ECLI:NL:RBAMS:2021:7360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
AMS 20/3949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling en geschil over verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. de Jager, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewetuitkering van de eiser, die op 19 februari 2020 door het Uwv was beëindigd met ingang van 20 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met ander werk meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kan verdienen, wat de beëindiging van de uitkering rechtvaardigt. De eiser had zich in 2018 ziekgemeld met rugklachten en was niet meer geschikt voor zijn werk als koerier van medische spullen. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige rapporten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft ook overwogen dat medische verslechteringen na de beëindigingsdatum van de uitkering geen rol spelen in deze procedure. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering door het Uwv terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van de datum waarop de uitkering is beëindigd en de rol van medische rapporten in de beoordeling van de geschiktheid voor ander werk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.N. de Jager),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en het Uwv.

Procesverloop

Met een besluit van 19 februari 2020 heeft het Uwv de uitkering van [eiser] op grond van de Ziektewet beëindigd met ingang van 20 maart 2020.
Met een besluit van 26 mei 2020 heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst zodat [eiser] de gelegenheid had een expertiseonderzoek te laten uitvoeren, dat als gevolg van de coronamaatregelen niet eerder kon plaatsvinden.
Met de brief van 1 augustus 2021 heeft [eiser] nieuwe medische informatie en aanvullende beroepsgronden overgelegd. De gemachtigde van het Uwv heeft daarop gereageerd met de brief van 6 augustus 2021, waarbij ook een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangeleverd.
[eiser] heeft vervolgens geen toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Er heeft daarom een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 8 november 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was, met bericht van verhindering, niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1. Op 27 september 2018 heeft [eiser] zich met rugklachten ziekgemeld voor zijn werk als koerier van medische spullen.
2. Begin 2020 heeft de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat [eiser] niet meer geschikt is voor zijn werk als koerier van medische spullen, maar dat hij met ander werk wel meer dan 65% kan verdienen van zijn laatstverdiende loon. Het Uwv heeft daarom de Ziektewetuitkering met ingang van 20 maart 2020 beëindigd.
3. In bezwaar heeft het Uwv opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat [eiser] op sommige punten meer beperkt is dan eerst werd vastgesteld, en op andere punten minder. [eiser] kan echter nog steeds meer dan 65% verdienen van zijn laatstverdiende loon. Het Uwv verklaart het bezwaar daarom ongegrond.
Hoe zit deze zaak in elkaar?
4. [eiser] heeft per 20 maart 2020 recht op een Ziektewetuitkering als hij zijn oude werk niet meer kan doen én als hij met ander werk minder dan 65% van zijn laatstverdiende loon kan verdienen. [1]
5. Om te beoordelen of [eiser] met ander werk minder dan 65% van zijn laatstverdiende loon kan verdienen, heeft het Uwv een medisch en een arbeidsdeskundig onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen en uitkomsten van deze onderzoeken zijn vastgelegd in rapporten. Het uitgangspunt is dat het Uwv zijn beslissing op deze rapporten mag baseren. Deze rapporten moeten wel aan bepaalde eisen voldoen: ze moeten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, er mogen geen tegenstrijdigheden in staan en de conclusie moet logisch te volgen zijn. Als [eiser] vindt dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen, dan is het aan hem om dat aannemelijk te maken. Dat kan bijvoorbeeld door het aanleveren van (medische) gegevens waaruit blijkt dat wat in de rapporten staat niet klopt.
6. Bij het vaststellen van de beperkingen gaat het in deze zaak alleen om de datum waarop de Ziektewetuitkering beëindigd is. Dat is 20 maart 2020. Medische verslechteringen van na deze datum spelen in deze zaak geen rol.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen het erover eens zijn dat [eiser] zijn oude werk als koerier van medische spullen niet meer kan doen. Waar partijen over van mening verschillen is of [eiser] met ander werk meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kan verdienen. De rechtbank zal daarom beoordelen of het Uwv terecht heeft beslist dat [eiser] met ander werk meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kan verdienen.
8. De rechtbank zal ingaan op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapporten voldoen aan de eerder genoemde voorwaarden, en zal daarbij de beroepsgronden van [eiser] bespreken.
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
9. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en hij heeft [eiser] op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. Deze verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 31 januari 2020, en heeft op deze datum tevens een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In deze FML staat dat [eiser] medisch beperkt is op meerdere punten in meerdere rubrieken.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, in overleg met [eiser] vond er geen spreekuurcontact plaats. Verder heeft deze verzekeringsarts de bezwaargronden en de actuele mogelijkhedenlijst (AML) van de bedrijfsarts van 12 december 2019 bij zijn beoordeling betrokken. Deze verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 18 mei 2020. Hij is van oordeel dat de belastbaarheid van [eiser] primair niet helemaal juist is vastgesteld, en stelt daarom de gewijzigde FML van 18 mei 2020 vast. In deze FML zijn aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken “aanpassing aan fysieke omgevingseisen”, “dynamische handelingen” en “statische houdingen”.
11. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het verkeerde dossier voor zich heeft gehad, maar de rechtbank ziet geen aanleiding voor dat oordeel: in de rapporten van de verzekeringsartsen wordt specifiek de medische situatie van [eiser] besproken, en niet die van iemand anders. Ook staan nergens de persoonsgegevens van een ander genoemd of is anderszins gebleken dat uit is gegaan van de verkeerde persoon.
12. [eiser] heeft verder aangevoerd dat hij ten onrechte in bezwaar niet gezien is door de verzekeringsarts. [eiser] zag af van een spreekuurcontact of hoorzitting, maar had toen niet door dat het belangrijk kon zijn om wel te gaan. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiser] niet tekort is gedaan doordat hij in bezwaar niet gezien is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft zelfs in zijn rapport van 18 mei 2020 dat als hij [eiser] gezien had, hij hem mogelijk minder beperkt had geacht. Verder acht de rechtbank van belang dat [eiser] door de primaire verzekeringsarts wel gezien is én dat alle aspecten van de medische situatie van [eiser] zijn meegewogen in de beoordeling. Ook de visie van de bedrijfsarts, die [eiser] zelf van belang acht, is meegewogen.
Het medisch oordeel
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank begrijpt dat [eiser] in de afgelopen jaren steeds ergere klachten is gaan ervaren. Dat betekent alleen niet dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Zoals de rechtbank eerder in deze uitspraak namelijk al opmerkte, gaat het in deze zaak alleen over de beperkingen van [eiser] op
20 maart 2020. Dat [eiser] in juli 2021 een medische verslechtering heeft doorgemaakt, kan in deze zaak dus geen rol spelen. De rechtbank volgt wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gezegd, en gaat uit van de beperkingen zoals die staan in de FML van 18 mei 2020.
14. Dat onvoldoende rekening is gehouden met de rugklachten van [eiser] , is niet gebleken. [eiser] heeft op de zitting aangegeven dat ten onrechte geen proef van lasègue is uitgevoerd om vast te stellen dat sprake is van een hernia, en dat in plaats daarvan alleen gekeken is naar zijn hakken- en tenengang, terwijl dat niets zou zeggen over een hernia. De rechtbank merkt op dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de hernia en de operaties die daarmee verband houden bekend waren bij de verzekeringsartsen zijn meegewogen bij de beoordeling. Dat gekeken is naar de hakken- en tenengang, betekent dus niet dat de verzekeringsartsen zijn voorbijgegaan aan de hernia van [eiser] . Ter onderbouwing van de ernst van zijn rugklachten heeft [eiser] verder het expertiserapport van 19 juli 2021 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
6 augustus 2021 gemotiveerd waarom deze medische informatie niet tot een ander oordeel leidt. Daarbij acht hij van belang dat dit expertiserapport voornamelijk ziet op de medische situatie van [eiser] ná 20 maart 2020, terwijl die in deze zaak niet ter beoordeling staat. De rechtbank kan deze motivering volgen.
15. [eiser] heeft verder aangevoerd dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie bij de huisarts of neuroloog hebben opgevraagd. De rechtbank gaat daar niet in mee. Op grond van vaste rechtspraak mag een verzekeringsarts namelijk op eigen bevindingen varen. [2] Alleen wanneer relevante medische informatie ontbreekt, moet die worden opgevraagd. Het is de rechtbank niet gebleken dat aspecten van de medische situatie van [eiser] achterwege zijn gelaten door de verzekeringsartsen, zodat zij informatie bij behandelaren hadden moeten opvragen. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door [eiser] in bezwaar en in beroep overgelegde medische informatie alsnog heeft meegewogen.
16. [eiser] voert tot slot aan dat hij in arbeidsuren meer beperkt is dan wordt aangenomen. [eiser] verwijst daarbij naar de AML van 11 december 2019 van de bedrijfsarts. De rechtbank overweegt echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 mei 2020 afdoende heeft gemotiveerd waarom hij, in tegenstelling tot de bedrijfsarts, geen beperking in arbeidsuren aanneemt. Deze verzekeringsarts heeft toegelicht dat bedrijfsartsen een andere afweging maken bij het vaststellen van beperkingen dan verzekeringsartsen. Het komt bijvoorbeeld vaker voor dat een bedrijfsarts een beperking in arbeidsuren aanneemt in het kader van re-integratie, terwijl dat bij een beoordeling in het kader van de Ziektewet geen rol kan spelen. De AML van de bedrijfsarts hoefde dus niet een-op-een door de verzekeringsarts te worden overgenomen. De rechtbank merkt verder op dat sommige andere beperkingen, zoals op het punt “5.1. Zitten”, wél zijn overgenomen van de bedrijfsarts. Maar ook daarvoor geldt dat in het rapport van 18 mei 2020 terug te lezen is dat de verzekeringsarts nader motiveert waaróm hij deze beperking overneemt van de bedrijfsarts.
Het arbeidsdeskundig onderzoek
17. [eiser] heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd in beroep. De rechtbank overweegt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de vraag of [eiser] in medisch opzicht geschikt is voor de geselecteerde functies terecht is uitgegaan van de beperkingen zoals die in de FML van 18 mei 2020 staan. Daar waar de geselecteerde functies de belastbaarheid van [eiser] mogelijk overschrijden, heeft deze arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom de functies toch geschikt zijn. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Conclusie
18. Het Uwv kon ervan uitgaan dat [eiser] met ander werk meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kon verdienen. Dat betekent dat [eiser] geen recht meer had op een Ziektewetuitkering. Het Uwv heeft deze uitkering daarom terecht beëindigd met ingang van
20 maart 2020.
19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
20. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 19aa, eerste lid, van de Ziektewet.
2.Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:246.