4.3.2Het oordeel over zaak A en het subsidiair ten laste gelegde onder zaak B
De rechtbank is van oordeel dat het onder A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Verdachte heeft op 15 augustus 2021 in Amsterdam de scooter (merk Kymco type like [kenteken] ) van [naam1] van de standaard gehaald en op de grond gelegd waarbij de scooter tegen de muur is gekomen en zodoende is beschadigd. Verdachte heeft bekend de scooter te hebben gepakt en op de grond gelegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde onder zaak B wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 25 september 2021 heeft verdachte bij de [plaats1] in Amsterdam tijdens een uitvoering van een kerkkoor (met luide stem) de volgende woorden gezegd:
" Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitz" en "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan".
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze uitlating voldoet aan de vereisten van artikel 137c Sr, waarin belediging van een groep strafbaar is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hoewel misschien zijn uitlatingen niet voor iedereen hoorbaar waren en gericht tegen aangeefster en getuige [naam3] , deze wel in de openbaarheid heeft geuit, namelijk op een plein in Amsterdam waarbij meerdere personen aanwezig waren om naar het aldaar optredende kerkkoor te luisteren.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) toetsingscriteria zijn ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze sluiten aan bij het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ontwikkelde stappenplan om klachten over de schending van de vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te beoordelen. Achtereenvolgens moeten de volgende vragen worden beantwoord: 1. heeft de uitlating – op zichzelf en in de context bezien – de strekking om een groep mensen te beledigen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijk verstandelijke handicap? Zo ja,
2. is de uitlating gedaan in een bepaalde context die het beledigend karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in artikel 10 lid 1 EVRM verzekerde recht op meningsuiting? Zo ja,
3. moet de uitlating niettemin als onnodig buitensporig en grievend worden aangemerkt?
Stap 1: beledigende karakter
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging moet allereerst worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:HR:2001:AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of hun kenmerk gaan.
De rechtbank is van oordeel dat de uitlating “Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitz" en "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan" zeer kwetsend is voor Joden en duidelijk de strekking heeft hen in een kwaad daglicht te plaatsen. Het verweer van de raadsvrouw dat de uitlating slechts tot één persoon was gericht snijdt in dit opzicht geen hout, nu de uitlating over Joden als groep gaat. Het is niet van belang dat de uitlating maar tegen één persoon zou zijn gedaan, omdat het gaat om het zich beledigend uitlaten over een groep. De rechtbank beoordeelt deze uitlating dan ook als beledigend wegens ras in de zin van artikel 137c Sr.
Stap 2: context van de uitlating
De tweede toets betreft de vraag of een uitlating in een bepaalde context is gedaan en zo ja in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigend karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM.
Noch uit het dossier, noch uit de verklaring van verdachte blijkt dat de uitlating is gedaan in het kader van een publiek debat, geloofsopvatting of artistieke expressie.
De uitlating van verdachte beschouwt de rechtbank dan ook van geen enkele sociale of maatschappelijke waarde, zodat verdere bespreking van de vraag of deze bewoordingen zijn geplaatst in het kader van een maatschappelijk debat, achterwege kan blijven.
Stap 3: Onnodig grievend
Het derde criterium behoeft gelet op het voorgaande beslisschema geen nadere bespreking.
Opzet van verdachte op de groepsbelediging
De rechtbank is van oordeel, gelet op de aard en de inhoud van de uitlating, dat verdachte moet hebben geweten dat de uitlating beledigend was voor deze groep. De rechtbank acht daarom opzet op de groepsbelediging bewezen.
Conclusie
De rechtbank vindt, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras.
De rechtbank acht bewezen op grond van de bewijsmiddelen genoemd in bijlage I dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan beschadiging van de scooter op 15 augustus 2021 in Amsterdam en het zich beledigend uitlaten over Joden op 25 september 2021 in Amsterdam.