In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: BpfBouw) en een deelnemer aan het pensioenfonds, aangeduid als [eiser]. De zaak betreft de vraag of BpfBouw gerechtigd was om een foutief vastgesteld ouderdomspensioen van [eiser] te herstellen. De deelnemer had op 1 november 2016 recht op een ouderdomspensioen, maar de bedragen die hem eerder waren medegedeeld, waren te hoog. BpfBouw had in verschillende brieven aan [eiser] aangegeven dat zijn pensioenbedragen hoger waren dan de bedragen waarop hij op grond van het pensioenreglement recht had. Na bezwaar van [eiser] heeft BpfBouw de situatie laten beoordelen door een commissie, die het verzoek om de pensioenuitkering te verhogen afwees. De Ombudsman Pensioenen adviseerde echter om de pensioenuitkering met terugwerkende kracht aan te passen, maar BpfBouw volgde dit advies niet op.
De kantonrechter oordeelde dat het pensioenreglement bepalend is voor de omvang van de pensioenaanspraken en dat BpfBouw het recht heeft om een aanvankelijk te hoog vastgesteld pensioen te corrigeren, tenzij dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter concludeerde dat [eiser] niet voldoende had onderbouwd dat hij op de foutieve informatie van BpfBouw had vertrouwd en dat hij daardoor nadeel had geleden. De beslissing om met vervroegd pensioen te gaan was niet gebaseerd op de foutieve informatie, maar op andere omstandigheden. Daarom werden de vorderingen van [eiser] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.