ECLI:NL:RBAMS:2021:7462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
13.270644.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak betreffende gewapende overval op lachgaskoerier met gedeeltelijke toewijzing van vordering benadeelde partij

In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van een gewapende overval op een lachgaskoerier op 7 augustus 2019. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2021, waarbij de verdachte en zijn raadvrouw, mr. C. Stroobach, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. M.D. Braber, heeft de vordering ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van het ten laste gelegde feit. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij hij samen met anderen de lachgaskoerier heeft beroofd van goederen, waaronder lachgastanks en een bestelauto. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte betrokken was bij de beroving. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 7.808,25, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.270644.19
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [land van herkomst] op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2021.
De rechtbank heeft de strafzaken van verdachte, parketnummers 13.270644.19 en 05.147116.20, tegelijkertijd op zitting behandeld. De zaken zijn niet gevoegd. Dit vonnis heeft slechts betrekking op de verdenking in parketnummer 13.270644.19.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadvrouw, mr. C. Stroobach, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. A. Metselaar, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mw. [naam] , namens Reclassering Nederland naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg,
- een (bestel)auto (kenteken [kenteken] ) en/of
- een of meerdere lachgastank(s) en/of
- een of meerdere telefoon(s) (merk Apple, type 8 en/of X) en/of
- een geldbedrag van 200 euro,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door eenmaal of meermalen
- te slaan en/of te stompen op/tegen de mond, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [aangever] en/of
- te trekken aan de kleding van voornoemde [aangever] , waardoor voornoemde [aangever] vervolgens ten val is gekomen en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen, aan/op voornoemde [aangever] te tonen en/of voor te houden en/of
- met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden in het been, in elk geval in het lichaam van voornoemde [aangever] ;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen van een diefstal met geweld. Er zijn voldoende bewijsmiddelen in het dossier, zoals de inbeslaggenomen goederen van aangever [aangever] in de woning van verdachte, de uitwerking van de OVC-gesprekken tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en het derde verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , die de betrokkenheid van verdachte als ‘medepleger’ bij het ten laste gelegde aantonen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Op grond van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft beroofd. De officier van justitie gebruikt de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] als een bewijsmiddel tegen verdachte, terwijl zij zeer wisselend en verwarrend heeft verklaard over de rol van verdachte bij de overval. Het OVC-gesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] moet worden gezien als stoere praat achteraf. Mocht de rechtbank hier anders over oordelen, dan lijkt verdachte hooguit medeplichtig te zijn geweest aan deze beroving, zoals hij dit zelf ter zitting heeft verwoord, en dit is niet aan hem ten laste gelegd.
De rechtbank is anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal met geweld wel bewezen kan worden.
Aangever [aangever] deed aangifte van een diefstal met geweld op 7 augustus 2019 rond 23:45 uur. Hij werd gebeld door een meisje met het verzoek een tank lachgas te bezorgen. Toen aangever met zijn bestelbus geladen met lachgastanks aankwam op het genoemde adres vroegen twee meisjes of hij nog even wilde wachten, omdat er iemand met het geld onderweg zou zijn. Vervolgens werd hij overvallen door in totaal zeven jongens die kwamen aangerend. Het is aangever gelukt weg te komen. Enkele van deze jongens zouden zijn weggereden met zijn bestelbus.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank verdachte [medeverdachte 2] wel betrouwbaar in haar verklaringen. Enerzijds is [medeverdachte 2] medeverdachte in dit onderzoek en is het daarom niet uitzonderlijk dat zij pas in een later stadium een bekennende verklaring heeft afgelegd. In haar derde verhoor van 2 december 2019 heeft zij verklaard dat zij erg bang is voor de medeverdachten en dat de overval anders is verlopen dan dat zij in haar eerste twee verhoren heeft aangegeven. [medeverdachte 2] heeft daarbij verklaard dat zij vóór en na de beroving in de schuur bij de woning van verdachte zijn geweest. Verdachte vroeg haar en [medeverdachte 3] om de lachgaskoerier te bellen en zij hebben daar gehoor aan gegeven. Toen de koerier was gearriveerd is de situatie vrij snel geëscaleerd. Medeverdachte [medeverdachte 1] trapte de aangever tegen de deur van zijn bus aan en medeverdachte [medeverdachte 3] deed de deur van de bus dicht. [medeverdachte 2] zag vervolgens verdachte met de bus wegrijden en zij hoorde één van de jongens zeggen:
‘ik had hem bijna gestoken’. De verklaring van [medeverdachte 2] vindt ook steun in het dossier, bijvoorbeeld dat zij in de schuur van verdachte waren, zoals blijkt uit de filmpjes aangetroffen op verschillende telefoons. Op de telefoon van [medeverdachte 2] is een filmpje aangetroffen met daarop een gasfles met dezelfde sticker als de sticker van aangever. Op dat filmpje is ook een zwart horloge met een vierkante plaat te zien dat identiek is aan het horloge dat bij de doorzoeking thuis bij de verdachte wordt aangetroffen. Verder bevat het dossier een proces-verbaal van een filmpje dat op de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen met daarop verschillende personen, waaronder verdachte, die lachgas gebruiken. Op de lachgastanks zijn stickers te zien die overeenkomen met de stickers van de lachgastanks die bij de overval zijn weggenomen. Ook het zakje ballonnen in het filmpje komt overeen met de zakjes ballonnen die zijn weggenomen. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte zijn meerdere goederen aangetroffen die tijdens de beroving zijn weggenomen. Uit een tapgesprek tussen [medeverdachte 3] en verdachte blijkt dat verdachte ‘die tanks’ meteen uit zijn ‘osso’ heeft gehaald, alleen de ballonnen niet. Ook vraagt verdachte aan [medeverdachte 2] of zij een nieuwe telefoonnummer heeft om te voorkomen dat zij door de politie wordt afgeluisterd.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet weet hoe de spullen van aangever [aangever] in zijn woning zijn terecht gekomen. Hij kan zich het telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 3] over ‘die tanks uit zijn osso halen’ niet meer herinneren. Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste dag op afstand heeft toegekeken hoe een groep jongens ‘flink tekeer gingen’ tegen een lachgasbezorger. Hij heeft zelf niets gedaan en is weggelopen toen het allemaal te ver ging. Verdachte heeft geen mes en geen wapen gezien. Het klopt niet dat hij met de bestelbus van het slachtoffer is weggereden.
Uit een OVC-gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] leidt de rechtbank echter af dat verdachte niet op afstand heeft gestaan, maar (actief) mee heeft gedaan met de beroving. De rechtbank citeert enkele passages die verdachte tijdens dit gesprek heeft gezegd:
  • Die man liegt dat er ook een gannoe (pistool) bij was, die wij hebben gesjeesd (beroofd);
  • [voornaam] (medeverdachte [medeverdachte 2] ) heeft ook die video’s gestuurd van mij. In die video zag je mijn whatcha (horloge) die blauwe, toen ik die kanker lange kallie (lachgas/fles) ging bossen (kapot maken);
  • Precies om 12 uur pak ik de bus. Weet je waar we die waggie (auto) hebben gelaten? Ze vroegen om die parkeerplaats, maar ik zei zwijgrecht;
  • Bij de rechtbank ga ik alles op hun schuiven. Bij de rechtbank gewoon alles op die chickies gewoon. Zij hebben alles gezegd, video’s laten zien;
  • (…) maar hij heeft die man geprikt (gestoken) toch;
  • Zij zeiden tegen mij wij hebben jullie niet gesnitched (verraden). Ik dacht ik krijg een brief thuis dat ik op verhoor moet gaan en dan klaar. Straks zegt de rechter dat ik alles moet betalen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het OVC-gesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] . De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring ongeloofwaardig is en concludeert op basis van bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte betrokken is geweest bij de beroving van de lachgasleverancier. Verdachte heeft vóór de overval zijn schuur beschikbaar gesteld om ‘een plan’ te maken voor de beroving van aangever [aangever] en na de overval kon de groep daar terecht met de gestolen lachgastanks, die zij vervolgens in de schuur hebben gebruikt. De positie van verdachte op het moment van de overval is ook duidelijk. Toen het slachtoffer door de medeverdachten werd geslagen en getrapt, is verdachte met de bestelbus van het slachtoffer weggereden. Nu verdachte een significante bijdrage binnen de groep heeft geleverd aan de diefstal met geweld, kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve van medeplegen. Verdachte kan als mededader ook voor de gedragingen van zijn medeverdachten verantwoordelijk worden gehouden, nu hij daarop - ten minste voorwaardelijk - opzet heeft gehad.
Naast de aangifte is er geen ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig voor de dreiging met het vuurwapen. In het opgenomen OVC-gesprek heeft verdachte gezegd dat aangever heeft gelogen over de aanwezigheid van een vuurwapen. De rechtbank acht de mogelijkheid dat de aangever zich heeft vergist in de bedreiging met het vuurwapen aanwezig en zal verdachte daarom van dit bestanddeel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 7 augustus 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, op de [straatnaam] ,
- een bestelauto kenteken [kenteken] en
- lachgastanks en
- telefoons, merk Apple, type 8 en X en
- een geldbedrag van 200 euro,
toebehorende aan [naam bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- te stompen op de mond van voornoemde [aangever] en
- te trekken aan de kleding van voornoemde [aangever] , waardoor voornoemde [aangever] vervolgens ten val is gekomen en
- met een mes te steken in het been van voornoemde [aangever] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten (in parketnummers 13.270644.19 en 05.147116.20) zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van Reclassering Nederland. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsvrouwvindt dat aan verdachte enkel een voorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd. Inmiddels heeft verdachte afstand genomen van zijn ‘criminele’ vriendenkring en hij doet zijn best om niet meer met politie en justitie in aanraking te komen. De nadruk dient vooral te liggen op de geadviseerde trajecten, zodat verdachte de juiste stappen kan voortzetten. Mocht de rechtbank naast de voorwaardelijke jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke werkstraf willen opleggen, dan heeft dit in principe geen meerwaarde meer. Het delict heeft twee jaar geleden plaatsgevonden en verdachte heeft de consequenties van zijn handelen voldoende ervaren tijdens het lange voorarrest.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een lachgaskoerier. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [aangever] , blijkt dat de overval grote indruk op hem heeft gemaakt. Tot op heden bezorgt het slachtoffer nauwelijks in de avonden en is hij erg wantrouwend bij nieuwe klanten. Hij houdt er rekening mee dat iedereen die hem belt een potentiële overvaller zou kunnen zijn. Onbekende nummers neemt hij niet meer op. Als hij een bestelling krijgt, pakt hij de goederen alvast uit de laadruimte van de bus en legt ze naast hem op zijn stoel, zodat hij niet meer bij de klanten naar achteren moet lopen om de bus te openen. Als hij 's nachts voetstappen achter zich hoort, schrikt hij en krijgt hij herinneringen aan de overval. Hij is erg gespannen en alert op kleine dingen. Dit kost hem erg veel energie. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk. Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht en de lichamelijke integriteit van anderen en zijn eigen belang bij geldelijk gewin voorop te stellen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 20 oktober 2017 en 3 september 2018 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot werkstraffen in verband met een bedrijfsinbraak en heling. Op 23 maart 2021 is verdachte door de meervoudige kamer te Amsterdam veroordeeld tot een forse jeugddetentie van 72 dagen voor afpersing en heling. Tot slot is verdachte recent nog, op 10 augustus 2021, door de politierechter te Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uren voor opzetheling. De rechtbank zal daarom bij de strafmaat rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapporten die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt. Het meest recente strafadvies van de Raad dateert van 5 maart 2021. De meest recente voortgangsrapportage van Reclassering Nederland dateert van 29 september 2021.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. Het gaat nu beter met verdachte. Hij houdt zich aan de afspraken van de hulpverlening, hij is bereikbaar, hij gaat naar school en hij heeft een bijbaan. Gelet op deze positieve ontwikkelingen en de gemotiveerde houding van verdachte tijdens de gesprekken zijn de intensieve behandelinterventies op dit moment niet aan de orde. Er is daarnaast geen sprake van verslavingsproblematiek of psychiatrische problematiek. De Raad vindt het wel zorgelijk dat verdachte niets heeft willen verklaren over zijn eigen rol bij het ten laste gelegde en dat hij geen inzicht heeft willen geven in wat hem heeft bewogen. Delictbespreking bij de Waag is daarom iets wat nog nadrukkelijk zal moeten plaatsvinden. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie, als stok achter de deur, met de volgende bijzondere voorwaarden dat hij: onderwijs volgt volgens het rooster, meewerkt aan het traject van begeleid wonen indien de hulpverlening dit noodzakelijk (of wenselijk) acht en meewerkt aan alle hulpverlening die Reclassering Nederland nodig acht.
Reclassering Nederlandheeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. In de afgelopen maanden heeft verdachte zich meewerkend opgesteld. Hij komt zijn afspraken na en tijdens de gesprekken geeft hij openheid van zaken over zijn thuissituatie, school en financiën. Verdachte beseft nu dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn keuzes. Hij heeft een aantal toekomstdoelen opgesteld, waar hij de komende periode aan wil werken. Het is vooral van belang dat verdachte in de toekomst de nodige begeleiding krijgt om zelfstandig te kunnen wonen. Tot slot heeft Reclassering Nederland aangegeven dat zij veel contact hebben met de Top-600 regisseur van verdachte, zodat zij tijdig kunnen ingrijpen als er sprake is van zorgelijke signalen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden er geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In beginsel zijn het feit en de rol van verdachte ernstig genoeg om deze met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. De rechtbank is echter van oordeel - ook gelet op het inmiddels opgestarte hulpverleningstraject en de positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode - dat het op dit moment gedetineerd raken van verdachte niet in zijn belang is. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Het blijft echter zorgelijk dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn aandeel bij dit delict. Uit het raadsonderzoek van 5 maart 2021 blijkt dat er op meerdere domeinen risicofactoren worden gezien die de kans op recidive vergroten. De trajecten van Multi Systeem Therapie (MST) en Intensieve Forensische Aanpak (IFA) zijn negatief afgerond, omdat verdachte zelfbepalend en wisselend kon zijn jegens de hulpverlening. Eerdere (prille) positieve ontwikkelingen hebben geen standgehouden en er werd een lange tijd weinig vooruitgang gezien. Gelet op de adviezen van de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden diverse bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. De komende twee jaar dient verdachte daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van Reclassering Nederland. De rechtbank ziet geen reden om van deze termijn af te wijken. Een jaar zal mogelijk niet genoeg zijn – gelet op het verleden van verdachte met jeugdzorg in combinatie met zijn lager dan gemiddeld IQ - om de juiste stappen te zetten met betrekking tot eventueel begeleid wonen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is gelet op de rapporten over de persoon van verdachte, en dan met name zijn justitiële verleden en de noodzaak van begeleiding, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] vordert € 7.673,25 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor de materiële en immateriële schade gedeeltelijk en hoofdelijk kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Zij neemt als uitgangspunt de bedragen die toegekend zijn in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte 1] .
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak, het ontbreken van de relevante informatie en de facturen. Zo is het onduidelijk of de inbeslaggenomen lachgastanks geretourneerd kunnen worden aan de aangever. Mocht dit het geval zijn, dan dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het is daarnaast vreemd dat er kosten worden gevorderd voor de ballonnen, terwijl deze niet op de tenlastelegging zijn vermeld. De verdediging vraagt zich ook af of de kosten ten aanzien van de reparatie van de bestelbus daadwerkelijk zijn gemaakt. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van deze vordering een offerte overgelegd, die slechts 30 dagen geldig is. Het is onduidelijk wat de staat van de bestelbus momenteel is, nu de aangever geen aanvullende facturen heeft nagestuurd. Ook vindt de raadsvrouw het toegewezen bedrag in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte 1] voor de twee telefoons, te weten € 1.000,00 aan de hoge kant. Zij heeft daarom verzocht om dit bedrag te matigen. Ten aanzien van de vordering voor de immateriële schade kan zij zich vinden in het standpunt van de officier van justitie om een bedrag van € 750,00 toe te wijzen, zoals toegekend in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte 1] . Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de gijzeling op 0 dagen vast te stellen.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de raadsvrouw in haar verweer heeft gesteld is op het Schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland duidelijk aangegeven dat er verschillende tanks inclusief inhoud zijn weggenomen die benadeelde eerder had ingekocht en die hij niet retour heeft gekregen. Dit is gespecificeerd in bijlage 5 van de vordering. Bovendien lagen in de ontvreemde bus 200 zakken van 100 ballonnen. Daarvan heeft het slachtoffer 40 zakken teruggekregen van de politie.
Artikel 361 lid 2 onder b Wetboek van Strafvordering vermeldt onder meer dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien:
(…)
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit (…)
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het vereiste dat de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit niet strikt moet worden uitgelegd. Zo komt het bij deze vraag niet alleen aan op de gedraging die in de bewezenverklaring als zodanig is verwoord, maar kan ook acht worden geslagen op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Niet uitgesloten is dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat - gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte - de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht (ECLI:NL:HR:2015:134)
Op grond van het voorgaande komen ook de kosten voor de aanschaf van de ballonnen die in de gestolen bus lagen voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank tot een bedrag van
€ 6.808,25(bestaande uit reparatiekosten bus, weggenomen tanks, ballonnen, slagroompatronen, geld en telefoons en reiskosten) niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de aanschaf van het beveiligingsslot en het aanbrengen van dit slot afwijzen, nu er geen causaal verband bestaat tussen deze kosten en het misdrijf. De benadeelde partij heeft het slot geplaatst als extra beveiliging om een volgende inbraak te voorkomen. Het gaat derhalve om schade die niet rechtstreeks door het onrechtmatige handelen van verdachte is veroorzaakt. Met betrekking tot de mobiele telefoons zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid, nu geen rekening is gehouden met eventuele afschrijving. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de schade voor de gestolen telefoons toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en gedurende langere tijd psychische gevolgen heeft ondervonden van het gepleegde misdrijf, zoals blijkt uit de onderbouwing bij de vordering benadeelde partij. Echter blijkt uit de onderbouwing bij de vordering niet dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de ernst van het feit - aangever [aangever] werd geslagen en getrapt en hij heeft op blote voeten moeten vluchten - begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 1.000,00.De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [aangever] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 7.808,25, vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. Tot slot is het voor verdachte die ten tijde van het delict minderjarig was heel ingrijpend om in de jeugdgevangenis terecht te komen. Het uitgangspunt is daarom dat er geen vervangende jeugddetentie wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de vervangende hechtenis bepalen op 0 dagen, zoals verzocht door de raadsvrouw.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

15.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
65 (vijfenzestig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • onderwijs volgt volgens het rooster;
  • meewerkt aan het traject van begeleid wonen indien Reclassering Nederland dit noodzakelijk (of wenselijk) acht;
  • meewerkt aan alle hulpverlening (en behandeling) die Reclassering Nederland nodig acht, zoals deelnemen aan de delictbespreking bij de Waag.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]toe tot een bedrag van € 7.808,25 (zegge: zevenduizend achthonderdacht euro en vijfentwintig cent), waarvan € 6.808,25 (zegge: zesduizend achthonderdacht euro en vijfentwintig cent) voor materiële schade en € 1.000,00 (zegge: duizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [aangever] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering met betrekking tot de materiële schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[aangever]ter hoogte van € 7.808,25 (zegge: zevenduizend achthonderdacht euro en vijfentwintig cent). Voornoemd bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heftop het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S. Bakir en S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.