Overwegingen
1. [vergunninghouder] is eigenaar van het pand [adres 2] . Eisers huren de woning op het adres [adres 3] . [vergunninghouder] verhuurt op het adres [adres 1] sinds 2016 vier onzelfstandige woonruimten aan studenten / recent afgestudeerden. Hiervoor heeft [vergunninghouder] op 13 juni 2019 een omzettingsvergunning aangevraagd. Tevens heeft hij voor dit adres op 16 december 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van een brandcompartiment door het verplaatsen van een woningtoegangsdeur. Eisers delen het gemeenschappelijke trappenhuis met de vier bewoonsters van de tweede verdieping.
Beoordeling van de beroepen
Zaaknummer 20/2403 (omzettingsvergunning)
2. De relevante wettelijke en andere bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3. Om negatieve effecten op de leefbaarheid te voorkomen, heeft het college aan de omzettingsvergunning een aantal voorwaarden verbonden: de woning moet over een gemeenschappelijke verblijfsruimte beschikken en de geluidisolatie moet op 1 juli 2022 aan bepaalde vereisten voldoen.
4. Eisers voeren aan dat met de omzetting naar vier onzelfstandige woonruimten het woongenot, de privacy en de leefbaarheid sterk zijn verminderd. De studenten hebben een leefstijl die sterk afwijkt van die van een gezin, met muziek en feestjes. De opeenvolging van studenten draagt hier aan bij en de geluidsisolatie is onvoldoende. Het openen en (niet) sluiten van de toegangsdeur verstoort de nachtrust en de privacy. Deze deur is in 2016 van de tweede verdieping naar de eerste verdieping verplaatst en grenst aan de slaapkamer, douche, keuken en zijkamer van eisers.
5. Het college kan een omzettingsvergunning weigeren indien het met de omzetting gediende belang naar het oordeel van het college kleiner is dan het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad of de omzetting naar het oordeel van het college een negatief effect heeft op de leefbaarheid en het college dat negatieve effect of de aantasting van de woonruimtevoorraad niet kan ondervangen door het stellen van voorwaarden dan wel voorschriften aan de omzettingsvergunning.Het college heeft in paragraaf 2.3.2 van beleidsregel 12 van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad (hierna: de Beleidsregels) invulling gegeven aan deze bevoegdheid.
Uit de Beleidsregels volgt dat het college een belangenafweging heeft gemaakt over de aantasting van de leefbaarheid door een groter woningaanbod na een omzetting. Op basis van die afweging hanteert het college als uitgangspunt dat een omzettingsvergunning voor vier onzelfstandige woonruimten wordt verleend als de woning over een voldoende ruime gemeenschappelijke woonkamer beschikt en aan de eisen van geluidsisolatie voldoet.
Met die voorwaarden wordt beoogd een onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid te voorkomen.
6. Het bestreden besluit I berust op het advies van de bezwaarschriftencommissie van 3 maart 2020 (hierna: de commissie). Volgens de commissie voldoet de woning aan de in overweging 3. genoemde voorwaarden. Met deze voorwaarden wordt aan de belangen van, onder andere, de leefbaarheid tegemoetgekomen. In dat geval wordt het belang dat is gediend met de omzetting zwaarwegender geacht dan de belangen die hierdoor worden getroffen en wordt de omzettingsvergunning in beginsel verleend. Met de omzetting naar onzelfstandige woonruimten wordt juist beoogd een groter woningaanbod voor starters, en dus veelal jongeren, te creëren. Volgens de commissie doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die aanleiding geven om, in afwijking van het beleid, de gevraagde vergunning te weigeren. Niet is gebleken dat door de wijze van bewoning onaanvaardbare overlast wordt veroorzaakt.
7. In het verweerschrift heeft het college hier nog aan toegevoegd dat niet aannemelijk is dat kamergewijze bewoning van een woning door vier personen zodanig intensiever is dan bewoning door een regulier huishouden, dat dit tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat leidt. In de woning zou immers ook een gezin met opgroeiende kinderen kunnen wonen. Het leefritme van de doelgroep wijkt niet in grote mate af van het leefritme van een regulier huishouden. Van onevenredige gevolgen is het college dan ook niet gebleken.
8. Niet ter discussie staat dat de aanvraag van [vergunninghouder] aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden voldoet. Het is vaste rechtspraak dat het college de omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing mag laten.In de praktijk blijkt dat ook al heeft het betrokken bestuursorgaan bij het opstellen van de beleidsregel deze omstandigheden bezien, het daarmee niet heeft kunnen voorzien of deze omstandigheden alleen of tezamen in een concreet geval niettemin tot onevenredige gevolgen leiden. Het bestuursorgaan moet dus alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
9. De gronden van beroep zien op (vrees voor) overlast door het andere leefritme van de bewoonsters van de onzelfstandige woonruimten. Verweerder is niet bekend met klachten van (geluid)overlast door deze bewoners. Op de zitting is gebleken dat [vergunninghouder] en ook de bewoonsters niet bekend zijn met klachten over hun leefritme en geluidsoverlast als gevolg daarvan. Verder is op zitting gebleken dat de twee hoofdhuursters al sinds 2016 in de woning wonen en inmiddels werkzaam zijn en dus geen afwijkend leefritme hebben; en dat zij als hoofdhuursters zelf voor geschikte medehuurders zorgen. Ook hebben de bewoonsters op de zitting het geven van feestjes of luid afspelen van muziek betwist. Op grond van het voorgaande mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat de omzetting van de woning naar vier onzelfstandige woonruimten geen onaanvaardbaar negatief effect heeft op de leefbaarheid in de woonomgeving van eisers.
10. Het is duidelijk dat eisers het er niet mee eens zijn dat de toegangsdeur in het gemeenschappelijk trappenhuis in 2016 naar hun verdieping is verplaatst. De rechtbank overweegt echter dat de gestelde geluidsoverlast van die deur buiten het toetsingskader van de verleende omzettingsvergunning valt; de toegangsdeur komt aan de orde bij de procedure over de verleende omgevingsvergunning.
11. Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat het college gezien de met het besluit te dienen doelen en alle omstandigheden van het geval, de omzettingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Zaaknummer 20/6361 (omgevingsvergunning)
12. Het college heeft [vergunninghouder] in afwijking van de bepalingen van het bestemmingsplan “Tuindorp Frankendael” (hierna: het bestemmingsplan) een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een brandcompartiment van de woning met vier onzelfstandige woonruimten op het adres [adres 1] , door het plaatsen van een woningtoegangsdeur in de hal op de eerste verdieping.
13. In het bestemmingsplan is het pand [adres 2] gelegen op gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 2’. Uit de aanvraag blijkt dat het pand voor wonen wordt gebruikt. Omdat wonen niet is toegestaan op de bestemming maatschappelijk, is het bouwplan in strijd met artikel 9.1 van de planregels.
14. Het college kan in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen.Het bouwplan moet dan voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en het moet gaan om een geval zoals genoemd in artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Volgens het college valt het bouwplan in de categorie van gevallen waarvoor het op basis van artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Bor mogelijk is om van de bepalingen van het bestemmingsplan af te wijken. Het gebruik als woning valt onder het overgangsrecht, maar dit is vervallen met de omzetting naar onzelfstandige woonruimten. Omdat de functie feitelijk niet is gewijzigd, heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
15. In het besluit van 3 maart 2020 staat dat het bouwplan voldoet aan de relevante voorschriften van het Bouwbesluit 2012 met inachtneming van de voorschriften behorende bij deze omgevingsvergunning. In het bestreden besluit II overweegt het college dat het Bouwbesluit 2012 geen eisen bevat over waar een deur wel of niet mag worden geplaatst. Eisers betwisten dit in beroep ook niet. Zij benoemen ook niet met welke bepalingen uit het Bouwbesluit 2012 het bouwplan in strijd zou zijn. De rechtbank vindt daarom dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
16. Eisers benoemen in beroep vooral dat het openen en sluiten van de toegangsdeur geluidsoverlast geeft. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het feitelijk gebruik van de deur buiten de vergunningverlening valt. Het is aan eisers en de bewoonsters om met elkaar in gesprek te blijven over het dagelijks gebruik van de toegangsdeur. Op de zitting hebben de aanwezige bewoonsters benadrukt dat zij daartoe steeds bereid waren en nog steeds bereid zijn. Verder heeft [naam 1] op de zitting verklaard dat de voorstellen die eerder zijn gedaan om de geluidshinder die eisers ervaren zoveel mogelijk te beperken, nog steeds gelden.
17. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond.
18. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.