ECLI:NL:RBAMS:2021:7242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
13/752010-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtstaat en rechtsgang

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Circuit Court in Opole, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 20 september 2021 en betreft een vrijheidsstraf van 2 jaar en 2 maanden, waarvan nog 1 jaar, 2 maanden en 19 dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, is momenteel gedetineerd in Nederland.

Tijdens de openbare zitting op 9 november 2021 werd de zaak behandeld. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De raadsman voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van zijn rechtsbijstand tijdens het proces in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk vertegenwoordigd was door een advocaat tijdens het proces in Polen en dat er geen reden was om aan de juistheid van het EAB te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft ook de zorgen over de Poolse rechtsstaat in overweging genomen, maar oordeelde dat deze niet in de weg stonden aan de overlevering in dit specifieke geval. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen van de Opiumwet en de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752010-21
RK nummer: 21/5154
Datum uitspraak: 23 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juni 2021 door de
Circuit Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative valid sentence of the District Court in Prudnik of 5th November 2019, file number II K 621/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar en 2 maanden en 19 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De raadsman heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat hiervan niet kan worden afgezien en dat op deze grond primair de overlevering dient te worden geweigerd en voert hiertoe het volgende aan.
De opgeëiste persoon verklaart dat hij er niet van op de hoogte was dat hij tijdens het proces zou worden bijgestaan door een advocaat die namens hem het woord zou voeren. Daarnaast komt uit het dossier niet naar voren dat de opgeëiste persoon heeft willen vluchten zodat er geen grond is om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om aan de Poolse autoriteiten te verzoeken om de schriftelijke machtiging van de advocaat die het woord namens de opgeëiste persoon heeft gevoerd te verschaffen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor bij de Nederlandse officier van justitie niets willen verklaren over het EAB. De enkele ontkenning door de opgeëiste persoon ter zitting van de rechtbank dat hij een raadsman heeft gemachtigd om namens hem op te treden, maakt niet dat niet uitgegaan moet worden van de juistheid van de in het EAB verstrekte informatie. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW staat dan ook niet aan overlevering in de weg.
De officier van justitie heeft zich, gelet op het vorenstaande, verzet tegen het subsidiaire verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak om nadere informatie bij de Poolse autoriteiten op te vragen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de in het EAB verstrekte informatie het volgende af.
De opgeëiste persoon is niet verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid maar is wel vertegenwoordigd door een advocaat van zijn keuze op de zitting van 15 oktober 2019. Tevens staat in het EAB vermeld dat de advocaat was gemachtigd om namens de opgeëiste persoon de verdediging te voeren en dat deze advocaat namens de opgeëiste persoon zijn verdediging heeft gevoerd. De advocaat is ondanks dat hem de datum van de uitspraak is aangezegd op de zitting van 15 oktober 2021, niet verschenen bij de uitspraak op 5 november 2021.
Op 18 december 2019 is het vonnis onherroepelijk geworden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de situatie zoals bedoeld in artikel
12 onder b OLW zich voordoet, aangezien de raadsman aanwezig is geweest op de zitting waarop de
merits of the casezijn behandeld. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Tevens overweegt de rechtbank dat op basis van het vertrouwensbeginsel uitgegaan moet worden van de juistheid van de in het EAB verstrekte informatie.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om tot aanhouding van de behandeling van de zaak over te gaan om nadere informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in strijd met een in artikel 2, onder c van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met een in strijd met artikel 3, onder c van de Opiumwet gegeven verbod;
en
wederspannigheid.

6.Poolse rechtsstaat verweer; artikel 47 Handvest

Standpunten
De raadsman voert aan dat het EAB is uitgevaardigd door een rechter die op de lijst staat van de door de Nationale Raad voor de Rechtspraak (hierna: KRS) benoemde rechters.
Hierdoor is er een verband tussen de KRS en het EAB. De steeds hardere lijn van de
Prawo i Sprawiedliwość-regering tegenover delicten inzake verdovende middelen maakt dat de overlevering primair dient te worden geweigerd op grond van een reeds voltooide schending van artikel 47 Handvest. Subsidiair verzoekt de raadsman op grond van het voorgaande om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
Hof van Justitie) op de bij de uitspraak van de rechtbank van 14 september 2021 [1] gestelde prejudiciële vragen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat indien een EAB is uitgevaardigd door een KRS-rechter dit niet maakt dat nader onderzoek dient te worden verricht naar de Poolse rechtstaat. De officier van justitie verzet zich tegen inwilliging van het verzoek tot aanhouding aangezien het Poolse vonnis vóór februari 2020 is gewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat zij in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen en van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft.
Het vonnis van
the District Court in Prudnik van 5 november 2019 isvan na de omstreden Poolse wetswijzigingen. De rechtbank moet daarom beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon destijds geen eerlijk proces heeft gehad.
In het kader van die beoordeling is het noodzakelijk dat de opgeëiste persoon feiten en omstandigheden aanvoert die zien op zijn persoonlijke situatie, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is vervolgd en de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd.
De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat het EAB door een KRS-rechter zou zijn uitgevaardigd maar dat maakt niet dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces in Polen zou hebben gehad. De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de raadsman.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de bij uitspraak van 14 september 2021 door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen, nu de datum van het vonnis van
the District Court in Prudnikgelegen is vóór februari 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat overleveringsverzoeken ten behoeve van de executie van vonnissen die voor 14 februari 2020 zijn gewezen, niet worden aangehouden omdat de prejudiciële vragen niet op die zaken van toepassing zijn.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 180 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3 10 en 11 Opiumwet en de artikelen
2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Opole(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.