3.4.1Vrijspraak afdreiging [slachtoffer 2]
De rechtbank vindt de afdreiging van [slachtoffer 2] (zaak B, feit 1) niet bewezen, en spreekt verdachte daarvan vrij.
In het dossier bevindt zich onvoldoende bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de afdreiging van [slachtoffer 2] . In de aangifte van [slachtoffer 2] wordt niet gerefereerd aan verdachte. Evenmin is er door [slachtoffer 2] – in tegenstelling tot [slachtoffer 1] – geld overgemaakt naar het rekeningnummer van verdachte of zijn vrouw. Er bevindt zich in het dossier wel een proces-verbaal waaruit blijkt dat op de telefoon van verdachte een snapchataccount, ‘ [naam 6] ’, is aangetroffen dat contact heeft gehad met het snapchataccount van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] is daarover echter door de politie bevraagd en zij heeft verklaard dat zij niet meer weet of en, zo ja, wanneer zij contact heeft gehad met dat snapchataccount. Daarnaast heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] niet kent. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat dit anders zou zijn.
Het dossier bevat verder geen feiten en omstandigheden op basis waarvan de betrokkenheid van verdachte bij de afdreiging van [slachtoffer 2] kan worden vastgesteld.
Naast het feit dat het vereiste bewijsminimum van twee bewijsmiddelen niet wordt gehaald, is de rechtbank er ook niet ten volle van overtuigd dat verdachte betrokken is geweest bij de afdreiging van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal daarom het bewijs tegen verdachte inzake de afdreiging van [slachtoffer 1] niet gebruiken als schakelbewijs in het kader van de aan verdachte verweten afdreiging van [slachtoffer 2] .
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van de aan hem tenlastegelegde afdreiging van [slachtoffer 2] .
3.4.2Bewezenverklaring afdreiging in vereniging [slachtoffer 1]
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte in de periode van 14 november 2019 tot en met 30 januari 2020 in Nederland, in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer 1] heeft afgedreigd door bedreiging met openbaring van een geheim, namelijk openbaring van het, al dan niet bestaande, seksueel getinte filmpje.
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij direct, nadat verdachte had aangegeven dat hij haar seksuele handelingen had gefilmd, gezegd heeft dat hij dit filmpje niet bekend mocht maken bij anderen. Dit gesprek vond plaats tijdens het videogesprek van 14 november 2019.
In de periode daarna is [slachtoffer 1] meerdere keren telefonisch, via WhatsApp en via Snapchat benaderd door verdachte. Hij zei tegen [slachtoffer 1] dat zij geld aan hem moest overmaken, anders zou hij het filmpje publiekelijk bekendmaken. [slachtoffer 1] was ontzettend bang dat hij dit echt zou doen en maakte om die reden telkens geld over naar verdachte. Zij voelde zichzelf daartoe gedwongen, zo verklaarde zij bij de rechter-commissaris.
Verdachte heeft bekend dat [slachtoffer 1] meerdere malen (grote) geldbedragen naar zijn bankrekeningnummer heeft overgemaakt. Zijn verklaring daarvoor is dat [slachtoffer 1] hem dat geld leende. Verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat het zou kunnen dat hij zichzelf heeft voorgesteld als ‘ [naam 3] ’ aan [slachtoffer 1] . Ook heeft hij op de zitting verklaard dat het zou kunnen dat hij tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij een seksueel getint filmpje van haar heeft gemaakt en dat hij het publiekelijk zou maken, als ze geen geld naar hem over zou maken. Hij verklaarde op de zitting dat hij allerlei zaken verzon en over veel dingen heeft gelogen om maar geld te krijgen van [slachtoffer 1] .
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte, dat hij het geld van [slachtoffer 1] leende, niet aannemelijk. [slachtoffer 1] is meerdere malen gehoord, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, en heeft consequent verklaard over wat er volgens haar is gebeurd. De rechtbank vindt de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en ze worden voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de verklaringen van [naam 2] en de afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachten waarop hieronder onder het kopje ‘medeplegen’ nader zal worden ingegaan.
Medeplegen
Verdachte heeft bij de afdreiging van [slachtoffer 1] nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] . Nadat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan, is nog een aantal keer contact gezocht met haar over het filmpje. Zij werd niet alleen door verdachte benaderd, maar ook door ene ‘ [naam 5] ’ via het snapchataccount [naam 4] . Inmiddels had [naam 2] de telefoon van [slachtoffer 1] afgepakt om te voorkomen dat ze nog meer geld zou overmaken. [naam 2] deed verslag aan de politie van relevante berichtgeving die zij ontving op de telefoon van [slachtoffer 1] . Volgens [naam 2] zei [naam 5] via Snapchat tegen [slachtoffer 1] dat hij met haar zou willen trouwen en kinderen met haar zou willen krijgen. Daarnaast liet hij weten dat iemand hem had benaderd en gezegd had dat hij het bewuste filmpje van [slachtoffer 1] had. [naam 5] presenteerde zichzelf als een soort tussenpersoon die het probleem op kon lossen voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] moest een geldbedrag aan hem overmaken, dan zou [naam 5] dat geldbedrag vervolgens overmaken aan iemand die er dan weer voor zou zorgen dat [slachtoffer 1] al haar geld terug zou krijgen. Het geld moest worden overgemaakt naar een rekeningnummer op naam van ‘ [medeverdachte] ’. Uit het dossier blijkt dat op de telefoon van [medeverdachte] het snapchataccount ‘ [naam 4] ’ is aangetroffen. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat ‘ [naam 5] ’ in werkelijkheid [medeverdachte] is.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] voor het laatst is benaderd door verdachten op 30 januari 2020. Uit een getuigenverklaring van [naam 2] blijkt dat [slachtoffer 1] via WhatsApp is benaderd door een onbekend telefoonnummer, te weten: [nummer] . In het WhatsApp-gesprek stelde de persoon achter het nummer zich voor als een Imam. Bij deze Imam had een ‘moslimbroeder’ zich gemeld, met de boodschap dat hij geld had gevraagd van een meisje omdat hij een ‘haram’ filmpje had. De Imam zou nu de USB-stick krijgen, als er geld werd overgemaakt.
Het bedrag zou moeten worden overgemaakt op een rekeningnummer, waarvan uit het dossier blijkt dat het op naam staat van [medeverdachte] . Ook het voornoemde telefoonnummer staat op naam van [medeverdachte] .
Uit door de politie afgeluisterd telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] leidt de rechtbank af dat zij de tactieken om [slachtoffer 1] geld uit de zak te kloppen onderling hebben besproken. Zowel de variant waarin [medeverdachte] zich zou voordoen als redder in nood die tegen een vergoeding ervoor zou zorgen dat [slachtoffer 1] haar geld zou terugkrijgen, als het scenario om zich voor te doen als Imam die van het filmpje op de hoogte is, is tussen verdachte en [medeverdachte] afgestemd en vervolgens op [slachtoffer 1] toegepast.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de afdreiging van [slachtoffer 1] . Dat wordt onderstreept door het feit dat uit een tussen verdachten afgeluisterd telefoongesprek blijkt dat [medeverdachte] op een gegeven moment onderweg was naar de supermarkt waar [slachtoffer 1] werkt, de DekaMarkt, om te proberen geld los te krijgen van [slachtoffer 1] , terwijl hij ondertussen telefoneert met verdachte. Op camerabeelden van de DekaMarkt is [medeverdachte] te zien met zijn telefoon aan zijn oor. De tijdspanne van het telefoongesprek is identiek aan de tijd waarop [medeverdachte] op de camerabeelden te zien is, zo blijkt uit het dossier. Tijdens het telefoongesprek wordt ook gesproken over [slachtoffer 1] . Verdachten spreken ook tijdens dit gesprek over een filmpje, dat ze zich voorgedaan hadden als Imam en de naam ‘ [naam 3] ’ wordt genoemd.
De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee vindt de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachten met de bedreigingen met het publiekelijk bekendmaken van het, al dan niet bestaande, filmpje, het oogmerk hebben gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank neemt daarbij de verklaring van verdachte in aanmerking dat hij van alles verzon om maar geld te krijgen van [slachtoffer 1] , dat het zou kunnen dat hij tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij een seksueel getint filmpje van haar heeft gemaakt en dat hij het publiekelijk zou maken, als ze geen geld naar hem over zou maken. Daarnaast zijn de tussen verdachten afgeluisterde telefoongesprekken van belang. In het bijzonder hecht de rechtbank daarbij waarde aan een telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020, waarbij verdachte suggereert dat [medeverdachte] eens zou kunnen proberen te zeggen dat hij een vriend is van [naam 3] en dat hij dan op die manier geld van haar zou kunnen krijgen en of [medeverdachte] wel over ‘het filmpje’ was begonnen tegen [slachtoffer 1] . Of [medeverdachte] had gezegd dat er een filmpje van haar was bij de Imam. ‘Je had [haar] bijna zover gekregen die ene dag dat ze drie barkies wilde overmaken […]’, zegt verdachte tegen [medeverdachte] over [slachtoffer 1] . Barkie is straattaal voor 100 euro. In een ander afgeluisterd telefoongesprek, opgenomen op 1 februari 2020, als [medeverdachte] in de DekaMarkt loopt waar [slachtoffer 1] werkt, uit hij zijn teleurstelling over dat hij [slachtoffer 1] niet kan vinden. Hij zegt dan tegen verdachte: ‘mijn enige kans op een beetje doekoes is weg’. Doekoes is straattaal voor geld.
Dit zijn slechts enkele sprekende voorbeelden uit het dossier van afgeluisterde telefoongesprekken waaruit blijkt dat verdachten [slachtoffer 1] zagen als iemand van wie zij voortdurend geld konden afdreigen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachten in nauwe en bewuste samenwerking met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, [slachtoffer 1] hebben afgedreigd. De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in zaak A onder 1.
3.4.3Bewezenverklaring witwassen
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte in de periode van 15 november 2019 tot en met 10 januari 2020 in Nederland, in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , geld afkomstig uit eigen misdrijf, namelijk de afdreiging van [slachtoffer 1] , heeft witgewassen.
Eigen misdrijf
De rechtbank acht het, gelet op hetgeen in rubriek 3.4.2 is overwogen, aannemelijk dat het in zaak A onder 2 tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf, zoals in zaak A onder 1 wordt bewezenverklaard. In het dossier bevindt zich direct bewijs voor een criminele herkomst van het geldbedrag van EUR 22.630. Verdachte heeft bekend dat [slachtoffer 1] meerdere malen (grote) geldbedragen naar zijn bankrekeningnummer heeft overgemaakt. Verdachte heeft daarover, zoals hiervoor aangegeven, verklaard dat hij dat geld van haar heeft geleend. Deze verklaring acht de rechtbank op basis van wat is opgenomen onder: ‘3.4.2 Bewezenverklaring afdreiging in vereniging [slachtoffer 1] ’ ongeloofwaardig.
Verdachte heeft het geld niet alleen verworven en voorhanden gehad omdat het op zijn bankrekening is gestort, hij heeft het ook opgenomen, onder meer in het Merkur Casino, en daarmee omgezet in contant geld. Ook heeft hij verklaard geldbedragen te hebben overgemaakt naar familieleden, aan wie hij – naar eigen zeggen – een schuld had en naar [medeverdachte] .
Conclusie
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat het totale geldbedrag dat verdachte van [slachtoffer 1] heeft ontvangen van EUR 22.630 afkomstig is van eigen misdrijf, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen.