ECLI:NL:RBAMS:2020:6147

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
13/033140-20 en 13/155792-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling afdreiging in vereniging en medeplegen van witwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/033140-20 en 13/155792-20. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van afdreiging en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte in de periode van 14 november 2019 tot en met 30 januari 2020 [slachtoffer 1] heeft afgedreigd door te dreigen een seksueel getint filmpje van haar openbaar te maken als zij geen geld overmaakte. In totaal heeft [slachtoffer 1] een bedrag van EUR 22.630 overgemaakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag, dat afkomstig was uit de afdreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de afdreiging van [slachtoffer 2], omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling voor gokverslaving en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan [slachtoffer 1] voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/033140-20 (zaak A) en 13/155792-20 (zaak B) (Promis)
Datum mondelinge uitspraak: 2 juli 2020
Schriftelijk ondertekend op: 16 juli 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.E.P.M. Kersten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, naar voren hebben gebracht. Ook mevrouw [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland was op de zitting aanwezig en heeft een toelichting gegeven op de vorderingen van de benadeelde partijen,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] was ook op de zitting aanwezig samen met haar vriendin,
[naam 2] , die namens haar het spreekrecht heeft uitgeoefend. [slachtoffer 2] was niet op de zitting aanwezig.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat:
Zaak A:
Feit 1: hij in de periode van 14 november 2019 tot en met 30 januari 2020 samen met een ander [slachtoffer 1] heeft afgedreigd door te dreigen een seksueel getint filmpje van haar publiekelijk te maken als zij geen geld, in totaal EUR 22.630, zou overmaken; en
Feit 2: hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag van EUR 22.630 in de periode van 15 november 2019 tot en met 5 februari 2020.
Zaak B:
hij in de periode van 22 december 2019 tot en met 5 januari 2020 samen met een ander [slachtoffer 2] heeft afgedreigd door te dreigen een seksueel getint filmpje van haar publiekelijk te maken als zij geen geld, in totaal EUR 1.000, zou overmaken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
In december 2019 werd een opsporingsonderzoek gestart naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] verklaarde dat zij in de DekaMarkt, waar zij werkte, een jongen had leren kennen die zichzelf voorstelde als ‘ [naam 3] ’. Er werden telefoonnummers uitgewisseld. Op 14 november 2019 vond een videogesprek plaats tussen beiden via WhatsApp. Tijdens dit videogesprek verrichtte [slachtoffer 1] seksuele handelingen bij zichzelf. [naam 3] kon dat zien. [naam 3] zei, kort voordat het videobellen werd beëindigd, dat hij [slachtoffer 1] had gefilmd toen zij de seksuele handelingen bij zichzelf verrichtte. In de periode daarna belde verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren. Hij zei dat [slachtoffer 1] geld moest overmaken. Als zij dat niet deed, zou verdachte het filmpje publiekelijk bekendmaken.
Tijdens het opsporingsonderzoek is er herhaaldelijk contact geweest tussen de politie en [naam 2] . [naam 2] is een goede vriendin van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] vertelde haar dat zij werd gechanteerd en dat zij daarom steeds geld overmaakte. [naam 2] heeft op een gegeven moment de telefoon van [slachtoffer 1] afgepakt, opdat [slachtoffer 1] geen geld meer kon overmaken naar verdachte. [naam 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] na de aangifte nog een aantal keer is benaderd over het seksueel getinte filmpje. Volgens [naam 2] maakte zich via het snapchataccount ‘ [naam 4] ’ ene ‘ [naam 5] ’ kenbaar bij [slachtoffer 1] . Hij presenteerde zichzelf als iemand die de kwestie over het filmpje op kon lossen. Er zou dan echter eerst geld moeten worden overgemaakt naar een rekeningnummer op naam van [medeverdachte] , de medeverdachte in deze zaak.
Op 19 februari 2020 deed [slachtoffer 2] aangifte van afdreiging. Zij had contact gehad met een snapchataccount genaamd ‘ [naam 4] ’. Volgens de aangifte stuurde [slachtoffer 2] seksueel getinte video’s naar het snapchataccount. Vervolgens werd zij gevraagd geld over te maken en als zij dat niet deed, dan zou de persoon achter het snapchataccount de seksueel getinte video bij de Albert Heijn, waar zij werkte, achterlaten. [slachtoffer 2] heeft meerdere malen geld heeft overgemaakt aan [medeverdachte] . Dit blijkt uit de bankafschriften die aan de aangifte van [slachtoffer 2] zijn gehecht.
Verdachte heeft de afdreiging van [slachtoffer 1] (zaak A onder feit 1) deels bekend. Het witwassen van het totaal van [slachtoffer 1] verkregen geldbedrag (zaak A onder feit 2), en de afdreiging van [slachtoffer 2] (zaak B) heeft verdachte ontkend.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de aan verdachte tenlastegelegde feiten in zaak A en zaak B, die laatste door middel van schakelbewijs, kunnen worden bewezen.
De officier van justitie vindt dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te dreigen en acht het medeplegen daarmee bewezen.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder zaak B tenlastegelegde, de afdreiging van [slachtoffer 2] , vanwege onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van het tenlastegelegde in zaak A, feiten 1 en 2, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak afdreiging [slachtoffer 2]
De rechtbank vindt de afdreiging van [slachtoffer 2] (zaak B, feit 1) niet bewezen, en spreekt verdachte daarvan vrij.
In het dossier bevindt zich onvoldoende bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de afdreiging van [slachtoffer 2] . In de aangifte van [slachtoffer 2] wordt niet gerefereerd aan verdachte. Evenmin is er door [slachtoffer 2] – in tegenstelling tot [slachtoffer 1] – geld overgemaakt naar het rekeningnummer van verdachte of zijn vrouw. Er bevindt zich in het dossier wel een proces-verbaal waaruit blijkt dat op de telefoon van verdachte een snapchataccount, ‘ [naam 6] ’, is aangetroffen dat contact heeft gehad met het snapchataccount van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] is daarover echter door de politie bevraagd en zij heeft verklaard dat zij niet meer weet of en, zo ja, wanneer zij contact heeft gehad met dat snapchataccount. Daarnaast heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] niet kent. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat dit anders zou zijn.
Het dossier bevat verder geen feiten en omstandigheden op basis waarvan de betrokkenheid van verdachte bij de afdreiging van [slachtoffer 2] kan worden vastgesteld.
Naast het feit dat het vereiste bewijsminimum van twee bewijsmiddelen niet wordt gehaald, is de rechtbank er ook niet ten volle van overtuigd dat verdachte betrokken is geweest bij de afdreiging van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal daarom het bewijs tegen verdachte inzake de afdreiging van [slachtoffer 1] niet gebruiken als schakelbewijs in het kader van de aan verdachte verweten afdreiging van [slachtoffer 2] .
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van de aan hem tenlastegelegde afdreiging van [slachtoffer 2] .
3.4.2
Bewezenverklaring afdreiging in vereniging [slachtoffer 1]
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte in de periode van 14 november 2019 tot en met 30 januari 2020 in Nederland, in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer 1] heeft afgedreigd door bedreiging met openbaring van een geheim, namelijk openbaring van het, al dan niet bestaande, seksueel getinte filmpje.
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij direct, nadat verdachte had aangegeven dat hij haar seksuele handelingen had gefilmd, gezegd heeft dat hij dit filmpje niet bekend mocht maken bij anderen. Dit gesprek vond plaats tijdens het videogesprek van 14 november 2019.
In de periode daarna is [slachtoffer 1] meerdere keren telefonisch, via WhatsApp en via Snapchat benaderd door verdachte. Hij zei tegen [slachtoffer 1] dat zij geld aan hem moest overmaken, anders zou hij het filmpje publiekelijk bekendmaken. [slachtoffer 1] was ontzettend bang dat hij dit echt zou doen en maakte om die reden telkens geld over naar verdachte. Zij voelde zichzelf daartoe gedwongen, zo verklaarde zij bij de rechter-commissaris.
Verdachte heeft bekend dat [slachtoffer 1] meerdere malen (grote) geldbedragen naar zijn bankrekeningnummer heeft overgemaakt. Zijn verklaring daarvoor is dat [slachtoffer 1] hem dat geld leende. Verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat het zou kunnen dat hij zichzelf heeft voorgesteld als ‘ [naam 3] ’ aan [slachtoffer 1] . Ook heeft hij op de zitting verklaard dat het zou kunnen dat hij tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij een seksueel getint filmpje van haar heeft gemaakt en dat hij het publiekelijk zou maken, als ze geen geld naar hem over zou maken. Hij verklaarde op de zitting dat hij allerlei zaken verzon en over veel dingen heeft gelogen om maar geld te krijgen van [slachtoffer 1] .
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte, dat hij het geld van [slachtoffer 1] leende, niet aannemelijk. [slachtoffer 1] is meerdere malen gehoord, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, en heeft consequent verklaard over wat er volgens haar is gebeurd. De rechtbank vindt de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en ze worden voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de verklaringen van [naam 2] en de afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachten waarop hieronder onder het kopje ‘medeplegen’ nader zal worden ingegaan.
Medeplegen
Verdachte heeft bij de afdreiging van [slachtoffer 1] nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] . Nadat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan, is nog een aantal keer contact gezocht met haar over het filmpje. Zij werd niet alleen door verdachte benaderd, maar ook door ene ‘ [naam 5] ’ via het snapchataccount [naam 4] . Inmiddels had [naam 2] de telefoon van [slachtoffer 1] afgepakt om te voorkomen dat ze nog meer geld zou overmaken. [naam 2] deed verslag aan de politie van relevante berichtgeving die zij ontving op de telefoon van [slachtoffer 1] . Volgens [naam 2] zei [naam 5] via Snapchat tegen [slachtoffer 1] dat hij met haar zou willen trouwen en kinderen met haar zou willen krijgen. Daarnaast liet hij weten dat iemand hem had benaderd en gezegd had dat hij het bewuste filmpje van [slachtoffer 1] had. [naam 5] presenteerde zichzelf als een soort tussenpersoon die het probleem op kon lossen voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] moest een geldbedrag aan hem overmaken, dan zou [naam 5] dat geldbedrag vervolgens overmaken aan iemand die er dan weer voor zou zorgen dat [slachtoffer 1] al haar geld terug zou krijgen. Het geld moest worden overgemaakt naar een rekeningnummer op naam van ‘ [medeverdachte] ’. Uit het dossier blijkt dat op de telefoon van [medeverdachte] het snapchataccount ‘ [naam 4] ’ is aangetroffen. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat ‘ [naam 5] ’ in werkelijkheid [medeverdachte] is.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] voor het laatst is benaderd door verdachten op 30 januari 2020. Uit een getuigenverklaring van [naam 2] blijkt dat [slachtoffer 1] via WhatsApp is benaderd door een onbekend telefoonnummer, te weten: [nummer] . In het WhatsApp-gesprek stelde de persoon achter het nummer zich voor als een Imam. Bij deze Imam had een ‘moslimbroeder’ zich gemeld, met de boodschap dat hij geld had gevraagd van een meisje omdat hij een ‘haram’ filmpje had. De Imam zou nu de USB-stick krijgen, als er geld werd overgemaakt.
Het bedrag zou moeten worden overgemaakt op een rekeningnummer, waarvan uit het dossier blijkt dat het op naam staat van [medeverdachte] . Ook het voornoemde telefoonnummer staat op naam van [medeverdachte] .
Uit door de politie afgeluisterd telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] leidt de rechtbank af dat zij de tactieken om [slachtoffer 1] geld uit de zak te kloppen onderling hebben besproken. Zowel de variant waarin [medeverdachte] zich zou voordoen als redder in nood die tegen een vergoeding ervoor zou zorgen dat [slachtoffer 1] haar geld zou terugkrijgen, als het scenario om zich voor te doen als Imam die van het filmpje op de hoogte is, is tussen verdachte en [medeverdachte] afgestemd en vervolgens op [slachtoffer 1] toegepast.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de afdreiging van [slachtoffer 1] . Dat wordt onderstreept door het feit dat uit een tussen verdachten afgeluisterd telefoongesprek blijkt dat [medeverdachte] op een gegeven moment onderweg was naar de supermarkt waar [slachtoffer 1] werkt, de DekaMarkt, om te proberen geld los te krijgen van [slachtoffer 1] , terwijl hij ondertussen telefoneert met verdachte. Op camerabeelden van de DekaMarkt is [medeverdachte] te zien met zijn telefoon aan zijn oor. De tijdspanne van het telefoongesprek is identiek aan de tijd waarop [medeverdachte] op de camerabeelden te zien is, zo blijkt uit het dossier. Tijdens het telefoongesprek wordt ook gesproken over [slachtoffer 1] . Verdachten spreken ook tijdens dit gesprek over een filmpje, dat ze zich voorgedaan hadden als Imam en de naam ‘ [naam 3] ’ wordt genoemd.
De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee vindt de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachten met de bedreigingen met het publiekelijk bekendmaken van het, al dan niet bestaande, filmpje, het oogmerk hebben gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank neemt daarbij de verklaring van verdachte in aanmerking dat hij van alles verzon om maar geld te krijgen van [slachtoffer 1] , dat het zou kunnen dat hij tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij een seksueel getint filmpje van haar heeft gemaakt en dat hij het publiekelijk zou maken, als ze geen geld naar hem over zou maken. Daarnaast zijn de tussen verdachten afgeluisterde telefoongesprekken van belang. In het bijzonder hecht de rechtbank daarbij waarde aan een telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020, waarbij verdachte suggereert dat [medeverdachte] eens zou kunnen proberen te zeggen dat hij een vriend is van [naam 3] en dat hij dan op die manier geld van haar zou kunnen krijgen en of [medeverdachte] wel over ‘het filmpje’ was begonnen tegen [slachtoffer 1] . Of [medeverdachte] had gezegd dat er een filmpje van haar was bij de Imam. ‘Je had [haar] bijna zover gekregen die ene dag dat ze drie barkies wilde overmaken […]’, zegt verdachte tegen [medeverdachte] over [slachtoffer 1] . Barkie is straattaal voor 100 euro. In een ander afgeluisterd telefoongesprek, opgenomen op 1 februari 2020, als [medeverdachte] in de DekaMarkt loopt waar [slachtoffer 1] werkt, uit hij zijn teleurstelling over dat hij [slachtoffer 1] niet kan vinden. Hij zegt dan tegen verdachte: ‘mijn enige kans op een beetje doekoes is weg’. Doekoes is straattaal voor geld.
Dit zijn slechts enkele sprekende voorbeelden uit het dossier van afgeluisterde telefoongesprekken waaruit blijkt dat verdachten [slachtoffer 1] zagen als iemand van wie zij voortdurend geld konden afdreigen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachten in nauwe en bewuste samenwerking met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, [slachtoffer 1] hebben afgedreigd. De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in zaak A onder 1.
3.4.3
Bewezenverklaring witwassen
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte in de periode van 15 november 2019 tot en met 10 januari 2020 in Nederland, in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , geld afkomstig uit eigen misdrijf, namelijk de afdreiging van [slachtoffer 1] , heeft witgewassen.
Eigen misdrijf
De rechtbank acht het, gelet op hetgeen in rubriek 3.4.2 is overwogen, aannemelijk dat het in zaak A onder 2 tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf, zoals in zaak A onder 1 wordt bewezenverklaard. In het dossier bevindt zich direct bewijs voor een criminele herkomst van het geldbedrag van EUR 22.630. Verdachte heeft bekend dat [slachtoffer 1] meerdere malen (grote) geldbedragen naar zijn bankrekeningnummer heeft overgemaakt. Verdachte heeft daarover, zoals hiervoor aangegeven, verklaard dat hij dat geld van haar heeft geleend. Deze verklaring acht de rechtbank op basis van wat is opgenomen onder: ‘3.4.2 Bewezenverklaring afdreiging in vereniging [slachtoffer 1] ’ ongeloofwaardig.
Verdachte heeft het geld niet alleen verworven en voorhanden gehad omdat het op zijn bankrekening is gestort, hij heeft het ook opgenomen, onder meer in het Merkur Casino, en daarmee omgezet in contant geld. Ook heeft hij verklaard geldbedragen te hebben overgemaakt naar familieleden, aan wie hij – naar eigen zeggen – een schuld had en naar [medeverdachte] .
Conclusie
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat het totale geldbedrag dat verdachte van [slachtoffer 1] heeft ontvangen van EUR 22.630 afkomstig is van eigen misdrijf, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1:
in de periode van 14 november 2019 tot en met 30 januari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met openbaring van een geheim, [slachtoffer 1] meermalen te dwingen tot de afgifte van meerdere geldbedragen van in totaal (ongeveer) 22.630 euro, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, te weten aan die [slachtoffer 1] , door
- contact te leggen met die [slachtoffer 1] en zich voor te doen als ‘ [naam 3] ’ en
- vervolgens (persoonlijke) gegevens van die [slachtoffer 1] buit te maken en te zeggen tegen [slachtoffer 1] dat er een seksueel getint filmpje van haar was en te doen alsof er een seksueel getint filmpje was en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zij, [slachtoffer 1] , meerdere geldbedragen van in totaal (ongeveer) 22.630 euro moet overmaken, omdat hij, verdachte en zijn mededader, anders de naam en het filmpje van die [slachtoffer 1] publiekelijk zouden maken.
Feit 2:
in de periode van 15 november 2019 tot en met 10 januari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander geldbedragen van in totaal (ongeveer) 22.630 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en omgezet, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie koppelt aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [medeverdachte] , deelnemen aan schuldhulpverlening en het meewerken met al het andere dat de reclassering noodzakelijk vindt.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te volstaan met de oplegging van een taakstraf en de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander [slachtoffer 1] afgedreigd. Daarnaast heeft hij het geld dat uit dit misdrijf afkomstig is, witgewassen. Verdachten hebben een geraffineerd plan gemaakt om [slachtoffer 1] geld afhandig te maken. Verdachte deed zich voor als aardige, betrokken man om zo het vertrouwen van [slachtoffer 1] te winnen. Vervolgens heeft hij haar doen geloven dat hij een seksueel getinte video van haar in zijn bezit had en heeft hij haar met openbaarmaking daarvan bedreigd als ze niet zou betalen. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] een kwetsbare vrouw is en uit een gelovig milieu komt waarin dergelijke beelden niet worden geaccepteerd.
Daarvan hebben verdachten gewetenloos misbruik gemaakt. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 1] meer dan 20.000 euro overgemaakt. Op de zitting heeft de officier van justitie de rechtbank een geluidsfragment laten horen van een afgeluisterd telefoongesprek tussen de verdachten onderling. De verdachten lachten hard om het verhaal dat zij hadden verzonnen over de Imam en over de domheid van [slachtoffer 1] . Dat toont aan dat zij geen enkel respect hadden voor het leven van [slachtoffer 1] en de impact die hun gedragingen daarop hadden. Het ging verdachten puur om hun eigen gewin. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. [slachtoffer 1] leefde in voortdurende angst dat het filmpje publiekelijk bekend zou worden gemaakt en haar familie erachter zou komen. [slachtoffer 1] durfde vanaf januari 2020 niet meer naar buiten. Ook durfde ze niet meer naar haar werk te gaan, omdat ze zich daar niet veilig voelde. Er is sprake van gevoelens van schaamte en woede binnen haar familie, die inmiddels van de zaak op de hoogte zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 juni 2020. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft verdachte immers vrijgesproken van het tenlastegelegde in zaak B .
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij kampt met een gokverslaving en hoge schulden. Hij verklaarde wanhopig te zijn en moest op wat voor manier dan ook aan geld komen. Dit heeft er mede toe geleid dat hij mensen geld afhandig ging maken door hen te chanteren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hulp nodig heeft om van zijn verslaving af te komen en zal daarom een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Hij zal onder andere worden verplicht zich te laten behandelen voor zijn gokverslaving en hij zal moeten meewerken aan schuldhulpverlening. Hiermee hoopt de rechtbank de kans op herhaling te verkleinen.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer 1] en [medeverdachte] en deelname aan schuldhulpverlening.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vorderingen
Zaak A:
[slachtoffer 1] :
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert EUR 22.630 als vergoeding van materiële schade en EUR 1.500 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is bij elkaar opgeteld EUR 23.860. In de vordering is zijn de bedragen verkeerd bij elkaar opgeteld en wordt een totaalbedrag van EUR 24.130 genoemd. De rechtbank ziet dat als een kennelijke verschrijving en gaat uit van een gevorderd bedrag van EUR 22.630.
Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Zaak B:
[slachtoffer 2] :
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert EUR 1.000 als vergoeding van materiele schade en EUR 1.500 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
Zaak A en zaak B: Vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor de materiële schade en immateriële schade ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De officier van justitie verzoekt de rechtbank daarbij ook de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Standpunt van de verdediging
Zaak A: Vordering van [slachtoffer 1]
Voor wat betreft de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B: Vordering van [slachtoffer 2]
De verdediging verzoekt de rechtbank om de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de verdediging in deze zaak vrijspraak heeft bepleit.
8.4
Oordeel van de rechtbank
Zaak A: Vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden en de rechtbank stelt deze voor wat betreft de materiële schade vast op een bedrag van EUR 22.360 en voor wat betreft de immateriële schade op een bedrag van EUR 1.500. Verdachte is voor de schade met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank wijst de vordering toe. In totaal komt het door verdachte te vergoeden bedrag neer op
EUR 23.860. De materiële en immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019, zijnde de eerste dag van de periode waarin het strafbare feit is gepleegd (14 november 2019 tot en met 30 januari 2020), tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in rubriek 4 van dit vonnis bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een totaalbedrag van EUR 23.860.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van EUR 22.630 en de immateriële schadevergoeding van EUR 1.500, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Als ‘vervangende gijzeling’, bedoeld als dwangmiddel om de verdachte tot betaling te bewegen, legt de rechtbank op 147 dagen. Anders dan de term doet vermoeden vervalt de verplichting tot betaling niet met het uitzitten van de gijzeling.
Zaak B: Vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte is vrijgesproken van het in zaak B onder feit 1 aan hem tenlastegelegde feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 57, 318, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdacht meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1:afdreiging, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2:medeplegen van witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen drie weken na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in gokgedrag ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met [medeverdachte] en [slachtoffer 1] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van in totaal
EUR 23.860(drieëntwintigduizend achthonderdzestig euro).
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van EUR 22.630 en de immateriële schadevergoeding van EUR 1.500, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk aan [slachtoffer 1] het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van EUR
23.86(drieëntwintigduizend achthonderdzestig euro). Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van EUR 22.630 en de immateriële schadevergoeding van EUR 1.500, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorgaande betalingsverplichtingen bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 147 (honderdzevenenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte of zijn mededader aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2020 en schriftelijk ondertekend op 16 juli 2020
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/033140-20 (zaak A) en 13/155792-20 (zaak B) (Promis)
HERSTELVONNIS
Datum ondertekening: 4 september 2020
Herstelvonnis gewezen naar aanleiding van het op 16 juli 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam gewezen schriftelijke vonnis in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] .
De rechtbank is na het wijzen van het vonnis gebleken dat in het vonnis op pagina 8 staat:

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert EUR 22.630 als vergoeding van materiële schade en EUR 1.500 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is bij elkaar opgeteld EUR 23.860. In de vordering is zijn de bedragen verkeerd bij elkaar opgeteld en wordt een totaalbedrag van EUR 24.130 genoemd. De rechtbank ziet dat als een kennelijke verschrijving en gaat uit van een gevorderd bedrag van EUR 22.630.
Dat is onjuist. Het in de vordering genoemde bedrag van EUR 24.130 klopt: dit is de som van EUR 22.630 en EUR 1.500. Het betreft hier een kennelijke misslag. De voorgaande paragraaf moet als volgt worden gelezen:

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert EUR 22.630 als vergoeding van materiële schade en EUR 1.500 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is bij elkaar opgeteld EUR 24.130.
Het genoemde totaalbedrag van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] van EUR 23.860 op pagina’s 9, 11 en 12 dient telkens te worden gelezen als
EUR 24.130(vierentwintigduizend honderddertig euro).
Daarnaast is op pagina 9 eenmaal abusievelijk het bedrag EUR 22.360 genoemd in plaats van EUR 22.630.
Dit herstelvonnis is gewezen door:
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van I. Struijkenkamp, griffier.