ECLI:NL:RBAMS:2021:4721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
13.751.710-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Estland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 29 juni 2021 door Estland is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Estland, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in Nederland en is gehoord via telehoren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet genoegzaam is, waardoor een onschuldverweer niet mogelijk zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omschrijving voldoende is en dat de vereisten van de OLW zijn nageleefd. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Estland beoordeeld, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht om garanties voor humane detentieomstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve en actuele gegevens zijn die een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling in Estland onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Estland toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.710-21
RK nummer: 21/3691
Datum uitspraak: 2 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juni 2021 door
the Office of the Prosecutor General(Estland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Estland) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon door middel van telehoren gehoord en is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. G. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, waarnemend voor mr. S. Guman, en door een tolk in de Russische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Estse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
court order for arresting a personvan de
Harju County Court Talinn Courthousevan 29 juni 2021 met kenmerk 1-21-4486.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Estland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman en de opgeëiste persoon hebben betoogd, zakelijk weergegeven, dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de omschrijving van het feit niet genoegzaam is.
Op basis van de omschrijving is niet duidelijk welke bewijzen ten grondslag liggen aan de verdenking jegens de opgeëiste persoon. Daarom is het evenmin mogelijk om een onschuldverweer te voeren. Subsidiair wordt om aanhouding verzocht teneinde nadere informatie op te vragen.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving van het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht genoegzaam is. Het is duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en naleving van het specialiteitsbeginsel is op basis van de omschrijving gewaarborgd.
Artikel 2 OLW stelt verder niet de eis dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd. Volgens vaste rechtspraak treedt de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. De beschrijving van de feiten dient er bovendien niet toe om een onschuldbewering mogelijk te maken [1] .
Het verweer slaagt daarom niet.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de zaak aan te houden voor het stellen van nadere vragen.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Estland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Estland

De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon verzocht om afgifte van een garantie dat de opgeëiste persoon in Estland in humane omstandigheden zal worden gedetineerd. Uit informatie blijkt dat gedetineerden met enige regelmaat in staking gaan omdat de detentieomstandigheden slecht zijn. De opgeëiste persoon heeft verder medische klachten
- onder meer een hoge bloeddruk - en hij vreest, mede in verband met de corona-maatregelen, dat hij niet de juiste medische hulp zal krijgen. Het vorenstaande klemt te meer omdat niet duidelijk is op welke termijn het strafproces jegens de opgeëiste persoon zal starten en hij dus niet weet hoe lang hij eventueel in voorarrest moet doorbrengen.
De officier van justitie heeft gemotiveerd tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank begrijpt het verweer van de opgeëiste persoon aldus dat hij heeft willen betogen dat gedetineerden in penitentiaire inrichtingen in Estland - in het bijzonder gedetineerden die medische klachten hebben - een reëel gevaar lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) in verband met de slechte detentieomstandigheden in gevangenissen in Estland [2] .
De opgeëiste persoon heeft zijn stelling echter niet onderbouwd met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit zou blijken dat er een algemeen gevaar is dat gedetineerden in Estland aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld. De stukken die de raadsman ter onderbouwing van zijn betoog heeft overgelegd zijn onder meer niet actueel en niet uit objectieve bron afkomstig.
Nu geen algemeen gevaar is vastgesteld, rust op de rechtbank niet de verplichting om concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen. Het verzoek om een individuele garantie wordt daarom afgewezen.
Het verweer slaagt niet. De detentieomstandigheden in Estland staan niet aan overlevering in de weg.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en evenmin sprake is van een situatie waarin aan het EAB geen gevolg kan worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Office of the Prosecutor General(Estland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.O.a. rechtbank Amsterdam, 17 september 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (