Uitspraak
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Amtsgericht Münstervan 29 september 2021 (dossiernummer: 23 Gs 4891/21).
4.Strafbaarheid:
5.Onschuldverweer
6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW:
- het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
- bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland;
- medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- de Nederlandse justitiële autoriteiten zijn niet voornemens om de opgeëiste persoon voor deze feiten te gaan vervolgen.
8.Artikel 11 OLW: onmenselijke en vernederende behandeling
C.K. e.a., niet reeds de overlevering zelf maar de detentieomstandigheden in Duitsland een reëel gevaar van schending van artikel 4 Handvest zouden opleveren. In het arrest Aranyosi en Căldăraru van het HvJEU van 5 april 2016 heeft het Hof een stappenplan voor de beoordeling van een dergelijk reëel gevaar gegeven. [3] Allereerst dient te worden vastgesteld dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In zijn betoog heeft de raadsman slechts aangevoerd dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon een reëel gevaar op schending van zijn in artikel 4 Handvest gewaarborgde grondrecht bestaat. Alvorens aan de beoordeling van dit individuele gevaar toe te komen, dient eerst vast komen te staan dat Duitsland in het algemeen tekort schiet in het verlenen van de benodigde zorg aan gedetineerden. Nu dit algemene gevaar niet is komen vast te staan, vormt artikel 11 OLW geen aanleiding om aan het EAB geen gevolg te geven. Het primaire verzoek wordt verworpen.
9.Slotsom
10.Toepasselijke wetsartikelen
11.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan het het
Amtsgericht Münster(Duitsland).