Overwegingen
1. In verband met het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit heeft verweerder onderzoek verricht naar de woning aan de [adres] . Op 4 juli 2019 hebben toezichthouders de woning bezocht. Op dat moment stonden vier personen op het adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Tijdens het huisbezoek waren eiser II en [naam 1] aanwezig. Eiser II heeft verklaard dat er vier personen in de woning wonen, dat hij de eigenaar niet kent en dat de eigenaar de woning heeft verhuurd aan eiser I en [naam 2] . Eiser II heeft verder verklaard dat hij een huurcontract heeft met eiser I en dat [naam 1] een huurcontract heeft met [naam 2] . Ook heeft eiser II verklaard dat hij de huur van € 560,- maandelijks overmaakt aan eiser I en dat [naam 1] de huur maandelijks overmaakt aan [naam 2] . Eiser I en [naam 2] maken de huur weer over aan de eigenaar. Tijdens het huisbezoek spreken de toezichthouders telefonisch met eiser I. Hij heeft verklaard dat de eigenaar niet weet wie de onderhuurders zijn, maar wel wie de huurders zijn, omdat de eigenaar met de huurders een huurcontract heeft afgesloten. Verder heeft eiser I verklaard dat alle huren inclusief zijn en dat eiser II € 560,- aan huur betaalt, hijzelf € 568,-, [naam 1] € 638,- en [naam 2] € 618,-. Ook heeft eiser I verklaard dat de hospitaverhuur samen met de eigenaar is opgezet. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen.
2. Verweerder heeft op basis van het rapport van bevindingen een bestuurlijke boete van € 6.000,- en een last onder dwangsom aan de eigenaar van de woning opgelegd wegens het in strijd met artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet zonder vergunning omzetten of omgezet houden van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen die bestuurlijke boete. Verweerder heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers als huurder en onderhuurder geen belanghebbende bij de opgelegde boete zijn. Het besluit is niet aan hen gericht en het belang van eisers is niet rechtstreeks betrokken bij de boetebeschikking, aldus verweerder
3. De Awb bepaalt dat alleen belanghebbenden bezwaar en beroep kunnen indienen tegen een besluit. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks betrokken is bij een besluit.Uit vaste rechtspraak volgt dat iemand belanghebbende is als de betrokkene een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft, dat hem of haar in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door een besluit. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan. Het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen degene tot wie een besluit is gericht en een derde, betekent niet dat het belang van die derde bij dat besluit reeds daarom als een afgeleid belang aangemerkt moet worden. Onderzocht moet worden of die derde, los van die contractuele relatie, ook een zelfstandig eigen belang heeft bij dat besluit
4. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte voorbij gaat aan de mogelijkheid dat een persoon aan wie het besluit niet is gericht, toch belanghebbende hierbij kan zijn. Uit de conclusie van advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 7 november 2018blijkt namelijk dat aantasting van een zakelijk recht en een fundamenteel recht een eigen belang kan geven bij een besluit. Door vast te stellen dat sprake is van een overtreding van de Huisvestingswet worden eisers onder meer geschaad in het fundamenteel recht op wonen. De eigenaar heeft eisers namelijk laten weten dat, gelet op de boete die hem is opgelegd, eisers tekortgeschoten zijn in de nakoming van de huurovereenkomst zodat ontbinding hiervan gerechtvaardigd is. De eigenaar wenst daarom de huurovereenkomst te beëindigen. Voortzetting van het huidige gebruik is volgens de eigenaar niet mogelijk. Daarnaast tast het eiser I ook in een zakelijk recht aan, omdat eiser II een gedeelte van de woning huurt van eiser I en niet van de eigenaar. Tenslotte stellen eisers dat de verhuurder de boete op grond van de huurovereenkomst op hen kan verhalen en dat zij om die reden belanghebbende zijn.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser I als huurder een eigen (rechtstreeks) belang heeft bij het primaire besluit. Allereerst rechtvaardigt de betrokkenheid van de rechts- en belangpositie van eiser I bij het primaire besluit een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming (vuistregel 3).De gedragingen van eiser I als huurder zelf zijn namelijk de directe aanleiding voor de boete aan de eigenaar van de woning. Daarom moet eiser I aan de orde kunnen stellen of het besluit wel op deugdelijke gronden en op de juiste feiten berust. Het is daarbij irrelevant of de belangen van de eigenaar van de woning (mogelijk) parallel lopen aan die van eiser I als huurder. Daarnaast heeft eiser I ook een eigen belang vanwege de reële mogelijkheid dat hij in een aan een fundamenteel recht, namelijk het recht op wonen, ontleend eigen belang wordt geschaad (vuistregel 1).Dit is het geval wanneer het primaire besluit er toe kan leiden dat eiser I als huurder de woning niet langer op dezelfde wijze gebruiken. Eiser I woont in de woning en heeft daarnaast een kamer in de door hem gehuurde woning onderverhuurd aan de eiser II. Gelet op de gestelde overtreding van de Huisvestingswet is niet uitgesloten dat de woonsituatie wordt beïnvloed door de besluitvorming van verweerder. In dit geval heeft eiser I daarom een van de eigenaar te onderscheiden eigen belang. Ten slotte is het belang van eiser I als huurder ook rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken, omdat in dit geval zijn belang niet parallel loopt met de belangen van de eigenaar van de woning (vuistregel 2).Eiser I betwist dat sprake is van een overtreding van de Huisvestingswet, terwijl de eigenaar van de woning een ander standpunt kan innemen door de huurders verantwoordelijk te houden voor de overtreding en aan te voeren dat hij als eigenaar niet verwijtbaar heeft gehandeld.
6. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat een eigen (rechtstreeks) belang van eiser II als onderhuurder bij het primaire besluit ontbreekt. Het gestelde fundamentele belang, namelijk het recht op wonen, is in het geval van eiser II niet rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken. Eiser II huurt immers als onderhuurder een kamer van de huurder en niet van de eigenaar van de woning. Verder blijkt uit het bezwaar en beroep van eisers dat de belangen van eiser I als onderhuurder parallel lopen aan die van eiser II als huurder. Ook zijn de gedragingen van eiser II niet de directe aanleiding voor de boete aan de eigenaar van de woning. Het belang van eiser II als onderhuurder is daarom slechts terug te voeren op de civielrechtelijke verhouding tussen eisers en staat in een te ver verwijderd verband met het primaire besluit. Eiser I heeft als onderhuurder slechts een afgeleid belang bij dat besluit.
7. Het beroep is gegrond gelet op het oordeel in rechtsoverweging 5. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om in achtneming met deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op: