ECLI:NL:RBAMS:2021:7494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AMS 19/3858
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens uitblijven dwangsombeschikking; verzet gegrond; beroep n.o. wegens premature ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 november 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant, die in Leeuwarden woont. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De rechtbank had het beroep op 23 augustus 2019 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De opposant was het niet eens met deze uitspraak en heeft verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 18 oktober 2021 was de opposant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.

De rechtbank heeft in de verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank concludeert dat zij ten onrechte had geoordeeld dat de brief van 31 mei 2019 geen besluit was. De rechtbank stelt vast dat de opposant recht had op informatie over de verwerking van zijn persoonsgegevens op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelt dat de brief van verweerder wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de opposant recht had op een dwangsombeschikking.

Daarom verklaart de rechtbank het verzet gegrond en heropent het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de opposant tot een bedrag van € 748,-. De rechtbank laat de overige standpunten van de verweerder buiten beschouwing, omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2021 op het verzet van

[opposant] , te Leeuwarden, opposant

( [gemachtigde opposant] ).

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposant

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

Procesverloop

Op 16 juli 2019 heeft opposant bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen
van een dwangsombeschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij uitspraak van 23 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021. Opposant is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek na afloop gesloten.

Overwegingen

Het verzet
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 augustus 2019 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake is van een niet-tijdig genomen dwangsombesluit. Artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ziet namelijk niet op het verzoek om informatie van opposant. Opposant heeft volgens de rechtbank niet om inzage in zijn gegevens verzocht, maar heeft enkel verzocht om informatie over hoe zijn gegevens verwerkt worden. De brief van verweerder in reactie op het verzoek is naar zijn uiterlijk geen besluit en slechts informatief van aard. Dit betekent dat er geen sprake is van een besluit of een verzoek tot het nemen van een besluit. Verweerder kan daarom niet op die grondslag niet-tijdig een besluit nemen, en daarmee evenmin niet-tijdig een dwangsombesluit nemen.
4. Opposant kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 15 van de AVG niet op zijn verzoek ziet. Volgens hem zijn bovendien ook de artikelen 13 en 14 van de AVG van toepassing.
5. De rechtbank verwijst voor het juridisch kader naar de bijlage.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat zij ten onrechte in de aangevallen uitspraak heeft overwogen dat de brief van 31 mei 2019 geen besluit is. Hiertoe overweegt zij als volgt.
6.2.
Artikel 15 van de AVG strekt niet alleen tot het geven van inzage in de desbetreffende persoonsgegevens, maar ook op het geven van inzage in de wijze van verwerking van persoonsgegevens. Artikel 34 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming bepaalt verder uitdrukkelijk dat een schriftelijke beslissing op een verzoek op grond van artikel 15 van de AVG een besluit is in de zin van de Awb. Omdat het besluitbegrip van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb materieel van aard is, doen de onderwerpregel, de aanhef en het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule niet ter zake.
6.3.
Opposant is op 12 oktober 2018 gefotografeerd en vervolgens beboet omdat hij met zijn auto met kenteken [nummer] de milieuzone vanaf de [straatnaam] te Amsterdam is ingereden. In zijn verzoek aan verweerder van 22 november 2018 heeft opposant, onder meer, verzocht om inzage in de herkomst en doorgifte van foto’s, persoons- en rekeningnummers in de bestuurlijke keten. Tevens wenst hij inzage in de geautomatiseerde besluitvorming die bepaalt of het kenteken gekoppeld is aan een binnen de milieuzone verboden categorie voertuig. Verweerder heeft in de brief van 31 mei 2019 informatie verschaft hierover. Nu deze punten overeenstemmen met artikel 15, eerste lid onder c, g en h, van de AVG en het de verwerking van opposants persoonsgegevens betreft, is sprake van een besluit in de zin van de Awb. Dit maakt tevens dat niet-tijdig beslist kan worden op een dwangsom.
7. De rechtbank heeft dan ook in de buiten-zittingsuitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet‑ontvankelijk is. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de buiten-zittingsuitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten-zittingsuitspraak werd gedaan.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder daarbij in de door opposant gemaakte proceskosten voor de behandeling van het verzet. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1).
Het beroep
9. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
10. Opposant heeft op 22 november 2018 een verzoek ingediend bij verweerder op grond van de AVG. Op 11 april 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat er geen besluit werd genomen op zijn verzoek. Verweerder heeft op 31 mei 2019 beslist op eisers verzoek om informatie. In dit besluit is geen beslissing genomen over de dwangsom. Vervolgens heeft eiser op 6 juni 2019 verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een dwangsombeschikking.
11. De rechtbank moet constateren dat de datum waarop deze laatstgenoemde ingebrekestelling werd verzonden in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het beroep. Op grond van artikel 6:12 van de Awb kan een beroepschrift namelijk pas worden ingediend als een bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
12.1
Ingevolge artikel 4:18 van de Awb moest verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was vaststellen.
12.2.
Dit betekent dat verweerder tot 14 juni 2019 de tijd had om een beslissing te nemen over de dwangsom. De ingebrekestelling van 6 juni 2019 is daarom prematuur ingediend en naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent de premature ingebrekestelling dat geen geldige ingebrekestelling is gedaan. [1]
13. Gelet op het bepaalde in artikel 6:12 van de Awb, heeft dit tot gevolg dat het beroep thans niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
14. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, laat de rechtbank verweerders standpunt over de niet-ontvankelijkheid op andere gronden buiten beschouwing. De rechtbank laat eveneens buiten beschouwing de stelling van eiser op de zitting dat verweerder niet alle verzochte informatie heeft gegeven bij het besluit van 31 mei 2019. In deze procedure ligt namelijk slechts het niet-tijdig beslissen op de dwangsom voor. Daarbij laat deze beslissing onverlet dat - naar de rechtbank begrijpt - nog altijd geen dwangsombeslissing is genomen.
15. Voor een proceskostenveroordeling in beroep of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk en;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GJT
D:
BA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage I: Juridisch kader

Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 12 Transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.
Artikel 15 Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
2. Wanneer persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land of een internationale organisatie, heeft de betrokkene het recht in kennis te worden gesteld van de passende waarborgen overeenkomstig artikel 46 inzake de doorgifte.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 34. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht bij beslissing van bestuursorganen
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:1074.