5.2Beoordeling van de in het EAB genoemde vonnissen en de
ordertot samenvoeging van de straffen
The order aggregation of sentences van the Prosecutor general of Messinavan 22 juni 2020
Voor wat betreft de samenvoeging van de straffen door de officier van justitie in Italië heeft de rechtbank eerder, te weten bij uitspraak van 26 oktober 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7856) vastgesteld dat bij een dergelijke beslissing geen beoordelingsmarge bestaat in de zin van punt 88 van het voormelde arrest in de zaak Zdziaszek, zodat deze beslissing niet valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis lid 1 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ dan wel artikel 12 OLW. Vonnis 1 / zaaknummer 518/11
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder a OLW zich voordoet.
De raadsman merkt aan de hand van zijn ter zitting overgelegde pleitnota op dat de opgeëiste persoon alleen is opgeroepen voor de zitting van 22 augustus 2021 die niet tot het vonnis heeft geleid.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot het vonnis heeft geleid.
In de brieven van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 en 25 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit staat vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen op de zitting van 22 augustus 2011 en dat hij vervolgens op die zitting door de rechtbank in persoon is aangezegd om op de zitting van 5 oktober 2011 te verschijnen. De opgeëiste persoon is vervolgens zowel op de zitting van 5 oktober 2011 als op de zitting van 21 december 2011 niet verschenen. Bovendien blijkt uit de brief van 25 augustus 2021 dat de opgeëiste persoon op alle zittingen is vertegenwoordigd en verdedigd door een door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in ieder geval de situatie van artikel 12 onder b OLW zich voordoet, aangezien bij alle drie de zittingen de verdediging is gevoerd door een door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Vonnis 2 / zaaknummer 226/2011
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voldaan is aan de uitzonderingen van artikel 12 onder b en c OLW.
De raadsman heeft geen opmerkingen ten aanzien van dit vonnis.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. In de brieven van 6 augustus 2021 en 25 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit is vermeld dat de door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat aanwezig was bij de zitting van 3 november 2011 en dat hij de opgeëiste persoon op de zitting heeft verdedigd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Vonnis 3 / zaaknummers 682/2015 en 958/17
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voor wat betreft de procedure in hoger beroep voordoet.
De raadsman merkt op dat de advocaat van de opgeëiste persoon in de procedure die tot vonnis 958/17 heeft geleid niet door hem is gemachtigd. De omstandigheid dat de advocaat appèl heeft ingesteld maakt dit niet anders.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht. Tevens staat vermeld dat
the Court of Appeal of Palermobij arrest van 22 juni 2017 met nummer 958/17 het vonnis in eerste aanleg van 14 mei 2015 met nummer 682/2015 van
the Court of Trapaniin eerste aanleg heeft bevestigd.
Op de vraag van het IRC op welke zittingen waarbij
the merits of the casezijn behandeld, de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een advocaat, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 6 augustus 2021 geantwoord dat dit ook geldt voor onderhavige procedure in hoger beroep. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in het arrest in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikasen Zdziaszekvan het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
Uit de brieven van 6 augustus 2021 en 25 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit blijkt dat de door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat appèl heeft ingesteld en bij het proces in hoger beroep aanwezig is geweest en de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzondering van artikel
12 onder b OLW zich voordoet.
Vonnis 4 / vonnisnummer 901/2017
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis dient te worden geweigerd. Er was sprake van een toegevoegde advocaat maar onbekend is of deze door de opgeëiste persoon is gemachtigd. De rechtbank dient niet af te zien van weigering aangezien niet op grond van het dossier kan worden vastgesteld of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
De raadsman merkt op dat in deze zaak de opgeëiste persoon is opgeroepen op het adres van zijn raadsman en dat betreft geen oproeping in persoon in de zin van artikel 12 onder a OLW.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht. Uit de brief van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon bij het proces in eerste aanleg is vertegenwoordigd door een door de Italiaanse rechtbank aangewezen advocaat. Voorts is vermeld dat er geen documenten aanwezig zijn waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon voor het proces in persoon dan wel op zijn laatst bekende adres is opgeroepen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt hiertoe dat er geen informatie beschikbaar is waaruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, terwijl ook onvoldoende informatie beschikbaar is waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot - bijvoorbeeld - zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie met betrekking tot de procedure.
De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren ten aanzien van dit vonnis.
Vonnis 5 / vonnisnummers 1147/17 en 876/18
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon voldoende zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
De raadsman merkt op dat een oproep op het adres van zijn advocaat geen oproeping in persoon betreft in de zin van artikel 12 OLW.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht. In de brief van 6 augustus 2021 van de Italiaanse justitiële autoriteit staat vermeld dat het arrest met nummer 876/18 van 16 maart 2018 van
the Court of Appeal of Messinagedeeltelijk het vonnis in eerste aanleg met nummer 1147/17 van 12 juni 2017 van
the Court of Messinaheeft aangepast.
Op de vraag van het IRC op welke zittingen waarbij
the merits of the casezijn behandeld, de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een advocaat, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 6 augustus 2021 geantwoord dat dit ook geldt voor onderhavige procedure in hoger beroep. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in het arrest in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikasen Zdziaszekvan het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de brief van 26 augustus 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon op 2 maart 2017 een aanvraag tot juridische bijstand heeft gedaan, welke aanvraag door de advocaat Giuseppe Bevacqua is geauthentiseerd. De aanvraag is ingewilligd en de door de rechtbank aangewezen advocaat was aanwezig op de zitting van
the Court of Appeal van Messinaen heeft daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon gevoerd op de zitting van
16 maart 2018 die tot het vonnis heeft geleid. Tevens blijkt uit deze brief dat de opgeëiste persoon domicilie gekozen heeft op het adres van de door de rechtbank aangewezen advocaat.
Ten slotte blijkt uit de brief van 6 augustus 2021 dat de opgeëiste persoon op het adres van zijn advocaat is opgeroepen om te verschijnen op de zitting van 16 maart 2018 van
the Court of Appeal of Messina.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot het onderhouden van contact met zijn advocaat op wiens adres hij zelf domicilie heeft gekozen en is opgeroepen.
Vonnis 6 / vonnisnummer 874/19
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is weliswaar aangehouden geweest voor dit feit maar niet vast te stellen valt op welke wijze hij is opgeroepen. Onbekend is of de raadsman die de opgeëiste persoon heeft vertegenwoordigd door de opgeëiste persoon is gemachtigd.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht.
Uit de brief van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon bij het proces is vertegenwoordigd door een door de Italiaanse rechtbank aangewezen advocaat. Voorts is vermeld dat er geen documenten aanwezig zijn waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon voor het proces in persoon is opgeroepen dan wel op zijn laatst bekende adres is opgeroepen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Zij overweegt hiertoe dat er geen informatie beschikbaar is waaruit kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, terwijl ook onvoldoende informatie beschikbaar is waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot - bijvoorbeeld - zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie met betrekking tot de procedure. De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren ten aanzien van dit vonnis.
Vonnis 7/vonnisnummers 1216/18 en 221/2020
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voordoet ten aanzien van de procedure in hoger beroep en dat derhalve de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
De raadsman heeft geen opmerking ten aanzien van artikel 12 OLW.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. In de brief van 6 augustus 2021 is vermeld dat het arrest van
the Court of Appeal of Messinamet nummer 221/2020 gedeeltelijk het vonnis in eerste aanleg van
the Court of Messina, First Criminal Divisionmet nummer 1216/18, heeft aangepast.
Op de vraag van het IRC op welke zittingen waarbij
the merits of the casezijn behandeld, de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een advocaat, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 6 augustus 2021 geantwoord dat dit ook geldt voor onderhavige procedure in hoger beroep. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in het arrest in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikasen Zdziaszekvan het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
Uit de brieven van de Italiaanse justitiële autoriteit van 6 augustus 2021 en 26 augustus 2021 blijkt dat de door de opgeëiste persoon gekozen en gemachtigd advocaat bij het proces in hoger beroep aanwezig was en de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzondering van artikel
12 onder b OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.