ECLI:NL:RBAMS:2021:7219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/13/697698 / HA ZA 21-192
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aannemingsovereenkomst en schadevergoeding bij tekortkomingen in de uitvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over een aannemingsovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.F.M. Verstegen, had de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. K. Tülü, ingeschakeld voor de verbouwing van haar woning. De partijen kwamen in conflict over de uitvoering van de werkzaamheden en de betaling daarvan. De eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de overeenkomst geheel was ontbonden en schadevergoeding voor de kosten die zij had gemaakt. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de eiseres in verzuim verkeerde door haar betalingsverplichtingen niet na te komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van tekortkomingen aan beide zijden. De eiseres verkeerde in schuldeisersverzuim, waardoor zij niet gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres in conventie afgewezen, maar heeft de gedaagde in reconventie gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft de aannemingsovereenkomst voor de niet uitgevoerde werkzaamheden ontbonden en de eiseres veroordeeld tot betaling van € 1.267,50 aan de gedaagde. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/697698 / HA ZA 21-192
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. P.F.M. Verstegen te Heilig Landstichting,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. K. Tülü te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte vermeerdering eis en overlegging producties van [eiseres]
  • de akte vermeerdering van eis van [gedaagde]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten ter zake de verbouwing van de woning van [eiseres] aan de [adres] . De verbouwing had betrekking op het splitsen van de begane grond en de eerste verdieping en het realiseren van zelfstandige woonruimte op de begane grond.
2.2.
[gedaagde] heeft voor deze werkzaamheden op 5 juli 2019 een offerte afgegeven met een aanneemsom van € 128.090,60. In deze offerte waren nog niet alle uit te voeren werkzaamheden opgenomen. De betalingscondities die in deze offerte zijn opgenomen luiden als volgt: 50% vooruitbetaling, 40% halverwege en 10% binnen 8 dagen na oplevering.
2.3.
[gedaagde] is eind augustus, althans begin september 2020 begonnen met de uitvoering van de werkzaamheden op basis van de offerte van 5 juli 2019. Lopende de uitvoering hebben partijen overleg gevoerd over diverse aanvullingen op en/of wijzigingen van die offerte.
2.4.
[gedaagde] heeft voorafgaand aan en gedurende de uitvoering van de werkzaamheden mondeling, per e-mail of Whatsapp betalingsverzoeken gedaan, waarop [eiseres] de gevraagde bedragen naar [gedaagde] heeft overgemaakt.
2.5.
Als gevolg van discussie tussen partijen over de door [gedaagde] uit te voeren werkzaamheden en de daarvoor door [eiseres] te betalen prijs, is het werk begin april 2020 stil komen te liggen. Partijen zijn toen, onder begeleiding van twee door [eiseres] aangewezen bemiddelaars, met elkaar in overleg getreden om uit de ontstane impasse te geraken.
2.6.
In het kader van dit overleg heeft op 8 april 2020 een bespreking plaatsgevonden. Partijen hebben toen verschillende opties besproken, waarover [gedaagde] dezelfde dag een e-mail heeft gestuurd naar [eiseres] . Deze e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Naar aanleiding van ons gesprek van vandaag 16:00 op de [adres] in het bij zijn van je buurman [naam] mail ik je over de besproken opties waar we het samen vandaag over gehad hebben.
De prijs voor de tot nu toe verrichte werkzaamheden is € 110.000
Er is betaald € 92.000
Openstaande bedrag voor de verrichte werkzaamheden is € 18.000
(…)
Optie 3: Je wilt de werkzaamheden waar we aan begonnen zijn afronden en betaalt € 30.000 waarmee we onder andere de kozijn, gevelbekleding, bouwmaterialen etc mee kunnen bestellen en door kunnen werken in het huis. Totaalbedrag voor de werkzaamheden waar we aan begonnen zijn is € 136.193,40 waar nog parkeergeld bij komt (circa € 1000,-) Hier zit NIET in, de vloerverwarming, keuken, de kastenwand, en de afwerkvloer en schilderwerk.
Optie 4: Je wilt toch alles laten doen maar samen op zoek naar een oplossing, dit geld ook voor optie 3.
(…)”
2.7.
In antwoord hierop, heeft [eiseres] [gedaagde] bij e-mail van 10 april 2020 (12.32 uur) als volgt bericht:
“(…) Ik stel het volgende voor. Alle werkzaamheden buiten de door jou genoemde 136.193,40 euro) komen te vervallen.. De uitvoering hiervan is door de hoogte van voornoemd bedrag financieel niet meer mogelijk. (…) Zou jij een duidelijke omschrijving willen geven van wat er precies onder de totaal door jou te verrichtte werkzaamheden binnen boven genoemd bedrag valt, zodat daar op geen enkele manier onduidelijkheid over kan bestaan.”
2.8.
Vervolgens heeft [gedaagde] [eiseres] bij e-mail van 10 april 2020 (15.02 uur) het volgende gestuurd:
“Hierbij de aangepaste offerte op basis van jouw gekozen optie. Hierin staat duidelijk wat er allemaal nog moet gebeuren. Heb ook nog wat prijzen aangepast en vergeten kleine zaken bijgezet. Door alles wat er nu gebeurt is heb ik ook de betalingscondities ook iets gewijzigd.
(…)
Wanneer kan ik de betaling verwachten en wanneer kunnen we weer beginnen?”
2.9.
Als resultaat van nader overleg, heeft [gedaagde] [eiseres] op 26 april 2020 een aangepaste offerte toegezonden die sloot op € 136.259,95. Hierin is vermeld dat betaling als volgt dient plaats te vinden: 50% vooruitbetaling, 45% halverwege en 5% binnen 8 dagen na oplevering. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de in deze offerte vermelde werkzaamheden zou uitvoeren voor een bedrag van in totaal € 130.000,-. Na betaling van (de in de e-mail van 8 april 2020 bedoelde) € 18.000,- door [eiseres] , heeft [gedaagde] de uitvoering van het werk op deze basis hervat.
2.10.
[gedaagde] heeft vervolgens gevraagd om een aanvullende betaling tot 95% van de totale aanneemsom, althans een bedrag van € 10.000,-. [eiseres] heeft geweigerd deze betaling te doen. Op of omstreeks 21 juni 2020 heeft [gedaagde] het werk neergelegd.
2.11.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [eiseres] heeft [gedaagde] op 23 oktober 2020 een brief gestuurd waarin onder andere is vermeld:
“(…) Namens cliënte stel ik vast dat u tekort bent geschoten in uw verplichtingen die voortvloeien uit de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Namens cliënte verzoek, en voorzover nodig sommeer ik u, om binnen 15 dagen na ontvangst van deze brief voor een correcte nakoming van de overeenkomst zorg te dragen, dat wil zeggen dat u binnen genoemde termijn de overeengekomen werkzaamheden en verbouwing volledig en deugdelijk zult afronden tegen het afgesproken bedrag van € 130.0000,-. Voorzover u aan deze sommatie niet tijdig voldoet, dan verkeert u in verzuim.
Voorts acht cliënte zich na het verstrijken van de gestelde termijn vrij om een derde te verzoeken de werkzaamheden uit te voeren of om de overeenkomst eventueel (gedeeltelijk) te ontbinden. (…)”
2.12.
Vervolgens heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiseres] de (toenmalige) gemachtigde van [gedaagde] bij brief van 27 november 2020 als volgt bericht:
“(…) Namens cliënte ontbind ik hierbij de overeenkomst partieel voor het onverrichte gedeelte van het werk. (…)
Cliënte laat het werk na deze ontbinding voltooien door een derde partij en zal de schade op uw cliënt verhalen. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat en na eisvermeerdering –
primaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen geheel is ontbonden en,
zowel primair als subsidiair, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 68.581,64, te vermeerderen met een nader bij staat op te maken bedrag voor de kosten van het plaatsen van een stalen balk onder het balkon van de bovenburen, alsmede betaling van:
  • € 1.694,- aan adviseurskosten;
  • € 5.000- wegens het ontbreken van een afstap;
  • € 6.750,- wegens overschrijding van de bouwtijd;
  • € 2.259,68 aan buitengerechtelijke kosten; en
  • € 746,83 aan kosten van beslaglegging.
Alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Daaraan legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst door de uitvoering van het werk op of omstreeks 21 juni 2020 in onvoltooide staat neer te leggen. Dit is volgens [eiseres] grond voor volledige ontbinding van de aannemingsovereenkomst, althans (subsidiair) partiele ontbinding, zoals bij brief van 27 november 2020 buitengerechtelijk heeft plaatsgevonden. [eiseres] stelt op die grond aanspraak te kunnen maken op terugbetaling van de € 112.000,- die zij [gedaagde] heeft betaald, minus de waarde van het reeds uitgevoerde werk van € 84.000,-, althans (subsidiair) € 97.500,-. Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op schadevergoeding ter zake de extra kosten die zij stelt te hebben gemaakt om het werk te voltooien en overige door haar gestelde kosten in verband met de ontbinding.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] onder veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Daartoe voert [gedaagde] aan dat hij niet in verzuim is komen te verkeren, omdat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst en ter zake in verzuim verkeerde op het moment dat [gedaagde] het werk neerlegde. Verder betwist [gedaagde] de door [eiseres] gestelde waarde van het reeds uitgevoerde werk en de door [eiseres] gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat en na eisvermeerdering – veroordeling van [eiseres] tot
primairbetaling van € 30.217,45 onder partiele ontbinding van de aannemingsovereenkomst, althans
subsidiairbetaling van € 15.134,95, onder veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.6.
Aan die vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat het tekortschieten van [eiseres] in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst, grond is voor gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst, namelijk voor zover de werkzaamheden niet reeds door [gedaagde] zijn uitgevoerd. De waarde van de door hem uitgevoerde werkzaamheden begroot [gedaagde] op € 118.434,95, waarvan [eiseres] volgens [gedaagde] € 110.000,- heeft betaald. [gedaagde] meent aanspraak te kunnen maken op het resterende bedrag van € 8.434,95, plus een schadevergoeding wegens gederfde winst en omzet. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat de ongegronde buitengerechtelijke ontbinding door [eiseres] moet worden aangemerkt als opzegging en dat dient te worden afgerekend conform artikel 7:764 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.7.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gezien de nauwe samenhang van de vorderingen en stellingen in conventie en reconventie, zal de rechtbank één en ander hierna gezamenlijk behandelen.
4.2.
In de eerste plaats zal de rechtbank beoordelen of de door [eiseres] ingeroepen ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig is. Daarbij is het volgende van belang.
4.3.
Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat [eiseres] bevoegd is de aannemingsovereenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, op grond van iedere tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van een van zijn verbintenissen uit die overeenkomst, tenzij de tekortkoming – gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis – deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding ingevolge het tweede lid van artikel 6:265 BW pas wanneer [gedaagde] in verzuim is.
4.4.
Volgens artikel 6:266 lid 1 BW kan een ontbinding evenwel niet worden gegrond op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis ten aanzien waarvan [eiseres] zelf in verzuim is; als sprake is van schuldeisersverzuim. Op grond van artikel 6:59 BW komt [eiseres] in schuldeisersverzuim, wanneer zij ten gevolge van haar toe te rekenen omstandigheden niet voldoet aan één van haar verplichtingen jegens [gedaagde] en [gedaagde] op die grond bevoegdelijk de nakoming van zijn verbintenis jegens [eiseres] opschort.
4.5.
Dit betekent dat moet worden vastgesteld welke verplichtingen [eiseres] en [gedaagde] jegens elkaar hadden, of [gedaagde] daarin tekort is geschoten en zo ja, of [eiseres] op het moment van ontbinding in schuldeisersverzuim verkeerde.
Verplichtingen over en weer
4.6.
Tussen partijen staat vast dat zij, als resultaat van het overleg dat zij in april 2020 hebben gevoerd, de inhoud van de initieel tussen hen gesloten aannemingsovereenkomst hebben gewijzigd. Over wat die gewijzigde afspraken precies zijn – en met name welke betalingscondities tussen hen gelden – verschillen partijen evenwel van mening.
4.7.
De vraag wat de gewijzigde aannemingsovereenkomst inhoudt, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien (HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043). Aanbod en aanvaarding – die samen de voor wijziging van de aannemingsovereenkomst benodigde wilsovereenstemming vormen – hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. (HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213). De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
4.8.
Uit de e-mailcorrespondentie van 8 en 10 april 2020 blijkt dat [eiseres] heeft gekozen voor de door [gedaagde] aangeboden optie om – kort gezegd – de werkzaamheden waar hij al aan begonnen was af te ronden. [eiseres] heeft [gedaagde] verzocht die optie verder uit te werken. Dat heeft [gedaagde] gedaan en daarbij heeft hij ook gewijzigde betalingsafspraken voorgesteld, namelijk 50% vooruitbetaling, 45% halverwege en 5% binnen 8 dagen na oplevering. In zijn e-mail van 10 april 2020 heeft [gedaagde] [eiseres] hier op gewezen: “
Door alles wat er nu gebeurt is heb ik ook de betalingscondities ook iets gewijzigd.”. [eiseres] heeft niet gereageerd op de gewijzigde betalingscondities. Wel hebben partijen verder gesproken over de exacte werkzaamheden en de aanneemsom en uiteindelijk afgesproken dat [gedaagde] voor € 130.0000,- de werkzaamheden zou uitvoeren als opgenomen in de offerte van 26 april 2020, waarin ook deze gewijzigde betalingscondities staan.
4.9.
Gezien het uitblijven van een reactie van [eiseres] op de gewijzigde betalingscondities, terwijl [gedaagde] daar expliciet op had gewezen in zijn e-mail en partijen wel verder hebben gesproken over de verdere inhoud van de offerte, mocht [gedaagde] er naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiseres] deze had aanvaard en dat partijen hierover, als onderdeel van de offerte van 26 april 2020, overeenstemming hadden bereikt.
4.10.
Dat betekent dat [gedaagde] jegens [eiseres] gehouden was om de werkzaamheden opgenomen in de offerte van 26 april 2020 deugdelijk uit te voeren en dat [eiseres] gehouden was om daarvoor € 130.000,- te betalen, waarvan 50% vooruit, 45% halverwege en 5% binnen 8 dagen na oplevering.
4.11.
Dat [gedaagde] , zoals tussen partijen vast staat, uiteindelijk niet alle werkzaamheden die zijn opgenomen in de offerte van 26 april 2020 heeft uitgevoerd en zich dus niet (volledig) heeft gehouden aan de gewijzigde afspraken, maakt – anders dan [eiseres] stelt – niet dat deze wijzigingen van de aannemingsovereenkomst (achteraf) niet zijn overeengekomen.
Tekortkomingen [gedaagde] en [eiseres]
4.12.
Het gevolg van het feit dat [gedaagde] niet alle overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd is wel, dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiseres] . Er is dus sprake van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] .
4.13.
Ook [eiseres] is tekort geschoten, doordat zij niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichtingen op grond van de (gewijzigde) aannemingsovereenkomst. De werkzaamheden waren namelijk op het moment dat [gedaagde] het werk neerlegde in ieder geval halverwege; [eiseres] stelt zelf dat het werk voor ongeveer 75% was uitgevoerd, volgens [gedaagde] was ongeveer 87% van het werk voltooid. Op grond van de gewijzigde aannemingsovereenkomst was [eiseres] dan ook gehouden om 95% van de totale aanneemsom te voldoen. [eiseres] heeft niet weersproken dat [gedaagde] op dat moment bij herhaling om betaling had verzocht en dat zij heeft geweigerd om dit bedrag te betalen. Voor het ontstaan van deze betalingsverplichting en het ontstaan van verzuim van [eiseres] , hoefde [gedaagde] onder deze omstandigheden geen facturen te versturen. [gedaagde] was daarom gerechtigd om op grond van artikel 6:262 BW de nakoming van zijn verbintenis op te schorten. Hij mocht het werk dus neerleggen.
4.14.
De stelling van [eiseres] dat de door [gedaagde] gevraagde betaling niet aansluit bij de stand van het werk kan, zelfs als dat zo is, niet tot een andere conclusie leiden. [gedaagde] was namelijk niet verplicht om betaling te vragen conform de stand van het werk en [gedaagde] heeft niet in strijd met zijn zorgplicht, onredelijk en/of (anderszins) onaanvaardbaar gehandeld, door de overeengekomen betalingscondities op te nemen in zijn offerte en in juni 2020 betaling te vragen van 95% van de aanneemsom. Het stond [eiseres] vrij om andere betalingscondities voor te stellen en daarover met [gedaagde] in onderhandeling te treden voorafgaand aan het sluiten van de (gewijzigde) aannemingsovereenkomst. Nu [eiseres] dat niet heeft gedaan en de betalingscondities onderdeel zijn geworden van de aannemingsovereenkomst, mocht [gedaagde] betaling vragen conform die condities. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat [gedaagde] pas aanspraak heeft gemaakt op 95% van de totale aanneemsom toen het werk al aanmerkelijk verder was gevorderd dan halverwege.
Ontbinding van de aannemingsovereenkomst
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] op het moment dat [gedaagde] de werkzaamheden heeft neergelegd in schuldeisersverzuim verkeerde en om die reden op grond van artikel 6:266 lid 1 BW niet gerechtigd was de aannemingsovereenkomst (geheel of gedeeltelijk) te ontbinden.
4.16.
[gedaagde] is op grond van het schuldeisersverzuim van [eiseres] wel bevoegd om de aannemingsovereenkomst te ontbinden. Nu gesteld noch gebleken is dat deze tekortkoming van [eiseres] de door [gedaagde] in reconventie gevorderde partiële ontbinding van de aannemingsovereenkomst niet rechtvaardigt, zal deze vordering worden toegewezen.
Vermindering wederzijdse prestaties
4.17.
Nu de aannemingsovereenkomst wordt ontbonden voor zover de werkzaamheden als opgenomen in de offerte van 26 april 2020 niet door [gedaagde] zijn uitgevoerd, brengt artikel 6:270 BW met zich dat een evenredige vermindering plaatsvindt van de wederzijdse prestaties van partijen in hoeveelheid of hoedanigheid. De door [eiseres] nog te verrichten prestatie (betaling van de resterende aanneemsom) wordt verminderd naar evenredigheid van de prestatie die [gedaagde] op grond van de aannemingsovereenkomst nog moest verrichten, maar vanwege de gedeeltelijke ontbinding niet meer behoeft te verrichten. Vastgesteld moet daarom worden (i) welk deel van de aanneemsom [eiseres] nog had moeten betalen en (ii) wat de waarde is van de prestatie die [gedaagde] nog had moeten verrichten, indien de overeenkomst geheel was uitgevoerd. Die waarde dient te worden vastgesteld op basis van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. De stellingen van [eiseres] met betrekking tot de reële bouwkosten doen derhalve niet ter zake.
4.18.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] € 110.000,- heeft betaald en dat de waarde van de nog niet door hem uitgevoerde werkzaamheden en nog niet geleverde materialen in totaal € 17.825,- bedraagt. [eiseres] stelt dat zij € 112.000,- heeft betaald aan [gedaagde] en dat de waarde van het nog uit te voeren werk (€ 130.000 - € 97.500 =) € 32.500,- bedraagt.
4.19.
De rechtbank stelt vast dat in alle door en namens [eiseres] gevoerde correspondentie, alsmede in de door [eiseres] ingediende rapporten van Architecture
plusen CED Nederland B.V., is gesteld dat [eiseres] een bedrag van € 110.000,- heeft betaald aan [gedaagde] . In het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag stelt [eiseres] , voor het eerst en zonder onderbouwing, dat dit € 112.000,- zou zijn. Ook in deze procedure heeft [eiseres] die stelling niet onderbouwd, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden wel op haar weg ligt. Gelet hierop gaat de rechtbank er vanuit dat [eiseres] [gedaagde] uit hoofde van de aannemingsovereenkomst € 110.000,- heeft betaald. Dat sluit ook aan bij de tekst van de e-mail van 8 april 2020 en de verklaring van beide partijen dat [gedaagde] het werk heeft hervat na betaling van het daarin genoemde bedrag van € 18.000,-:

De prijs voor de tot nu toe verrichte werkzaamheden is € 110.000
Er is betaald € 92.000
Openstaande bedrag voor de verrichte werkzaamheden is € 18.000”
4.20.
Bij gebreke van voldoende onderbouwde stellingen van partijen ter zake de waarde van de niet uitgevoerde werkzaamheden, maakt de rechtbank gebruik van haar bevoegdheid om de vermindering van de wederzijdse prestaties te schatten (HR 29 maart 2002, NJ 2002, 270). Bij die schatting maakt de rechtbank gebruik van de volgens [eiseres] wel en niet uitgevoerde werkzaamheden (waarvoor zij verwijst naar het rapport van Architecture
plus) en de volgens [gedaagde] wel en niet uitgevoerde werkzaamheden. Voor zover partijen hierover van mening verschillen, gaat de rechtbank uit van het overzicht van [gedaagde] in de conclusie van antwoord. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.21.
[gedaagde] heeft gemotiveerd toegelicht wat de stand van het werk was, heeft in de conclusie van antwoord per post uiteengezet wat er nog niet was uitgevoerd en heeft daar bedragen aan gekoppeld. Dit is door [eiseres] niet gemotiveerd betwist, anders dan door verwijzing naar het rapport van Architecture
plus. [gedaagde] heeft dit rapport op onderdelen wel gemotiveerd betwist en daarop is door [eiseres] niet inhoudelijk gereageerd. [eiseres] heeft desgevraagd ook niet kunnen toelichten hoe de door Architecture
plusgestelde bedragen tot stand zijn gekomen en waarom die afwijken van de bedragen van [gedaagde] . Alleen voor de post “
aansluiten gevelverlichting en watervoorziening (hemelwaterafvoer)” gaat de rechtbank uit van het overzicht van Architecture
plus, nu [gedaagde] heeft verzuimd bij deze niet uitgevoerde werkzaamheden een bedrag op te nemen en de juistheid van het ter zake door Architecture
plusgenoemde bedrag niet heeft betwist.
4.22.
Een optelsom van de door [gedaagde] zelf genoemde bedragen voor de volgens hem nog uit te voeren werkzaamheden (€ 17.825,- inclusief btw), plus een bedrag van € 750,- te vermeerderen met btw voor de post “
aansluiten gevelverlichting en watervoorziening (hemelwaterafvoer)”, brengt de rechtbank op een totale geschatte waarde van de niet uitgevoerde werkzaamheden van € 18.732,50 inclusief btw. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat de overigens volgens [eiseres] nog uit te voeren werkzaamheden – grotendeels afwerkingswerkzaamheden – een waarde vertegenwoordigen die daar nog bij opgeteld zou moeten worden.
4.23.
Dit betekent dat de aanneemsom van € 130.000,- inclusief btw moet worden verminderd met € 18.732,50, zodat € 111.267,50 inclusief btw resteert. Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat [eiseres] aan [gedaagde] nog een bedrag van (€ 111.267,50 minus € 110.000,- =) € 1.267,50 dient te betalen.
Schadevergoeding
4.24.
Op grond van artikel 6:277 BW is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Dat betekent dat de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding als gevolg van de ontbinding wordt afgewezen; de ontbinding is immers niet gegrond op de tekortkoming van [gedaagde] , maar op die van [eiseres] .
4.25.
Indien en voor zover de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van het niet ontbonden deel van de aannemingsovereenkomst, komt die evenmin voor toewijzing in aanmerking. [eiseres] heeft namelijk onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat de verplichtingen die [gedaagde] volgens haar niet is nagekomen onderdeel waren van de gesloten aannemingsovereenkomst, dat [gedaagde] deze inderdaad niet is nagekomen en/of dat (en welke) schade zij als gevolg daarvan heeft geleden. Zo heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat het realiseren van de afstap onderdeel was van de gewijzigde aannemingsovereenkomst en heeft [eiseres] haar stellingen ter zake niet onderbouwd. Ook heeft [eiseres] – tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] – onvoldoende onderbouwd dat partijen concrete afspraken hebben gemaakt over de bouwtijd en/of wat een redelijke bouwtijd is voor de overeengekomen werkzaamheden en dat deze bouwtijd door toedoen van [gedaagde] is overschreden. Dat geldt ook voor de stelling van [eiseres] dat zij als gevolg van tekortkomingen van [gedaagde] genoodzaakt was een bouwbegeleider in te schakelen.
4.26.
Eventuele schade van [gedaagde] als gevolg van de ontbinding komt, indien deze komt vast te staan, in beginsel wel voor vergoeding in aanmerking nu de ontbinding is gegrond op de tekortkoming van [eiseres] . [gedaagde] stelt dat zijn schade bestaat uit enerzijds gederfde winst over het niet uitgevoerde deel van het werk, en anderzijds uit twee maanden gemiste omzet. [gedaagde] heeft noch het bestaan, noch de omvang van deze schade onderbouwd, terwijl dit door [eiseres] is betwist. [gedaagde] heeft aldus niet aan de op hem rustende stelplicht ter zake voldaan, zodat niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] daadwerkelijk schade heeft geleden en zijn vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen.
Conclusie en proceskosten
4.27.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] in conventie, tot volledige ontbinding en betaling van bedragen ter zake de kosten van voltooiing van het werk en schadevergoeding, worden afgewezen. Dat betekent dat ook de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten worden afgewezen. Van de vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden de gedeeltelijke ontbinding en een bedrag van € 1.267,50 toegewezen. Voor het overige zullen ook de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen.
4.28.
Daarmee worden zowel de vorderingen van [eiseres] , als de vorderingen van [gedaagde] grotendeels afgewezen. Om die reden, en vanwege de samenhang tussen conventie en reconventie, zal de rechtbank de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank in conventie en in reconventie
5.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst voor zover het de niet uitgevoerde werkzaamheden betreft;
5.2.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.267,50;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Speksnijder en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: