ECLI:NL:RBAMS:2021:7753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
13/219785-21 (A) en 13/257917-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en groepsbelediging met ISD-maatregel opgelegd

Op 29 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vernieling en groepsbelediging. De zaak betreft twee afzonderlijke tenlasteleggingen: Zaak A, waarin de verdachte op 15 augustus 2021 in Amsterdam opzettelijk een scooter heeft vernield die toebehoorde aan een ander, en Zaak B, waarin de verdachte op 25 september 2021 zich in het openbaar beledigend heeft uitgelaten over Joden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit onder Zaak B, omdat de uitlatingen niet in een openbare context zijn gedaan en enkel gericht waren tegen een beperkte groep. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de vernieling van de scooter en de subsidiaire groepsbelediging. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte, die kwetsend waren en gericht op een specifieke groep, voldoende bewijs opleverden voor groepsbelediging op basis van ras. De rechtbank heeft een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van een gedwongen kader voor de verdachte om zijn problematiek aan te pakken en de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/219785-21 (A) en 13/257917-21 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 29 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960 ,
postadres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Snel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
hij op of omstreeks 15 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (merk Kymco type like [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Zaak B
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het openbaar, mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding heeft aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van mensen, te weten Joden en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten Joden, wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging, door opzettelijk te roepen:" Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitch" en/of "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en/of "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan";
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging, door opzettelijk beledigend te roepen:" Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitch" en/of "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en/of "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan";
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [naam2] en/of [naam3] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen:
"Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitch" en/of "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en/of "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit onder zaak A en het primair ten laste gelegde feit onder zaak B. De uitlating van verdachte zijn discriminerend, omdat de strekking is om een groep bij een ander in een kwaad daglicht te stellen. De context waarbinnen de uitlating is gedaan neemt niet het discriminerende karakter van de woorden weg. Tot slot was de uitlating onnodig grievend. Er was geen reden om de woorden te uiten en deze woorden waren kwetsend. Op het minst genomen had verdachte het vermoeden moeten hebben dat zijn woorden konden aanzetten tot discriminatie.
4.2
Het standpunt van de raadsvrouw
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder zaak A heeft de raadsvrouw geen opmerkingen. Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder zaak B bepleit de raadsvrouw vrijspraak en over het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft zij geen opmerkingen. Er is niet voldaan aan het vereiste van belediging van (een groep) mensen, omdat de uitlatingen van verdachte tegen één persoon is gericht, namelijk getuige [naam3] . Daarnaast bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat de woorden van verdachte door andere personen dan aangeefster en getuige [naam3] zijn gehoord. Tevens blijkt uit niets dat het opzet van verdachte erop gericht is geweest om zijn uitlatingen ter kennis van het publiek te laten komen. Dus is niet voldaan van het vereiste dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat er geen feiten en/of omstandigheden zijn waaruit blijkt dat verdachte zou hebben geprobeerd om aan te zetten tot haat en/of discriminatie en/of geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit onder zaak B
Met de raadsvrouw, anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde onder zaak B niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De woorden van verdachte zijn in een beperkte kring geuit en alleen tegen aangeefster en getuige [naam3] gericht. Uit deze omstandigheden kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte met zijn uitlatingen anderen heeft aangezet tot geweld en/of discriminatie en/of haat en wordt derhalve hiervan vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over zaak A en het subsidiair ten laste gelegde onder zaak B
De rechtbank is van oordeel dat het onder A ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Verdachte heeft op 15 augustus 2021 in Amsterdam de scooter (merk Kymco type like [kenteken] ) van [naam1] van de standaard gehaald en op de grond gelegd waarbij de scooter tegen de muur is gekomen en zodoende is beschadigd. Verdachte heeft bekend de scooter te hebben gepakt en op de grond gelegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde onder zaak B wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 25 september 2021 heeft verdachte bij de [plaats1] in Amsterdam tijdens een uitvoering van een kerkkoor (met luide stem) de volgende woorden gezegd:
" Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitz" en "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan".
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze uitlating voldoet aan de vereisten van artikel 137c Sr, waarin belediging van een groep strafbaar is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hoewel misschien zijn uitlatingen niet voor iedereen hoorbaar waren en gericht tegen aangeefster en getuige [naam3] , deze wel in de openbaarheid heeft geuit, namelijk op een plein in Amsterdam waarbij meerdere personen aanwezig waren om naar het aldaar optredende kerkkoor te luisteren.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) toetsingscriteria zijn ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze sluiten aan bij het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ontwikkelde stappenplan om klachten over de schending van de vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te beoordelen. Achtereenvolgens moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. heeft de uitlating – op zichzelf en in de context bezien – de strekking om een groep mensen te beledigen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijk verstandelijke handicap? Zo ja,
2. is de uitlating gedaan in een bepaalde context die het beledigend karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in artikel 10 lid 1 EVRM verzekerde recht op meningsuiting? Zo ja,
3. moet de uitlating niettemin als onnodig buitensporig en grievend worden aangemerkt?
Stap 1: beledigende karakter
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging moet allereerst worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:HR:2001:AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of hun kenmerk gaan.
De rechtbank is van oordeel dat de uitlating “Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitz" en "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan" zeer kwetsend is voor Joden en duidelijk de strekking heeft hen in een kwaad daglicht te plaatsen. Het verweer van de raadsvrouw dat de uitlating slechts tot één persoon was gericht snijdt in dit opzicht geen hout, nu de uitlating over Joden als groep gaat. Het is niet van belang dat de uitlating maar tegen één persoon zou zijn gedaan, omdat het gaat om het zich beledigend uitlaten over een groep. De rechtbank beoordeelt deze uitlating dan ook als beledigend wegens ras in de zin van artikel 137c Sr.
Stap 2: context van de uitlating
De tweede toets betreft de vraag of een uitlating in een bepaalde context is gedaan en zo ja in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigend karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM.
Noch uit het dossier, noch uit de verklaring van verdachte blijkt dat de uitlating is gedaan in het kader van een publiek debat, geloofsopvatting of artistieke expressie.
De uitlating van verdachte beschouwt de rechtbank dan ook van geen enkele sociale of maatschappelijke waarde, zodat verdere bespreking van de vraag of deze bewoordingen zijn geplaatst in het kader van een maatschappelijk debat, achterwege kan blijven.
Stap 3: Onnodig grievend
Het derde criterium behoeft gelet op het voorgaande beslisschema geen nadere bespreking.
Opzet van verdachte op de groepsbelediging
De rechtbank is van oordeel, gelet op de aard en de inhoud van de uitlating, dat verdachte moet hebben geweten dat de uitlating beledigend was voor deze groep. De rechtbank acht daarom opzet op de groepsbelediging bewezen.
Conclusie
De rechtbank vindt, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras.
De rechtbank acht bewezen op grond van de bewijsmiddelen genoemd in bijlage I dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan beschadiging van de scooter op 15 augustus 2021 in Amsterdam en het zich beledigend uitlaten over Joden op 25 september 2021 in Amsterdam.

5.Het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
op 15 augustus 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (merk Kymco type like [kenteken] ) dat aan [naam1] toebehoorde heeft beschadigd;
Zaak B
op 25 september 2021 te Amsterdam zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras door opzettelijk beledigend te roepen:" Jullie met jullie Jodenneus, jullie moeten allemaal naar Auschwitz" en "Het hadden er meer moeten zijn, jij moet ook weg" en "Joden horen allemaal naar Auschwitz te gaan".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering tot de ISD-maatregel af te wijzen, omdat de ISD-maatregel op dit moment niet het enige middel noch het meest passende middel is en daarmee voldoet het reclasseringsadvies niet aan de eisen van artikel 38m, vierde lid, Sr. Er blijkt onvoldoende dat recent daadwerkelijk en concreet hulp is aangeboden aan en opgestart voor verdachte. De reclassering definieert verdachte als ‘agressieve zorgmijder’ en noemt het gebrek aan motivatie bij verdachte de reden dat er geen hulp is opgestart, maar het is één van de taken van de reclassering om te proberen verdachte te motiveren. Ten tweede geldt dat onvoldoende blijkt welke behandeling in het kader van de maatregel zal worden aangeboden. De ISD-maatregel is daarom niet passend, omdat er geen zicht is op een concrete behandeling of programma. Tevens blijkt niet dat de ISD-maatregel in dit geval zinvol is. Ten derde is de ISD-maatregel een te ingrijpende maatregel. In dit verband heeft de raadsvrouw betoogd dat het niet om dermate frequente recidive en zodanig ernstige feiten gaat dat daarvoor het opleggen van een ISD-maatregel nodig is. Uit het strafblad blijkt dat er drie veroordelingen in 2021 zijn en daarvoor is het feit uit 2018 weer de eerste veroordeling. Er is dus een gat van drie jaar. Verder kan de reeds betrokken hulpverlening nog worden uitgebreid.
De raadsvrouw verzoekt een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen, zodat dit als stok achter de deur kan gelden verdachte gemotiveerd te houden om geen strafbare feiten te plegen. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van één jaar en met aftrek van het voorarrest, omdat verdachte net aan aan de harde criteria voor de ISD-maatregel voldoet.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een scooter. Dit is ergerlijke feit, dat naast materiële schade ook overlast veroorzaakt voor de gedupeerde. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan groepsbelediging op basis van ras. Hij heeft zich uiterst kwetsend uitgelaten over Joden en heeft deze groep daarmee beledigd. Het discrimineren van anderen vanwege hun ras is onacceptabel. De Nederlandse samenleving kent vele sociale en culturele achtergronden en een ieder die in Nederland woont moet van de zich toekomende burgerrechten kunnen genieten en zich veilig en geaccepteerd kunnen voelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Fivoor van 7 december 2021, opgemaakt door [naam4] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er zijn geen beschermende factoren in het leven van verdachte. Nagenoeg alle leefgebieden worden gekenmerkt als risico verhogende factor. Overige risicofactoren zijn er op het gebied van psychosociaal functioneren en het middelengebruik van verdachte. Verdachte staat bekend als agressieve zorgmijder. Er is al jarenlang sprake van (bemoei)zorg, aanbod voor begeleiding en behandeling (in het verleden in een dwangkader) hetgeen uiteindelijk niet het gewenste resultaat oplevert. Justitiecontacten blijven niet uit. De kans op herhaling van strafbaar gedrag waarbij letselschade aan de orde is wordt ingeschat als hoog. De kans op het onttrekken aan bijzondere voorwaarden wordt eveneens ingeschat als hoog. Gelet op de hoge risico's acht de reclassering de inzet van een behandeltraject noodzakelijk. Door zijn situatie en houding is verdachte gebaat bij een drangkader. Dit is al meermalen aan verdachte aangeboden maar hij weigert zich te laten begeleiden door de reclassering.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat de inzet van een geïntegreerde behandelaanpak nodig is waarbij abstinentie en re-integratie en gedragsmatige beïnvloeding door behandeling noodzakelijk zijn. Dit is enkel klinisch te realiseren zijn.
Gedurende een onvoorwaardelijke ISD maatregel is verdachte onttrokken van alcohol en drugs en is hij niet in de gelegenheid om strafbare feiten te plegen. Tijdens deze maatregel kan worden getracht om verdachte motiveren mee te werken aan een geïntegreerd behandeltraject, met als doel hem te voorzien van de benodigde zorg. Daarnaast dient er te worden gewerkt aan verbetering van zijn maatschappelijke bestaan.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting [naam5] , reclasseringswerker, verbonden aan Fivoor te [plaats2] , als deskundige gehoord. De deskundige heeft de adviezen van de reclassering nog eens bevestigd en benadrukt dat er geen andere mogelijkheid is dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, omdat verdachte niet meewerkt aan interventies, waaronder ook een klinische behandeling en daarom oplegging van de ISD-maatregel geïndiceerd is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 november 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde datum ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 november 2021 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden. Verdachte heeft na een veroordeling in 2018 voor het eerst weer een strafbaar feit gepleegd in 2020 (veroordeling 2021). Daarna zijn echter weer drie feiten, waaronder de twee die de rechtbank bij dit vonnis bewezen acht, gepleegd.
Het plegen van strafbare feiten door verdachte lijkt in sterke mate samen te hangen met zijn middelenverslaving (alcohol en drugs). Verdachte is dakloos en wordt door de hulpverlening als een agressieve zorgmijder gezien, die eerder aangeboden begeleiding door de reclassering heeft geweigerd. Verdachte krijgt alleen in een vrijwillig traject methadonverstrekking. Overige beschermende factoren zijn niet aanwezig. Hij heeft zowel in het gesprek met de reclassering op 28 oktober 2021 als ter terechtzitting aangegeven geen zorg of begeleiding nodig te hebben en daar ook niet aan mee te willen werken. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook aan de zachte criteria voor oplegging van een ISD-maatregel wordt voldaan.
Om de jarenlange verslavingsproblematiek van verdachte beheersbaar te maken en een gedragsmatige beïnvloeding mogelijk te maken met een stabielere leefomgeving als doel, acht de rechtbank een verplicht en gedwongen kader aangewezen.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien het aantal door verdachte begane feiten en de overlast die de maatschappij daardoor ondervindt. De rechtbank zal daarom de officier van justitie in haar vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. In deze periode zal moeten worden bezien in hoeverre verdachte bereid is aan de begeleiding mee te werken en zijn leven daarmee beter op orde te krijgen en welke concrete, op de persoon van verdachte toegesneden, aanpak binnen het ISD kader passend is.
Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
8.4
Ten aanzien van de benadeelde partij
In het dossier bevindt zich een schadevergoedingsformulier ingediend door [naam2] . In dit document heeft [naam2] aangegeven waarom zij geen schadevergoeding vordert.
De rechtbank beschouwt dit stuk dan ook niet als een vordering tot schadevergoeding en zal het dus niet als zodanig beoordelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 137c en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak B primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A en het subsidiaire onder zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Zaak B: zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
twee (2) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en P. van Kesteren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2021.
[Bijlage]