ECLI:NL:RBAMS:2021:7239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
13/751758-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Italiaanse autoriteiten. De vordering dateert van 20 juli 2021 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de bevoegdheid van de uitvaardigende autoriteit beoordeeld. Tijdens de zittingen op 9 en 30 september 2021 waren de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op alle relevante zittingen in Italië aanwezig was, maar dat hij wel vertegenwoordigd was door een door hem gekozen advocaat. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) besproken en geconcludeerd dat de overlevering voor een aantal vonnissen kan worden toegestaan, terwijl voor andere vonnissen de overlevering moet worden geweigerd. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan voor de vonnissen met de nummers 518/11, 226/11, 958/17, 876/18 en 221/2020, maar geweigerd voor de vonnissen met de nummers 901/2017 en 874/19. De rechtbank heeft daarbij de toepasselijke wetsbepalingen genoemd en aangegeven dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751758-21
RK nummer: 21/4010
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 april 2016 door
the office of the general prosecutor of the republic at the court of appeal in Messina(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1987
verblijfadres: [adres] , [plaatsnaam]
thans gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 9 september 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 september 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Roemeense taal. De behandeling van de zaak is geschorst om de raadsman in de gelegenheid te stellen alsnog kennis te nemen van de aanvullend verstrekte stukken, zodat hij op de nadere zitting een gemotiveerd standpunt kan innemen.
Zitting 30 september 2021
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 30 september 2021.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid uitvaardigende autoriteit

Het EAB is uitgevaardigd door de
Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Pordenoneen dat is volgens de raadsman geen gerechtelijke autoriteit die een EAB kan uitvaardigen.
De rechtbank stelt op basis van de informatie vervat in de
Questionnaire Eurojust en European Judicial Networkvan 6 april 2020 (die in opdracht van de Raad van de EU is opgesteld) vast dat deze autoriteit, hoewel geen rechter, kan worden aangemerkt als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ in de zin van het kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus als ‘uitvaardigende justitiële autoriteit’ in de zin van de OLW. Deze autoriteit, die onderdeel uitmaakt van het Italiaanse Openbaar Ministerie, neemt deel aan de strafrechtsbedeling en is onafhankelijk. Aan de uitvaardiging van het EAB ligt een
order of enforcement for concurring sentences and concurrent imprisonment order n. 89/2020 SIEP issued by the prosecutor general of Messina van 22 juni 2020en een zevental onherroepelijke vonnissen ten grondslag. Tegen de achtergrond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat voldaan is aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming door middel van de voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een
order of enforcement for concurring sentences and concurrent imprisonment order n. 89/2020 SIEP issued by the prosecutor general of Messinaon 22/06/2020.
en van een zevental voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen
- Vonnis 1:
judgment n. 518/11 of 21/12/2011 by the Court of Trapani, Alcamo division in the criminal proceeding no. 12230/11 R.G. Trib. And no. 3216/11 R.G.N.R., final on 24/02/2012;
- Vonnis 2:
judgment no. 226/2011 of 3/11/2011 by the Court of Patti – Preliminary Investigations Judge Division in criminal proceeding no. 2672/2011 and 3279/11 RGNR, final on 1/03/2012;
- Vonnis 3:
judgment no. 682/2015 of 14/05/2015 by the Court of Trapani in criminal proceeding no. 933/14 RG and 3687/13 RGNR confirmed by the Court of Appeal of Palermo by judgment no. 958/17 of 22/02/2017, final on 10/04/2017;
- Vonnis 4:
judgment no. 901/2017 of 5/07/2017 by the Court of Agrigento, in criminal proceeding no. 479/16 RG and 2594/14 RGNR, final on 17/10/2017;
- Vonnis 5:
judgment no. 1147/17 of 12/06/2017 by the Court of Messina, Second criminal division in criminal proceeding no. 2214/16 RG and 5855/16 RGNR confirmed by the Court of Appeal of Messina by judgment no. 876/18 of 16/03/2018, final on 31/07/2018;
- Vonnis 6:
judgment no. 874/19 of 6/06/2019 by the Court of Trapani in criminal proceeding no. 1353/18 RG and 1214/17 RGNR, final on 20/10/2019;
- Vonnis 7:
judgment no. 221/2020 of 30 January 2020 by the Court of Appeal of Messina, final on 15/02/2020 in proceeding no. 476/19 RGA and 1254/17 RGNR in partial reform of judgment no. 1216118 of 7/06/2018 by the Court of Messina, I criminal division.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaar, 11 maanden en 20 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog
6 jaar, 9 maanden en 22 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voormelde vonnissen, waarbij de straffen zijn samengevoegd in
the order aggregation of sentences van the Prosecutor general of Messina van 22 juni 2020.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

5.1.
Inleiding
5.1.1
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
5.1.2
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
5.1.3
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
5.1.4
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
5.1.5
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
5.1.6
In het kader van de in overweging 5.1.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook de verdere handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
5.1.7
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
5.1.8
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 5.1.4-5.1.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
5.2
Beoordeling van de in het EAB genoemde vonnissen en de
ordertot samenvoeging van de straffen
The order aggregation of sentences van the Prosecutor general of Messinavan 22 juni 2020
Voor wat betreft de samenvoeging van de straffen door de officier van justitie in Italië heeft de rechtbank eerder, te weten bij uitspraak van 26 oktober 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7856) vastgesteld dat bij een dergelijke beslissing geen beoordelingsmarge bestaat in de zin van punt 88 van het voormelde arrest in de zaak Zdziaszek, zodat deze beslissing niet valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis lid 1 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ dan wel artikel 12 OLW.
Vonnis 1 / zaaknummer 518/11
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder a OLW zich voordoet.
De raadsman merkt aan de hand van zijn ter zitting overgelegde pleitnota op dat de opgeëiste persoon alleen is opgeroepen voor de zitting van 22 augustus 2021 die niet tot het vonnis heeft geleid.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot het vonnis heeft geleid.
In de brieven van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 en 25 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit staat vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen op de zitting van 22 augustus 2011 en dat hij vervolgens op die zitting door de rechtbank in persoon is aangezegd om op de zitting van 5 oktober 2011 te verschijnen. De opgeëiste persoon is vervolgens zowel op de zitting van 5 oktober 2011 als op de zitting van 21 december 2011 niet verschenen. Bovendien blijkt uit de brief van 25 augustus 2021 dat de opgeëiste persoon op alle zittingen is vertegenwoordigd en verdedigd door een door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in ieder geval de situatie van artikel 12 onder b OLW zich voordoet, aangezien bij alle drie de zittingen de verdediging is gevoerd door een door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Vonnis 2 / zaaknummer 226/2011
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voldaan is aan de uitzonderingen van artikel 12 onder b en c OLW.
De raadsman heeft geen opmerkingen ten aanzien van dit vonnis.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. In de brieven van 6 augustus 2021 en 25 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit is vermeld dat de door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat aanwezig was bij de zitting van 3 november 2011 en dat hij de opgeëiste persoon op de zitting heeft verdedigd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Vonnis 3 / zaaknummers 682/2015 en 958/17
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voor wat betreft de procedure in hoger beroep voordoet.
De raadsman merkt op dat de advocaat van de opgeëiste persoon in de procedure die tot vonnis 958/17 heeft geleid niet door hem is gemachtigd. De omstandigheid dat de advocaat appèl heeft ingesteld maakt dit niet anders.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht. Tevens staat vermeld dat
the Court of Appeal of Palermobij arrest van 22 juni 2017 met nummer 958/17 het vonnis in eerste aanleg van 14 mei 2015 met nummer 682/2015 van
the Court of Trapaniin eerste aanleg heeft bevestigd.
Op de vraag van het IRC op welke zittingen waarbij
the merits of the casezijn behandeld, de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een advocaat, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 6 augustus 2021 geantwoord dat dit ook geldt voor onderhavige procedure in hoger beroep. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in het arrest in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikas [6] en Zdziaszek [7] van het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
Uit de brieven van 6 augustus 2021 en 25 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit blijkt dat de door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat appèl heeft ingesteld en bij het proces in hoger beroep aanwezig is geweest en de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzondering van artikel
12 onder b OLW zich voordoet.
Vonnis 4 / vonnisnummer 901/2017
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis dient te worden geweigerd. Er was sprake van een toegevoegde advocaat maar onbekend is of deze door de opgeëiste persoon is gemachtigd. De rechtbank dient niet af te zien van weigering aangezien niet op grond van het dossier kan worden vastgesteld of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
De raadsman merkt op dat in deze zaak de opgeëiste persoon is opgeroepen op het adres van zijn raadsman en dat betreft geen oproeping in persoon in de zin van artikel 12 onder a OLW.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht. Uit de brief van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon bij het proces in eerste aanleg is vertegenwoordigd door een door de Italiaanse rechtbank aangewezen advocaat. Voorts is vermeld dat er geen documenten aanwezig zijn waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon voor het proces in persoon dan wel op zijn laatst bekende adres is opgeroepen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt hiertoe dat er geen informatie beschikbaar is waaruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, terwijl ook onvoldoende informatie beschikbaar is waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot - bijvoorbeeld - zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie met betrekking tot de procedure.
De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren ten aanzien van dit vonnis.
Vonnis 5 / vonnisnummers 1147/17 en 876/18
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon voldoende zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
De raadsman merkt op dat een oproep op het adres van zijn advocaat geen oproeping in persoon betreft in de zin van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht. In de brief van 6 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit staat vermeld dat het arrest met nummer 876/18 van 16 maart 2018 van
the Court of Appeal of Messinagedeeltelijk het vonnis in eerste aanleg met nummer 1147/17 van 12 juni 2017 van
the Court of Messinaheeft aangepast.
Op de vraag van het IRC op welke zittingen waarbij
the merits of the casezijn behandeld, de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een advocaat, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 6 augustus 2021 geantwoord dat dit ook geldt voor onderhavige procedure in hoger beroep. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in het arrest in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikas [8] en Zdziaszek [9] van het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de brief van 26 augustus 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon op 2 maart 2017 een aanvraag tot juridische bijstand heeft gedaan, welke aanvraag door de advocaat Giuseppe Bevacqua is geauthentiseerd. De aanvraag is ingewilligd en de door de rechtbank aangewezen advocaat was aanwezig op de zitting van
the Court of Appeal van Messinaen heeft daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon gevoerd op de zitting van
16 maart 2018 die tot het vonnis heeft geleid. Tevens blijkt uit deze brief dat de opgeëiste persoon domicilie gekozen heeft op het adres van de door de rechtbank aangewezen advocaat.
Ten slotte blijkt uit de brief van 6 augustus 2021 dat de opgeëiste persoon op het adres van zijn advocaat is opgeroepen om te verschijnen op de zitting van 16 maart 2018 van
the Court of Appeal of Messina.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot het onderhouden van contact met zijn advocaat op wiens adres hij zelf domicilie heeft gekozen en is opgeroepen.
Vonnis 6 / vonnisnummer 874/19
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is weliswaar aangehouden geweest voor dit feit maar niet vast te stellen valt op welke wijze hij is opgeroepen. Onbekend is of de raadsman die de opgeëiste persoon heeft vertegenwoordigd door de opgeëiste persoon is gemachtigd.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht.
Uit de brief van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon bij het proces is vertegenwoordigd door een door de Italiaanse rechtbank aangewezen advocaat. Voorts is vermeld dat er geen documenten aanwezig zijn waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon voor het proces in persoon is opgeroepen dan wel op zijn laatst bekende adres is opgeroepen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Zij overweegt hiertoe dat er geen informatie beschikbaar is waaruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, terwijl ook onvoldoende informatie beschikbaar is waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot - bijvoorbeeld - zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie met betrekking tot de procedure. De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren ten aanzien van dit vonnis.
Vonnis 7/vonnisnummers 1216/18 en 221/2020
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voordoet ten aanzien van de procedure in hoger beroep en dat derhalve de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
De raadsman heeft geen opmerking ten aanzien van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. In de brief van 6 augustus 2021 is vermeld dat het arrest van
the Court of Appeal of Messinamet nummer 221/2020 gedeeltelijk het vonnis in eerste aanleg van
the Court of Messina, First Criminal Divisionmet nummer 1216/18, heeft aangepast.
Op de vraag van het IRC op welke zittingen waarbij
the merits of the casezijn behandeld, de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een advocaat, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 6 augustus 2021 geantwoord dat dit ook geldt voor onderhavige procedure in hoger beroep. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in het arrest in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikas [10] en Zdziaszek [11] van het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
Uit de brieven van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 en 26 augustus 2021 blijkt dat de door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat bij het proces in hoger beroep aanwezig was en de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzondering van artikel
12 onder b OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

6.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien wordt voldaan aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
eenvoudige belediging;
4.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
5.
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, en eenvoudige belediging;
6.
opzetheling;
7.
diefstal.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven [12] , dient de overlevering te worden toegestaan voor de vonnissen met de nummers 518/11 (vonnis 1); 226/2011 (vonnis 2);
958/17 (vonnis 3); 876/18 (vonnis 5) en 221/2020 (vonnis 7).
Voor de vonnissen met de nummers 901/2017 (vonnis 4) en 874/19 (vonnis 6) moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de vonnissen waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 266, 285, 300, 304, 310, 311 en 416 Wetboek van Strafrecht, de artikelen
13 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the office of the general prosecutor of the republic at the court of appeal in Messina(Italië) ten aanzien van de feiten in de vonnissen met de nummers:
- 518/11 (vonnis 1);
- 226/11 (vonnis 2);
- 958/17 (vonnis 3);
- 876/18 (vonnis 5);
- 221/2020 (vonnis 7).
WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten in de vonnissen met de nummers:
- 901/2017 (vonnis 4);
- 874/19 (vonnis 6).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.[…]
2.
3.[…]
4.
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]
12.[…]