tijdens de aanvraag ouder was dan 27 jaar. In het bestreden besluit is dan ook niet langer opgenomen dat eiser jonger is dan 27 jaar zoals dit wel in het primaire besluit was opgenomen. Het bestreden besluit is gebaseerd op de omstandigheden dat eiser studeert, jonger is dan 30 jaar en hij daarom aanspraak kan maken op studiefinanciering.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo 3. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak een rentedragende lening op grond van de Wsf 2000 een voorliggende voorziening is die als passend en toereikend kan worden aangemerkt. Omdat eiser stond ingeschreven voor een Hbo-opleiding en hij jonger is dan 30 jaar kan eiser dus aanspraak maken op studiefinanciering in de vorm van een rentedragende lening. Dat hij van die aanspraak geen gebruik heeft willen maken omdat hij dan een schuld zou oplopen, maakt niet dat eiser alsnog aanspraak kan maken op Tozo 3.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW niet gebleken. Dringende redenen doen zich voor als er sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak is een acute noodsituatie aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:331.