ECLI:NL:RBAMS:2021:7715

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
13/039951-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor witwassen en afdreiging met bedreiging van openbaarmaking van seksueel getint materiaal

Op 31 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afdreiging en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer heeft afgedreigd door haar te dwingen geld over te maken onder dreiging van het openbaar maken van een seksueel getint filmpje. In totaal heeft het slachtoffer meer dan € 22.000 overgemaakt. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van een tweede slachtoffer, omdat er geen formele klacht was ingediend. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afdreiging en witwassen. De verdachte heeft in totaal € 3.280 witgewassen door het omzetten van geld dat afkomstig was uit zijn eigen misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder € 22.630 aan materiële schade en € 1.500 aan immateriële schade voor het eerste slachtoffer, en € 1.000 voor het tweede slachtoffer. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon bevolen, omdat deze is gebruikt bij de afdreiging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/039951-20 (Promis)
Datum uitspraak: 31 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 december 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Güçlü naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 2] en van wat [persoon 1] en [persoon 2] namens hen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het samen met een ander plegen van
afdreiging van [aangeefster 1] , door haar te dwingen tot het betalen van in totaal € 22.630 onder dreiging van het openbaar maken van een seksueel getint filmpje van haar, in de periode van 14 november 2019 tot en met 30 januari 2020;
afdreiging van [aangeefster 2] , door haar te dwingen tot het betalen van in totaal € 1.000 onder dreiging van het openbaar maken van een seksueel getint filmpje van haar, in de periode van 22 december 2019 tot en met 5 januari 2020;
(eenvoudig) witwassen van € 23.630 in de periode van 15 november 2019 tot en met 5 februari 2020.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 2. Afdreiging is een klachtdelict. Vervolging kan daarom pas plaatsvinden als het slachtoffer een klacht heeft ingediend en daarmee heeft aangegeven dat zij vervolging wenst. Er zit geen klacht in het dossier van aangeefster [aangeefster 2] .
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging van feit 2. Er is weliswaar geen formele klacht ingediend, maar uit de aangifte en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt voldoende duidelijk dat aangeefster vervolging wenste.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Afdreiging is een zogenaamd klachtdelict en wordt alleen vervolgd als er een klacht is ingediend door degene tegen wie het misdrijf gepleegd is. Als er geen klacht is ingediend kan een aangifte als klacht gelden als de wens van aangeefster tot vervolging uit de aangifte blijkt, of op het onderzoek ter terechtzitting wordt vastgesteld dat deze wens al bestond ten tijde van de aangifte.
De rechtbank stelt vast dat er geen klacht van aangeefster [aangeefster 2] in het dossier zit. Op basis van de aangifte en het onderzoek ter terechtzitting kan niet voldoende duidelijk worden vastgesteld dat aangeefster ten tijde van het doen van aangifte de wens had dat verdachte zou worden vervolgd. Ook uit de later ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt niet van deze wens ten tijde van de aangifte. Daarom verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van feit 2. Dat betekent dat die beschuldiging door de rechtbank niet inhoudelijk wordt beoordeeld.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 15 december 2019 doet [aangeefster 1] aangifte. Tijdens haar werk bij [bedrijf] heeft ze een jongen leren kennen die zichzelf heeft voorgesteld als [persoon 3] . Aangeefster heeft haar telefoonnummer aan hem gegeven. Op 14 november 2019 heeft een videogesprek plaatsgevonden tussen aangeefster en [persoon 3] . Tijdens dit videogesprek heeft aangeefster haar kleren uitgetrokken en voor de camera seksuele handelingen bij zichzelf verricht. [persoon 3] kon dat zien. Voordat het gesprek werd beëindigd, zei [persoon 3] dat hij aangeefster had gefilmd tijdens het verrichten van de seksuele handelingen. Aangeefster had hiervoor geen toestemming gegeven en heeft direct gezegd dat deze beelden niet bekendgemaakt mochten worden bij anderen. Het gesprek werd kort hierna verbroken. ierHierna werd aangeefster meerdere malen door [persoon 3] gebeld. Hij zei dat aangeefster geld naar hem over moest maken, omdat hij het filmpje anders publiekelijk bekend zou maken. Zij heeft meerdere malen geld overgemaakt. Aangeefster kreeg soms ook de opdracht om geld over te maken naar vrienden van [persoon 3] .
Tijdens het opsporingsonderzoek is er herhaaldelijk contact geweest tussen de politie en
een goede vriendin van [aangeefster 1] genaamd [persoon 1] . [aangeefster 1] vertelde haar dat zij werd gechanteerd en dat zij daarom steeds geld overmaakte. [persoon 1] heeft op een gegeven moment de telefoon van [aangeefster 1] afgepakt, zodat [aangeefster 1] geen geld meer kon overmaken naar [persoon 3] of anderen. [persoon 1] heeft verklaard dat [aangeefster 1] na de aangifte nog een aantal keer is benaderd over het filmpje, waaronder door ene [persoon 4] via het snapchataccount [gebruikersnaam] . [persoon 4] presenteerde zichzelf als iemand die de kwestie van het filmpje kon oplossen. Er moest dan geld worden overgemaakt naar een rekeningnummer op naam van [verdachte] . Zo is de politie bij verdachte uitgekomen. Verdachte heeft ontkend iets met de afdreiging te maken te hebben.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de afdreiging van aangeefster kan worden bewezen. Verdachte heeft dit samen met medeverdachte [medeverdachte] gedaan. Ook kan worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] het geld dat aangeefster heeft betaald heeft witgewassen. Het geld dat direct op zijn rekening is gestort heeft verdachte voorhanden gehad uit eigen misdrijf en de rest van het geld is omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geld direct uit eigen misdrijf afkomstig was. Ook feit 2 kan daarom worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten. Voor feit 1 geldt dat niet kan worden vastgesteld dat aangeefster (al) het geld heeft overgemaakt uit angst voor verspreiding van het filmpje. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat zij onder dreiging van verspreiding van het betreffende filmpje € 150 heeft overgemaakt, maar dat de bedreigingen daarna gestopt zijn. Het geld dat zij later heeft overgemaakt, was om [persoon 3] te helpen. Er is daarom geen sprake van het dwingen tot overmaken van dit resterende bedrag.
Verdachte heeft daarnaast ontkend iets te maken te hebben met de afdreiging. Hij heeft verklaard dat hij zijn rekeningnummer aan [medeverdachte] heeft gegeven, zodat er geld op zijn rekening gestort kon worden. Dit deed hij omdat [medeverdachte] had gezegd dat hij problemen had met zijn bankrekening. Zijn telefoon leende hij daarnaast wel eens uit. Dat verklaart waarom het rekeningnummer en het telefoonnummer van verdachte in het dossier voorkomen. Het Snapchat-account [gebruikersnaam] dat op zijn telefoon is aangetroffen, is niet van verdachte.
Ook het medeplegen van witwassen (feit 3) kan niet worden bewezen, aangezien verdachte niet wist of had moeten weten dat sprake was van een illegale herkomst van het geld dat naar zijn rekening werd overgemaakt.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de afdreiging (feit 1) en het witwassen (feit 3) bewezen.
4.4.1.
Afdreiging (feit 1)
Op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
[persoon 3]
Aangeefster heeft verklaard onder bedreiging geld te hebben overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [medeverdachte] . Op de camerabeelden van pinopnames van deze rekening wordt [medeverdachte] herkend als degene die geld opneemt. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij aangeefster kent en dat hij contact met haar heeft gehad. Het zou kunnen dat hij zich aan aangeefster heeft voorgesteld als [persoon 3] . Ook heeft hij verklaard dat aangeefster geld naar hem heeft overgemaakt.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de persoon die aangeefster kent als [persoon 3] , [medeverdachte] is.
[gebruikersnaam]
[persoon 1] , vriendin van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster via Snapchat door ene [persoon 4] werd benaderd via het account [gebruikersnaam] . [persoon 4] zei tegen aangeefster dat hij met haar wilde trouwen en kinderen krijgen. [persoon 4] vertelde dat hij was benaderd door iemand die het filmpje had. [persoon 4] kon het probleem voor haar oplossen. Aangeefster moest hiervoor geld aan hem overmaken. Vervolgens zou [persoon 4] dat geld overmaken aan iemand, en die persoon zou er dan voor zorgen dat aangeefster haar geld terug zou krijgen. Het geld moest worden overgemaakt naar een rekeningnummer op naam van verdachte. Op de telefoon van verdachte zijn 161 chats aangetroffen die zijn verzonden vanaf het Snapchat-account [gebruikersnaam] .
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte de gebruiker was van het Snapchat-account [gebruikersnaam] en daarmee degene die zich voordeed als [persoon 4] .
Imam
[persoon 1] heeft verklaard dat aangeefster via WhatsApp is benaderd door iemand met telefoonnummer [telefoonnummer] . De gebruiker van het nummer stelde zich voor als een imam, en zei dat hij van een moslimbroeder heeft vernomen dat hij een haram filmpje had, waarop aangeefster te zien is. De imam zou de beelden op een USB-stick krijgen en verbranden als aangeefster geld overmaakte naar een rekeningnummer op naam van verdachte. Het telefoonnummer is actief op de telefoon die bij de aanhouding van verdachte onder hem in beslag is genomen.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte de (Whatsapp) gebruiker is van genoemd telefoonnummer en daarmee degene die zich voordeed als de imam.
De verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon wel eens uitleende, niet wist wat anderen daarmee deden en dat hij zijn rekeningnummer in goed vertrouwen heeft laten gebruiken door [medeverdachte] vindt de rechtbank volstrekt onaannemelijk. De belastende gesprekken en chats vinden over langere periode plaats, op meerdere momenten op één dag, waardoor het volstrekt onwaarschijnlijk is dat verdachte precies op die momenten zijn telefoon had uitgeleend en Whatsapp en snapchat gesprekken niet zou hebben gezien.
Medeplegen
In afgeluisterde telefoongesprekken tussen [medeverdachte] en verdachte worden strategieën die werden gebruikt om aangeefster geld te laten betalen besproken, zowel het verhaal van [persoon 4] als het verhaal van de imam. Ook wordt gesproken over aangeefster, een filmpje en [persoon 3] .
De rechtbank stelt op basis hiervan en de eerdere vaststelling dat [medeverdachte] zich voordeed als [persoon 3] vast dat verdachte en medeverdachte nauw hebben samengewerkt bij het geld afhandig maken van aangeefster onder dreiging van het openbaar maken van het filmpje.
Betaalde bedrag en dwang
Aangeefster heeft in totaal € 22.630 aan verdachten en andere door hen verstrekte rekeningsnummers overgemaakt in de periode van 15 november 2019 tot en met 10 januari 2020. Aangeefster heeft verklaard dat na het overmaken van de eerste bedragen de bedreiging met het openbaar maken van het filmpje gestopt was. [persoon 3] vroeg haar daarna nog steeds geld over te maken, om te lenen. Aangeefster heeft verklaard dat geld te hebben overgemaakt “vanuit de bedreigingen”. De rechtbank vindt op basis daarvan bewezen dat aangeefster zich door de eerder geuite bedreigingen met openbaarmaking van het filmpje steeds gedwongen voelde om geld over te blijven maken.
4.4.2.
Feit 3 – witwassen
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen te komen, moet de rechtbank vaststellen dat:
  • Verdachte (als medepleger) geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft omgezet,
  • het geld rechtstreeks (‘onmiddellijk’) van misdrijf afkomstig is en
  • verdachte dat wist.
Voor zover verdachte het rechtstreeks uit eigen misdrijf afkomstige geld heeft omgezet, levert dat ‘normaal’ witwassen op. Voor zover verdachte het rechtstreeks uit eigen misdrijf afkomstige geld alleen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, levert dat eenvoudig witwassen op. [1]
Aangeefster [aangeefster 1]
Met het tenlastegelegde bedrag van € 22.630 is het door aangeefster [aangeefster 1] door de afdreiging (zie hiervoor) overgemaakte bedrag bedoeld. Dit geld is dan ook afkomstig uit het eigen misdrijf van verdachte. Dat bedrag is overgemaakt naar verschillende rekeningen.
Aangeefster heeft € 2.470 rechtstreeks overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Dat bedrag heeft hij dus voorhanden gehad, terwijl hij wist dat het rechtstreeks uit zijn eigen misdrijf afkomstig was. Van verwerven van uit misdrijf afkomstig geld is op dat moment nog geen sprake, omdat het misdrijf afdreiging pas voltooid was nadat aangeefster het geld heeft overgemaakt. Daarna heeft geen verwervingshandeling meer plaatsgevonden.
Aangeefster heeft € 570 overgemaakt naar de bankrekening van [persoon 5] en € 180 naar de bankrekening van [persoon 6] . De rechtbank vindt dat verdachte over dit geld heeft kunnen beschikken. [persoon 5] is de echtgenote van verdachte. [persoon 6] maakt op enig moment geld over naar de rekening van verdachte, kennelijk is [persoon 6] een bekende van verdachte. Verdachten hebben aangeefster kennelijk geld over laten maken op rekeningen met een andere tenaamgestelde dan zij zelf omdat zij hun eigen naam niet (meer) wilden gebruiken, maar wel over de bedragen wilden kunnen beschikken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat als verdachte geld laat storten op de rekening van zijn vrouw en kennis, hij ook daadwerkelijk bij dat geld kon. Dat betekent dat verdachte deze bedragen voorhanden heeft gehad op de rekeningen van [persoon 5] en [persoon 6] . Van verwerven is op dat moment nog geen sprake, omdat het misdrijf afdreiging pas voltooid is nadat het geld is overgemaakt.
[medeverdachte] heeft in totaal € 3.674,83 overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Dat bedrag heeft hij dus voorhanden gehad en verworven, terwijl hij wist dat het rechtstreeks uit zijn eigen misdrijf afkomstig was.
De rechtbank vindt weliswaar dat verdachten de afdreigingen samen hebben gepleegd, maar niet dat verdachten het totaal samen buitgemaakte bedrag ook gezamenlijk voorhanden hebben gehad. Van geld dat op de rekening van [medeverdachte] en aan anderen dan hiervoor genoemd is gestort kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte daar beschikkingsmacht over had. Hij kon met andere woorden niet zelf met die bedragen handelingen verrichten of daarover beslissen.
Verdachte heeft van de tenlastegelegde € 22.630 dus (2470 + 570 + 180 + 3.674,83 =) € 6.894,83 voorhanden gehad, rechtstreeks afkomstig uit eigen misdrijf.
Een deel van dit bedrag heeft verdachte omgezet door het kort nadat het op zijn rekening gestort is contant op te nemen. Het gaat dan om € 3.280.
De conclusie hiervan is dat verdachte € 3.280, onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf, heeft witgewassen door het om te zetten. Van (6894,83 – 3.280 =) € 3.614,83 kan de rechtbank alleen vaststellen dat verdachte het voorhanden heeft gehad en deels heeft verworven. Dit bedrag valt dus onder de kwalificatie eenvoudig witwassen.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachten bij het witwassen van deze bedragen hebben samengewerkt. Van medeplegen wordt verdachte vrijgesproken.
Aangeefster [aangeefster 2]
Met het tenlastegelegde bedrag van € 1.000 is geld bedoeld dat aangeefster [aangeefster 2] naar verdachte zou hebben overgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster 2] dit geld naar de rekeningen van verdachte en zijn vrouw heeft overgemaakt. [aangeefster 2] heeft in haar aangifte verteld dat ene [persoon 7] haar vroeg om geld over te maken naar de bankrekening van zijn vriend, omdat hij zijn woning kwijt zou raken. [aangeefster 2] heeft dat gedaan. Vervolgens vroeg [persoon 7] haar nogmaals om geld over te maken. Toen [aangeefster 2] dat weigerde dreigde [persoon 7] met het openbaar maken van een sekuseel getinte video van [aangeefster 2] . Zij heeft toen nogmaals geld overgemaakt. In totaal heeft zij op verzoek van [persoon 7] € 1.000 overgemaakt. De rechtbank stelt vast dat verdachte [persoon 7] was, omdat op de telefoon van verdachte chats van het snapchataccount [gebruikersnaam] zijn aangetroffen, inclusief een chat met aangeefster [aangeefster 2] . Bovendien zijn de bedragen door aangeefster op verzoek van [persoon 7] naar de rekeningen van verdachte en zijn vrouw overgemaakt.
De rechtbank vindt dat het geld afkomstig is uit oplichting en afdreiging. Verdachte heeft zich voorgedaan als een ander, gezegd dat hij zijn huis uit moest en zijn eigen rekeningnummer als het rekeningnummer van een vriend opgegeven. Daarmee heeft hij aangeefster bewogen tot de afgifte van de eerste bedragen. Als zij vervolgens weigert heeft hij haar onder dreiging met openbaarmaking van het filmpje gedwongen tot afgifte van geld. Het hele bedrag is dus uit het eigen misdrijf van verdachte afkomstig.
Met dezelfde redenering als hiervoor besproken heeft verdachte het geld dat op zijn eigen rekening en op de rekening van zijn vrouw stond, voorhanden gehad. Van verwerven is op dat moment nog geen sprake omdat zowel de oplichting als de afdreiging pas voltooid zijn als het geld is afgegeven. Van die € 1.000 heeft verdachte € 150 omgezet door het van zijn rekening contant op te nemen.
De conclusie is dat verdachte € 150, onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf, heeft witgewassen door het om te zetten. Van (1000 – 150 =) € 850 kan de rechtbank alleen vaststellen dat verdachte het voorhanden heeft gehad. Dit bedrag valt dus onder de kwalificatie eenvoudig witwassen. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachten bij het witwassen van deze bedragen hebben samengewerkt. Van medeplegen wordt verdachte vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
feit 1:
in de periode van 14 november 2019 tot en met 30 januari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaadschrift [aangeefster 1] te dwingen tot de afgifte van in totaal 22.630 euro toebehorende aan die [aangeefster 1] , door
- contact te leggen met die [aangeefster 1] en zich voor te doen als ‘ [persoon 3] ’ en
- vervolgens persoonlijke gegevens en een seksueel getint filmpje van die [aangeefster 1] buit te maken en
- tegen die [aangeefster 1] te zeggen dat zij meerdere geldbedragen moest betalen, omdat verdachte en zijn mededader anders de naam en/of het filmpje van die [aangeefster 1] publiekelijk zouden maken;
feit 3:
in de periode van 15 november 2019 tot en met 5 februari 2020 in Nederland,
geldbedragen van in totaal 3.280 euro heeft voorhanden gehad en heeft omgezet;
en
geldbedragen van in totaal 3.614,83 euro (deels) heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
en
een geldbedrag van in totaal 150 euro voorhanden heeft gehad en heeft omgezet;
en
geldbedragen van in totaal 850 euro voorhanden heeft gehad;
terwijl hij wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 238 dagen voorwaardelijk, zodat hij niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Aan het voorwaardelijke deel zou een proeftijd van twee jaar moeten worden verbonden. Daarnaast moet verdachte een taakstraf van 120 uur krijgen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte op dit moment heel anders zijn dan ten tijde van de tenlastegelegde feiten; verdachte heeft nu veel te verliezen. Als de rechtbank een taakstraf niet voldoende vindt dan sluit de verdediging zich aan bij de eis van de officier van justitie, namelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander het slachtoffer afgedreigd. Verdachten hebben een geraffineerd plan gemaakt om het slachtoffer geld afhandig te maken. Zij hebben haar doen geloven dat zij een seksueel getinte video van haar hadden en met de openbaarmaking daarvan gedreigd als ze niet zou betalen. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer een kwetsbare vrouw is en uit een gelovig milieu komt waar dit soort beelden niet worden geaccepteerd. Daarvan hebben verdachten gewetenloos misbruik gemaakt. Uiteindelijk heeft het slachtoffer, verspreid over een paar weken, in totaal meer dan 20.000 euro overgemaakt. Uit de telefoongesprekken tussen verdachten onderling komt, gezien de manier waarop zij over haar praten, het beeld naar voren dat zij geen enkel respect hadden voor het slachtoffer en de impact die hun gedragingen op haar hadden. Het ging verdachten puur om het eigen gewin. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het slachtoffer leefde in voortdurende angst dat het filmpje publiekelijk bekend zou worden gemaakt en haar familie erachter zou komen.
Daarnaast heeft verdachte geld witgewassen.
In het reclasseringsrapport van 24 april 2020 staat dat de reclassering geen bijzonderheden heeft waargenomen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte lijkt zijn leven goed op orde te hebben. Daarom ziet de reclassering ook geen reden om bij een straf bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en in het bijzonder naar de straf die op 2 juli 2020 aan medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd. [2] Omdat verdachten een vergelijkbare rol in de afdreiging hebben gehad – daar ligt het zwaartepunt van de op te leggen straf – vindt de rechtbank dat verdachten in beginsel dezelfde straf zouden moeten krijgen. Net als [medeverdachte] krijgt verdachte daarom een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank legt hierbij een proeftijd van één jaar op, in plaats van de twee jaar proeftijd die [medeverdachte] kreeg, omdat verdachte meer dan een jaar langer op zijn berechting heeft moeten wachten en hij in de tussentijd niet met justitie in aanraking is geweest.

7.Beslag

Onder verdachte een telefoon in beslag genomen. Omdat de afdreiging (onder andere) daarmee begaan is wordt de telefoon verbeurdverklaard.

8.De benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde [aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert € 22.630 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte de benadeelde partij door de afdreiging van feit 1 rechtstreeks materiële schade hebben toegebracht. Deze schade bestaat uit het totale geldbedrag dat aangeefster door de afdreiging heeft betaald. De vordering tot vergoeding van materiële schade wordt dan ook toegewezen voor € 22.630, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het totaalbedrag van € 22.630 is in de periode van 15 november 2019 tot en met 10 januari 2020 op verschillende data ibetaald. De rechtbank stelt niet voor elk bedrag een aparte ingangsdatum voor de wettelijke rente vast, maar kiest een datum die in het midden ligt van deze periode, te weten 13 december 2019.
Immateriële schade
De rechtbank vindt dat verdachte en medeverdachte met feit 1 een zeer ernstige inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij en dat daardoor sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dat zit hem vooral in de dreiging met het openbaar maken van het seksueel getinte filmpje in combinatie met de kwetsbaarheid en de omstandigheden van de benadeelde partij. Ook uit de slachtofferverklaring van de benadeelde partij blijkt van de grote gevolgen die de afdreiging voor haar heeft gehad. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 1.500, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019, de datum waarop voor de eerste keer de afdreiging is gepleegd.
Zowel de materiële als de immateriële schadevergoeding, in totaal € 24.130, wordt hoofdelijk toegewezen. Dat betekent dat verdachte aansprakelijk is voor het hele bedrag. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.
8.2.
Benadeelde partij [aangeefster 2]
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert € 1.000 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank vindt het bewezen verklaarde witwassen van geld uit eigen misdrijf en de kort daarvoor gepleegde oplichting en afdreiging van [aangeefster 2] in zodanig nauw verband tot elkaar staan dat het door verdachte gepleegde witwassen de door de benadeelde partij geleden materiële schade heeft veroorzaakt. Die schade van € 1.000 wijst de rechtbank toe, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2020, de laatste datum dat aangeefster een geldbedrag heeft overgemaakt. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.
De benadeelde partij wordt in de het immateriële deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende rechtstreeks verband kan vaststellen tussen het bewezen verklaarde witwassen en het ontstaan van de schade.

9.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de ernstige bezwaren en de gronden die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, nog steeds aanwezig zijn. Ook doet de situatie zoals bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zich niet voor.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 318, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor feit 2.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van afdreiging, meermalen gepleegd
feit 3:
witwassen, meermalen gepleegd
en
eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
1. STK GSM
(Omschrijving: 5882172, merk: apple)
Benadeelde partij [aangeefster 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] toe tot een bedrag van € 22.630 (tweeëntwintigduizendzeshonderddertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500 (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 22.630 vanaf 13 december 2019 en over het bedrag van € 1.500 vanaf 15 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 1] , aan de Staat € 24.130 (vierentwintigduizendhonderddertig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 22.630 vanaf 13 december 2019 en over het bedrag van € 1.500 vanaf 15 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 155 (honderdvijfenvijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [aangeefster 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2] toe tot een bedrag van € 1.000 (duizend euro) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 2] , aan de Staat € 1.000 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verklaart [aangeefster 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. J. Huber en M.J.A. Tax, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 december 2021.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 420bis onder b respectievelijke 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.