ECLI:NL:RBAMS:2021:7580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/13/707517 / KG ZA 21-778
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een zakelijke relatie door een betaaldienstverlener met integriteitsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een stichting, die zich richt op het bieden van islamitische uitvaartdiensten, en een betaaldienstverlener. De stichting, eiseres, had een account bij de gedaagde betaaldienstverlener, die haar diensten per 24 september 2021 had opgezegd. De gedaagde stelde dat de opzegging noodzakelijk was vanwege een te hoog integriteitsrisico, dat voortvloeide uit de aard van de dienstverlening van de stichting en haar transacties. De stichting betwistte de rechtmatigheid van de opzegging en vorderde dat de gedaagde haar dienstverlening zou voortzetten totdat zij een alternatieve betaaldienstverlener had gevonden of totdat een rechterlijke uitspraak was gedaan over de onrechtmatigheid van de opzegging.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de stichting afhankelijk was van de betaaldiensten voor haar donateurs en dat de opzegging ernstige gevolgen zou hebben voor haar continuïteit. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde zich op de contractuele opzeggingsbevoegdheid kon beroepen, aangezien de opzegging in overeenstemming was met de voorwaarden van de gebruiksovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in deze situatie niet in de weg stonden aan de opzegging, en dat de gedaagde niet gehouden was om een zwaarwegende reden voor de opzegging aan te voeren. De vorderingen van de stichting werden dan ook afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/707517 / KG ZA 21-778 IK / JD
Vonnis in kort geding van 3 november 2021
in de zaak van
de stichting
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 23 september 2021,
advocaat mr. M.F.J. Anink te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. de Steur te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 20 oktober 2021 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
[eiseres] en [gedaagde] hebben beiden producties ingediend. [eiseres] heeft op 19 oktober 2021 aanvullende (‘reactieve’) producties ingediend. Die producties laat de voorzieningenrechter buiten beschouwing, omdat deze niet 24 uur voor de mondelinge behandeling zijn ingediend en [eiseres] daardoor niet voldoende gelegenheid heeft gehadom van die producties kennis te nemen. Beide partijen hebben een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eiseres] :
- mr. Anink met mr. J.J. Schnezler en een stagiaire;
- [betrokkene 1] , secretaris en penningmeester van [eiseres] ;
- [betrokkene 2] , voorzitter van [eiseres] ,
aan de kant van [gedaagde] :
- mr. De Steur met mr. M. Peters;
- [betrokkene 3] , hoofd juridische afdeling [gedaagde] ;
- [betrokkene 4] , bedrijfsjurist bij [eiseres] .
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een stichting die zich ten doel stelt om moslims in Nederland te voorzien van een uitvaart volgens de islamitische voorschriften, om islamitische alternatieven voor (conventionele) verzekeringen te bieden en om islamitische begraafplaatsen te verkrijgen en in stand te houden. Voor haar financiering is [eiseres] grotendeels afhankelijk van haar donateurs, die allen woonachtig dienen te zijn in Nederland en per persoon maximaal € 9,00 per maand mogen doneren.
2.2.
[gedaagde] is een betaaldienstverlener (“
payment service provider”) die bedrijven en instellingen in staat stelt om via een pakket met verschillende betaalmethoden betalingen van consumenten te ontvangen. Betaalmethoden die [gedaagde] ondersteunt zijn onder meer iDEAL en SEPA-incasso.
2.3.
[gedaagde] biedt haar diensten aan tegen voorwaarden die zij heeft neergelegd in een
Gebruiksovereenkomst. Bedrijven die van haar diensten gebruik willen maken kunnen zich online registreren door een account aan te maken en informatie te verschaffen over het bedrijf en over de websites (URLs) waarop de betaaldiensten zullen worden gebruikt. In artikel H.8 van de Gebruiksovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende bepaald.
“(...)Iedere Partij heeft het recht de Overeenkomst te beëindigen, daarbij een termijn in acht te nemen van ten minste één (1) kalendermaand.(...)”
2.4.
[eiseres] heeft begin 2018 een account aangemaakt bij [gedaagde] en heeft het registratieproces verder doorlopen, totdat eind februari 2018 de verschafte bedrijfsgegevens door [gedaagde] waren goedgekeurd. Op 11 januari 2021 heeft [gedaagde] tevens een aanvraag van [eiseres] goedgekeurd voor het verlenen van de betaalfaciliteit SEPA-incasso.
2.5.
Bij e-mail van 24 augustus 2021 heeft [gedaagde] haar dienstverlening aan [eiseres] opgezegd per 24 september 2021. Over de reden daarvoor vermeldt de e-mail:

(…)Wij hebben uw account tijdens periodieke controle opnieuw onder ogen gekregen. Tijdens deze controle is echter gebleken dat uw account – vanwege recente wijzigingen in wetgeving en [gedaagde] beleid – niet meer binnen onze portefeuille past.(…)
2.6.
Bij e-mail van dezelfde dag heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven (samengevat) dat zij haar activiteiten altijd laat analyseren door bevoegde juristen om aan het wettelijke kader te voldoen. [eiseres] heeft zich bereid verklaard om documentatie beschikbaar te stellen en vragen te beantwoorden. Daarnaast heeft [eiseres] gevraagd welke wetswijziging of beleidswijziging ertoe heeft geleid dat de relatie is beëindigd.
2.7.
Bij e-mail van 7 september 2021 heeft [gedaagde] - voor zover van belang – als volgt gereageerd.

(...)We begrijpen dat onze beslissing frustrerend voor u kan zijn.Onze compliance afdeling achtte het risico dat voortvloeit uit uw account te hoog. Omdat we begrijpen dat deze actie voor u verrassend kan zijn, hebben we u een opzegtermijn van een maand gegeven, zodat u genoeg tijd heeft om een andere betalingsprovider te vinden zonder inkomsten te verliezen. Gelieve te begrijpen dat onze beslissing definitief is en niet kan worden aangevochten.(...)
2.8.
Bij brief van 13 september 2021 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de opzegging door [gedaagde] . Zij heeft in die brief (samengevat) aangevoerd dat de opzegging onrechtmatig is en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de opzegging.
2.9.
Bij e-mail van 16 september 2021 heeft [gedaagde] de onrechtmatigheid van de opzegging gemotiveerd betwist.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat -
I [gedaagde] te veroordelen om haar dienstverlening aan [eiseres] voort te zetten en de betaalfaciliteiten te blijven verlenen, dit ten minste totdat [eiseres] succesvol met een andere financiële instelling een zakelijke relatie is aangegaan met ten minste dezelfde betaalfaciliteiten, althans ten minste totdat een rechterlijke instantie in de bodemprocedure een uitspraak heeft gedaan over (de onrechtmatigheid van) de opzegging, althans ten minste gedurende vijf jaar of een andere redelijke termijn, op straffe van een dwangsom;
II [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de in de bodemprocedure te vorderen buitengerechtelijke kosten;
III [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, alsmede in de nakosten, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen (samengevat) het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft de opzegging uitsluitend gegrond op de opzeggingsbepaling in de
Gebruiksovereenkomst. Gelet op de omstandigheden van het geval is een beroep op die bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
[gedaagde] heeft haar zorgplicht jegens [eiseres] geschonden door geen, of evident te weinig rekening te houden met haar belangen.
De eisen van redelijkheid en billijkheid en de zorgplicht van [gedaagde] brengen mee dat een opzegging alleen mogelijk is op een in de gegeven omstandigheden voldoende zwaarwegende grond. [gedaagde] had daarom een belangenafweging moeten maken, in het kader van een adequate individuele toetsing.
Als [gedaagde] wel een belangenafweging had gemaakt, zou deze in het voordeel van [eiseres] zijn uitgevallen. De betaalfaciliteiten van [gedaagde] zijn namelijk onontbeerlijk voor [eiseres] , die daarvoor geen alternatief heeft . Beschikt zij hier niet meer over, dan zal een staking van de dienstverlening van [eiseres] onvermijdelijk zijn en zal [eiseres] moeten worden opgeheven. Het commerciële belang van [gedaagde] bij opzegging (het besparen op compliance-kosten) weegt niet op tegen het zwaarwegende belang van [gedaagde] om van de dienstverlening gebruik te kunnen blijven maken.
3.3.
[gedaagde] heeft (samengevat) het volgende verweer gevoerd.
Artikel H.8 van de Gebruikersovereenkomst biedt een contractuele basis voor de opzegging die [gedaagde] heeft gedaan. De reden voor opzegging is gelegen in de aanwezigheid van een te hoog integriteitsrisico bij gebruik van de betaalsystemen van [gedaagde] door [eiseres] . [gedaagde] past eigen beleid toe om die integriteitsrisico’s te beoordelen. Daartoe is zij verplicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Bij te hoge integriteitsrisico’s is [gedaagde] - op grond van artikel 5 Wwft - gehouden de zakelijke relatie met de cliënt te verbreken bij de eerstvolgende gelegenheid. Ingevolge artikel H.8 had [gedaagde] de gelegenheid om op te zeggen tegen termijn van een maand. Zij heeft die termijn, vanwege dit kort geding, nog met een termijn verlengd.
Het beroep op die contractuele opzeggingsbevoegdheid is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Het vereiste van een ‘zwaarwichtige of zwaarwegende reden’ geldt in dit geval niet, omdat dit een toets is die speelt bij beëindiging van een betaalrekening door een bank. [gedaagde] is geen bank.
[gedaagde] betwist dat de continuïteit van [eiseres] in gevaar komt als gevolg van de opzegging. Zij houdt toegang tot het bancaire systeem, kan betalingen verrichten en ontvangen, en de afgegeven machtigingen voor automatische incasso blijven in stand. Als gevolg van de opzegging zal [eiseres] de wijze van incasseren rechtstreeks met haar bank moeten regelen. Dat is geen reden om [gedaagde] te verplichten haar diensten aan [eiseres] te blijven aanbieden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiseres] zijn in dit kort geding slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter deze eveneens toewijst en indien van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat het grootste deel van de betalingen van haar donateurs tot stand komt door middel van een eerste betaling via iDeal, waarmee tegelijkertijd een SEPA-machtiging wordt gegeven door de donateur, voor een geautomatiseerde maandelijkse afschrijving. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat haar bank, de ING, een limiet stelt van € 37.000,00 voor het totale bedrag dat per maand kan worden ontvangen uit SEPA-incasso. Op dit moment ontvangt [eiseres] maandelijks € 36.000,00 via SEPA-incasso. Aannemelijk is dat dit op kort termijn tot problemen kan leiden, nu onduidelijk is of de SEPA-machtigingen die nu bij [gedaagde] ‘lopen’ kunnen worden ondergebracht bij de ING, er weinig ruimte is voor SEPA-machtigingen van nieuwe donateurs bij de ING, en er nog geen alternatieve betaaldienstverlener is gevonden die, net als [gedaagde] , de combinatie van betaling via iDeal en een SEPA-machtiging voor [eiseres] wil verzorgen. [eiseres] heeft daarom spoedeisend belang bij haar vorderingen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij de Gebruiksovereenkomst zijn overeengekomen, en dat iedere partij op grond van artikel H.8 van die overeenkomst in beginsel bevoegd is om de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een termijn van een maand. [gedaagde] stelt zich kort gezegd op het standpunt dat zij zich op die bepaling
magberoepen (nu er geen feiten en omstandigheden zijn die maken dat gebruikmaking van die contractuele opzeggingsbevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is) en dat zij zich ook op die bepaling
moetberoepen (nu zij daartoe is gehouden op grond van Wwft-verplichtingen).
4.4.
Dat [gedaagde] gehouden is om de Gebruiksovereenkomst op te zeggen op grond van haar Wwft-verplichtingen heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft aangevoerd dat er sprake is van een integriteitsrisico, in verband met (i) de aard van de dienstverlening van [eiseres] en de aard van haar transacties, die over de betaalsystemen van [gedaagde] lopen, en (ii) de verbondenheid van [eiseres] met de Stichting [naam stichting] (met dezelfde oprichter, bestuurder en UBO: de heer [betrokkene 2] ). Op basis van een doorlopende monitoring van de zakelijke relatie met [eiseres] en Stichting [naam stichting] , waaronder monitoring van de aard, omvang en hoeveelheid transacties die over de betaalsystemen van [gedaagde] lopen, is [gedaagde] tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een ‘onbeheersbaar risico’. [gedaagde] heeft ook de relatie met de Stichting [naam stichting] beëindigd. Echter, om welke (soort) transacties het gaat, welk risico dit precies oplevert en welk risico’s er worden verbonden aan de persoon van [betrokkene 2] , heeft [gedaagde] ook tijdens de mondelinge behandeling niet nader willen toelichten, omdat haar interne beleid voor het beoordelen van integriteitsrisico’s geheim is. Dit heeft tot gevolg dat voorshands niet kan worden aangenomen dat er sprake is van een integriteitsrisico, als gevolg waarvan [gedaagde] op grond van haar Wwft-verplichtingen gehouden was de Gebruiksovereenkomst op te zeggen.
4.5.
Het voorgaande laat onverlet dat het beginsel van contractsvrijheid meebrengt dat [gedaagde] zich in beginsel op de door partijen overeengekomen opzeggingsbevoegdheid (artikel H.8 Gebruiksovereenkomst) kan beroepen. Zoals [eiseres] terecht heeft aangevoerd kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval wel in de weg staan aan opzegging, danwel opzegging zonder zwaarwegende grond (ECLI:NL:HR:2016:1134)..
4.6.
Anders dan [eiseres] heeft bepleit, wordt voorshands geoordeeld dat op [gedaagde] niet een bijzondere zorgplicht rust die maakt dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. De jurisprudentie die [eiseres] heeft aangehaald met betrekking tot beëindiging van een bankrelatie is niet onverkort van toepassing, nu [gedaagde] geen bank is maar een betaaldienstverlener. De opzegging heeft niet tot gevolg dat [eiseres] geen toegang meer heeft tot het bancaire systeem of tot het girale betalingsverkeer. [eiseres] zal als gevolg van de opzegging mogelijk wel genoodzaakt zijn om de wijze waarop haar donateurs maandelijks geld overmaken aan te passen, of in zee moeten gaan met een andere betaaldienstverlener die vergelijkbare betaaldiensten aanbiedt als [gedaagde] . Dat dit tot op heden niet is gelukt, is vooralsnog onvoldoende om te concluderen dat het beroep op artikel H.8 van de Gebruiksovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiseres] heeft weliswaar aangevoerd dat haar huidige bank alleen schriftelijke SEPA-machtigingen accepteert tot een maximum van in totaal € 37.000,00 per maand, maar daarmee is niet voldoende aannemelijk dat die belemmering voor [eiseres] zodanig ernstig is, dat staking van de dienstverlening van [eiseres] onvermijdelijk zal zijn en dat [eiseres] zal moeten worden opgeheven. Al met al brengt de aard en de inhoud van de Gebruiksovereenkomst met zich dat deze ook zonder zwaarwegende of gewichtige reden kan worden beëindigd en dat de opzegging, gelet op de omstandigheden van het geval en de aard van de betrokken belangen, niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde voorzieningen zullen worden geweigerd. Dat geldt ook voor het gevorderde voorschot op de in de bodemprocedure te vorderen buitengerechtelijke kosten. Voorshands wordt immers geoordeeld dat [gedaagde] de Gebruiksovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd.
4.8.
[eiseres] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
– € 667,00 € 667,00 aan griffierecht en
– € 667,00 €
1.016,00aan salaris advocaat
€ 1.683,00 totaal

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.