ECLI:NL:RBAMS:2021:7178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/13/690223 / HA ZA 20-962
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid tandarts voor waterschade aan antieke meubelen

In deze zaak vorderde Nationale-Nederlanden, de kunst- en antiekverzekeraar van een antiekzaak, schadevergoeding van een tandarts wegens waterschade aan antieke meubelen. De schade was ontstaan door lekkages vanuit de tandartspraktijk op de bovenverdieping. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de tandarts aansprakelijk was voor de schade, omdat hij onvoldoende zorgvuldigheid had betracht in zijn praktijkvoering. De rechtbank stelde vast dat de tandarts op de hoogte was van eerdere vochtproblemen en dat hij had moeten controleren of de afvoerslang van zijn desinfecteermachine correct was aangesloten. De rechtbank wees de vorderingen van Nationale-Nederlanden toe, inclusief schadevergoeding en expertisekosten, en veroordeelde de tandarts in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van professionals in kwetsbare panden en de gevolgen van nalatigheid in het kader van onrechtmatige daad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/690223 / HA ZA 20-962
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. Blok te Veenendaal.
Partijen worden hierna Nationale-Nederlanden en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 september 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 12 mei 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 21 oktober 2021 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Nationale-Nederlanden is de kunst- en antiekverzekeraar van [antiekzaak] (hierna: [antiekzaak] ), de eenmanszaak van de heer [naam] . [antiekzaak] is gevestigd aan het [adres] op de begane grond en de eerste verdieping.
2.2.
Boven [antiekzaak] , op de tweede verdieping van hetzelfde pand, is de tandartspraktijk van [gedaagde] gevestigd (de eenmanszaak [tandartspraktijk] ). De aansprakelijkheidsverzekeraar van [tandartspraktijk] is VvAA.
2.3.
In de nacht van 2 op 3 maart 2017 heeft zich een lekkage voorgedaan in [antiekzaak] , met schade aan antieke meubelen tot gevolg. Het water sijpelde van de tweede verdieping op de antieke meubelen op de eerste verdieping in het winkelgedeelte van [antiekzaak] .
2.4.
Op woensdag 28 juni 2017 is het gipsen sierplafond van [antiekzaak] deels ingestort. Hierdoor is een aantal antieke meubelen beschadigd.
2.5.
Nationale-Nederlanden heeft de schade als gevolg van beide voorvallen aan [antiekzaak] vergoed.
2.6.
Nationale-Nederlanden heeft [gedaagde] bij brief van 13 juli 2017 aansprakelijk gesteld voor de schade die [antiekzaak] heeft geleden als gevolg van de twee incidenten. VvAA heeft de schadeclaim van Nationale-Nederlanden namens [gedaagde] afgewezen.
2.7. Sedgwick Nederland B.V. (hierna: Sedgwick) heeft in opdracht van Nationale-Nederlanden onderzoek verricht naar de aard en omvang van beide schades. Zij heeft naar aanleiding daarvan rapporten opgesteld van 11 juli 2017 (over de eerste schade) en 19 april 2018 (over de tweede schade).
2.8.
Sedgwick heeft in haar rapport van 11 juli 2017 de schade die is opgetreden als gevolg van het voorval in de nacht van 2 op 3 maart 2017 vastgesteld op een bedrag van € 5.500,- exclusief btw. Ten aanzien van de oorzaak van de schade is in het rapport het volgende opgenomen:
“Ten aanzien van de oorzaak vernamen wij dat de bovengelegen tandartsenpraktijk problemen heeft
gehad met de afvoer van een desinfecteermachine. Mogelijk dat een losgeschoten afvoerslang debet
is geweest aan de lekkage. Afvoerwater is langs doorvoeren in de houten vloeren uitgestroomd in de winkel van verzekerde. Het vervuilde water is op de bovengenoemde meubelen terechtgekomen.”
2.9. Sedgwick heeft in haar rapport van 19 april 2018 de schade die is opgetreden als gevolg van het voorval op 28 juni 2017 vastgesteld op een bedrag van € 19.582,50 exclusief btw. Ten aanzien van de oorzaak van de schade is in het rapport het volgende opgenomen:
“Omdat het gipsen plafond over een groot gedeelte was verdwenen, kregen wij zicht op de onderzijde van de houten vloer van de bovengelegen tandartspraktijk (…). Wij constateerden dat de vloer in voornoemde praktijk deels open lag. Hier troffen wij een niet geheel duidelijke installatie aan, die onder meer bestaat uit een rode teil waarop kennelijk afvoerleidingen lozen. Een tweetal hieronder geplaatste emmers en duidelijke watersporen op de onderzijde van de vloerdelen, doen vermoeden dat hier regelmatig sprake is van de uitstroom of overloop van water. Volgens verzekerde wordt de voornoemde installatie gebruikt voor het desinfecteren van tandartsapparatuur.
Wij vermoeden dat de voornoemde installatie ten grondslag ligt aan de recente waterschade in maart 2017 en tevens verband houdt met de onderhavige instorting van het op riet gestucte plafond op 28 juni 2017.
Naar onze mening moet al langere tijd sprake zijn geweest van lekkages en/of het overlopen van de voornoemde teil. Voornoemde uitstroom van water heeft naar alle waarschijnlijkheid de hechting van het op riet gestucte plafond met het onderliggende rachelwerk in de loop der jaren doen verzwakken, met de instorting tot gevolg. Aanwijzingen dat deze situatie al langer het geval is, vormen de oude watersporen op de vloerdelen en de sporen van corrosie op het plafond rondom de plafondlampen (…).
2.10. In opdracht van VvAA heeft DEKRA Experts een expertise verricht naar de oorzaak van de schade die is ontstaan op 28 juni 2017. Naar aanleiding daarvan heeft zij een rapport opgesteld van 9 maart 2018. DEKRA Experts heeft haar bevindingen gebaseerd op de verklaringen van [gedaagde] en geen onderzoek ter plaatse uitgevoerd. In haar rapport staat onder meer het volgende:
“Verklaring verzekerdeDe heer [gedaagde] verklaarde ons het volgende (…).
Naar aanleiding van een melding van mijn onderbuurman de heer [naam] over vochtproblemen in het plafond, zijn door mij acties opgestart om een onderzoek in te stellen. Allereerst is (...) [vastgoedbeheer] bij mij geweest. Samen met hem is gezocht naar een mogelijke oorzaak van het vochtprobleem. Wij hebben niets kunnen vinden.
Aansluitend zijn in opdracht van [vastgoedbeheer] een tweetal loodgieters langs gewest. Gesteld werd dat smeltwater afkomstig van smeltend sneeuw langs de schoorsteenschacht naar beneden is gestroomd. Tevens zijn enige afvoerleidingen geïnspecteerd, maar er is niets bijzonders waargenomen.
Bij nader inzien blijkt de afvoerslang van mijn thermodesinfector in de behandelkamer niet aangesloten te zijn. Deze is de loodgieter vergeten aan te sluiten ten tijde van de recente inspectie. Ik ben hierachter gekomen door een natte vloer nabij deze installatie ten tijde van het eerstvolgende gebruik. De heer [naam] had ook al gemeld dat een waterlekkage was geconstateerd. Dit was achter in de winkel. Na het aansluiten van de afvoerslang is verder ook geen vervolglekschade geconstateerd.
Enige tijd later is het gipsplafond in het vertrek van de heer [naam] naar beneden gekomen en ben ik zelf weer op onderzoek uitgegaan.
Ik constateerde een poreus slangetje ter plaatse van de wateraanvoer van mijn spitoon. Dit is een installatie waarin patiënten kunnen spoelen/spugen na een behandeling.
Na het constateren hiervan heb ik deze installatie afgesloten en sindsdien ook niet meer gebruikt. Door het poreuze slangetje constateerde ik dat delen van de constructie van de vloer nat waren. Dit waren onder andere spaanplaten. Volledigheidshalve kan ik wel melden dat de locatie van de poreuze slang elders is, dan de locatie waar een afvoerslang vergeten was aan te sluiten.
Met betrekking tot de plastic teiltjes die onder mijn behandelunit zijn verwerkt in de vloerconstructie kan ik melden dat deze al een jaar of twintig permanent staan opgesteld om bij het loskoppelen ter vervanging/schoonmaken van een zogenoemde amalgaanscheider het beetje restwater dat daarbij vrijkomt op te vangen en te voorkomen dat dit naar beneden sijpelt. De aanwezigheid van de teiltjes hebben dus niets te maken met het voornoemde probleem. Op basis van hetgeen mij bekend is, is de mogelijke oorzaak van het bezwijken van het plafond dus de gebrekkige poreuze leiding ten behoeve van de wateraanvoer van de spitoon installatie.
Eigen bevindingen
Daar het plafond en de vloerconstructie al hersteld waren ten tijde van onze opdracht, hebben wij de schadelocatie niet bezocht. (...)
(…)
OorzaakOp basis van de ontvangen informatie is het aannemelijk dat als gevolg van een continu lekkende poreuze slang ten behoeve van de wateraanvoer van een spitoon (…) de vloerconstructie en ook de afwerking in het ondergelegen vertrek bestaande uit een op riet gestuct plafond langzaam is volgezogen met water. Het is aannemelijk dat in het verleden ten tijde van de opbouw van het plafond de rieten delen met ijzerdraad zijn vastgezet aan het hierboven aanwezige houten regelwerk. De continue aanvoer van water vanuit dit slangetje is door de constructie geabsorbeerd, waardoor dit niet direct heeft geleid tot een vochtprobleem in de vertrekken van de antiquair. Het vocht heeft echter wel geleid tot een aantasting (corrosie) van het ophangsysteem van het riet. Hierdoor is op 28 juni 2017 het gestucte plafond bezweken in de ruimte die door wederpartij wordt gebruikt voor het uitstallen van zijn antiek.”
2.11.
De schade-expert van Sedgwick heeft in een brief van 28 januari 2020 aan het door Nationale-Nederlanden ingeschakelde advocatenkantoor het volgende geschreven:
“(…) In het geval van de kort daaropvolgende tweede waterschade, waarbij een groot deel van het gestucte plafond op de eerste verdieping naar beneden is gekomen en voor alle duidelijkheid die zich op dezelfde plek voordeed als de eerste waterschade, hadden wij het geluk dat het plafond open kwam te liggen. Zo zeer zelfs dat het mogelijk was om goed zicht te hebben op de vloerdelen van de praktijk van de heer [gedaagde] . Vandaar ook dat wij vanaf de eerste verdieping van onze verzekerde in staat zijn geweest om een foto te maken van de merkwaardige plastic teilconstructie met daaronder een tweetal plastic (verf)emmers. Op de foto is een aantal (afvoer)slangen waarneembaar die in de teil lijken uit te komen. Verder vallen de oude en recente watervlekken op aan de onderzijde van de plankenvloerconstructie. (...) De emmers die de heer [gedaagde] aan weerszijden onder de teil heeft geplaatst, zijn naar wij aannemen bedoeld om lekkages uit de teil en afvoeren op te vangen. Ook hiervan menen wij dat sprake is van een onprofessionele en merkwaardige opstelling en bovendien is het een aanwijzing dat de heer [gedaagde] zich zeer bewust is geweest van de lekkages. (...)”.

3.Het geschil

3.1.
Nationale-Nederlanden vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de in de dagvaarding omschreven incidenten en jegens Nationale-Nederlanden gehouden is de schade te vergoeden;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van € 6.655,00 aan vergoede schade, te vermeerderen met rente vanaf 2 maart 2017;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van € 23.694,83 aan vergoede schade, te vermeerderen met rente vanaf 28 juni 2017;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van expertisekosten van € 2.475,30, te vermeerderen met rente vanaf 11 juli 2017;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van expertisekosten van € 3.019,43, te vermeerderen met rente vanaf 21 februari 2018;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van expertisekosten van € 775,85, te vermeerderen met rente vanaf 19 april 2018;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van expertisekosten van € 2.047,29, te vermeerderen met rente vanaf 15 juli 2019;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van expertisekosten van € 704,83, te vermeerderen met rente vanaf 28 januari 2020;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van de buitengerechtelijke kosten van € 1.168,73, te vermeerderen met rente vanaf 4 september 2020;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met rente;
[gedaagde] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Nationale-Nederlanden legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk is voor de door [antiekzaak] geleden schade. Nationale-Nederlanden stelt daartoe dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht op de antieke meubelen en voorwerpen van [antiekzaak] . Daarnaast stelt Nationale-Nederlanden dat [gedaagde] in strijd met maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen heeft gehandeld, als gevolg waarvan schade is ontstaan aan de antieke meubelen en voorwerpen van [antiekzaak] . De onrechtmatige daad is volgens Nationale-Nederlanden aan [gedaagde] toe te rekenen, omdat sprake is van ernstige voortdurende nalatigheid en daarmee verwijtbaar handelen van [gedaagde] . Nationale-Nederlanden heeft de schade vergoed en is als gevolg daarvan krachtens subrogatie getreden in de rechten van [antiekzaak] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert aan dat Nationale-Nederlanden te beschouwen is als een brandverzekeraar in de zin van de Bedrijfsregeling Brandregres (hierna: BBr) en dat de tussen [naam] en Nationale-Nederlanden gesloten verzekeringsovereenkomst onder het bereik van de BBr valt. De consequentie daarvan is volgens [gedaagde] dat risicoaansprakelijkheden zijn uitgesloten en dat uitsluitend verhaal mogelijk is als sprake is van onzorgvuldig handelen of nalaten van [gedaagde] in de zin van art. 6:162 BW. Nationale-Nederlanden beroept zich echter niet op een risicoaansprakelijkheid, maar op onrechtmatig handelen van [gedaagde] zelf. De vraag of de verzekering onder de BBr valt, hetgeen overigens door Nationale-Nederlanden wordt betwist, behoeft daarom geen bespreking.
4.2.
Nationale-Nederlanden stelt over de oorzaak van de schade het volgende. Zowel het voorval in de nacht van 2 op 3 maart als dat op 28 juni 2017 is veroorzaakt door een ‘teiltjesconstructie’, bestaande uit meerdere emmers en teiltjes in de vloer van [gedaagde] . Een afvoerslang van een van de machines/apparaten die [gedaagde] gebruikte in zijn tandartspraktijk kwam uit op een van die teiltjes. Deze constructie was al geruime tijd aanwezig en veroorzaakte lekkages. [naam] heeft in de jaren voor de incidenten plaatsvonden meerdere malen geklaagd over vochtproblemen op de locatie waar de schade is opgetreden. Om de teiltjes heen vertoonde de vloer waterkringen, waaruit blijkt dat ter plaatse gedurende een langere periode water in het hout is getrokken. Nationale-Nederlanden stelt dat het verwijtbaar is dat [gedaagde] geen maatregelen heeft genomen om waterschade te voorkomen, zeker nu zijn praktijk is gevestigd in een monumentaal pand met een kwetsbare houten vloer. Volgens Nationale-Nederlanden heeft [gedaagde] daarmee onzorgvuldig gehandeld. Nationale-Nederlanden onderbouwt haar stellingen met de rapporten en de brief van de schade-expert van Sedgwick (zie 2.8, 2.9 en 2.11).
4.3.
[gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en betwist de door Nationale-Nederlanden gestelde oorzaak van beide voorvallen. Voor zover [gedaagde] een verwijt zou kunnen worden gemaakt ten aanzien van het plaatsen van een teiltje betwist hij dat hierdoor schade is ontstaan.
4.4.
Over de schade die is opgetreden in de nacht van 2 op 3 maart 2017 stelt [gedaagde] het volgende. Begin 2017 had [naam] gemeld dat sprake was van een vochtplekje in zijn plafond aan de voorzijde van het pand. Omdat [gedaagde] de oorzaak daarvan niet kon vinden, heeft hij eerst [vastgoedbeheer] ingeschakeld en daarna ook nog een loodgieter. De loodgieter gaf te kennen dat de lekkage waarschijnlijk werd veroorzaakt door smeltwater. Bij zijn onderzoek heeft de loodgieter onder meer de amalgaamscheider, de spittoon, de desinfecteermachine en de bijbehorende afvoerslangen geïnspecteerd. Een aantal dagen na het bezoek van de loodgieter ontdekte [gedaagde] vocht op de vloer aan de achterzijde van het pand, bij zijn desinfecteermachine. De loodgieter bleek na zijn onderzoek de afvoerslang van de desinfecteermachine niet te hebben teruggeplaatst, waardoor hieruit water was gaan lekken. Vervolgens heeft [gedaagde] de afvoer weer correct aangesloten en het water verwijderd. [gedaagde] stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor de fout van de loodgieter en ook niet hoefde te voorzien dat de loodgieter de afvoerslang niet goed had teruggeplaatst. Volgens [gedaagde] kan het ontstaan van de schade hem daarom niet worden verweten.
4.5.
[gedaagde] stelt dat de schade die is opgetreden op 28 juni 2017 is veroorzaakt door een poreus slangetje van zijn spittoon, waaruit druppelsgewijs water is gelekt. Volgens [gedaagde] heeft de vloerconstructie zich in de loop der tijd volgezogen met vocht en heeft de ophanging van het op riet gestucte plafond het op een gegeven moment begeven. Hij stelt dat hij hierop niet bedacht had hoeven zijn, aangezien gebreken in dergelijke slangetjes normaliter niet optreden. Ook is het volgens [gedaagde] niet de norm deze slangetjes na een bepaalde periode te vervangen of hieraan onderhoud te plegen.
4.6.
Ten aanzien van de eerste schade wordt als volgt overwogen. Volgens [gedaagde] staan de teiltjes, waarin volgens Nationale-Nederlanden de oorzaak van beide schades is gelegen, aan de voorzijde van het pand. Hij stelt dat in de tandartspraktijk aan de voorzijde van het pand de behandelstoel, spittoon en amalgaamscheider staan en dat één van de teiltjes wordt gebruikt om vocht op te vangen uit de amalgaamscheider. Volgens [gedaagde] is de eerste schade op een geheel andere plaats opgetreden, namelijk aan de achterzijde van het pand, waar zijn desinfecteermachine staat. [gedaagde] stelt dat deze twee locaties zo’n zeven meter van elkaar zijn verwijderd en onderbouwt dit met een plattegrond van zijn tandartspraktijk. Nationale-Nederlanden heeft in het licht van deze betwisting van [gedaagde] geen verklaring gegeven voor de afstand tussen de plaats waar de eerste schade is opgetreden en de plaats van de zogenoemde ‘teiltjesconstructie’. Gelet op deze afstand ligt niet zonder meer voor de hand dat de eerste schade door de teiltjesconstructie is veroorzaakt.
4.7.
Echter, als de schade is ontstaan op de wijze die [gedaagde] stelt, dan geldt alsnog dat hij onvoldoende zorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld. Zijn tandartspraktijk is immers gevestigd in een oud pand met een kwetsbare houten vloer, met daaronder een op riet gestukt plafond. Hij was zich hiervan bewust, aangezien naar zijn zeggen circa 20 jaar geleden al eens schade in de antiekzaak was opgetreden nadat de amalgaamscheider was overstroomd. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat [naam] bij tijd en wijle naar boven kwam om vochtproblemen te melden en dat voorzichtigheid geboden was, aangezien vocht dat werd gemorst op de grond direct door de vloer naar beneden druppelde. Ook was bij [gedaagde] bekend dat zich onder zijn tandartspraktijk een antiekzaak bevond, waarin kostbare antieke goederen stonden. Begin 2017 had [naam] geklaagd over vocht, reden waarom [gedaagde] op zoek was gegaan naar de oorzaak daarvan en [vastgoedbeheer] en de loodgieter had ingeschakeld. In de gegeven omstandigheden had [gedaagde] extra alert moeten zijn. Dit betekent dat [gedaagde] , anders dan hij meent, had moeten opmerken dat de afvoerslang van zijn desinfecteermachine niet was aangesloten. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat de desinfecteermachine na het bezoek van de loodgieter een aantal keer heeft gedraaid en dat daarbij vocht uit de afvoerslang op de grond is gelopen. Van hem had in dit geval mogen worden verwacht dat hij, vóórdat hij de machine na het bezoek van de loodgieter voor het eerst weer gebruikte, controleerde of de loodgieter de afvoerslang wel had teruggeplaatst. Doordat hij dit heeft nagelaten, heeft hij niet de zorgvuldigheid betracht die in de gegeven omstandigheden van hem gevergd mocht worden, mede gezien de kwetsbaarheid van de vloer die hem bekend was.
4.8.
Voor de op 28 juni 2017 ontstane schade geldt dat Nationale-Nederlanden het door haar gestelde scenario voldoende heeft onderbouwd met de rapporten en de brief van de schade-expert van Sedgwick (zie 2.8, 2.9 en 2.11). Weliswaar schetst [gedaagde] daartegenover een ander scenario, namelijk dat sprake was van een poreus slangetje van zijn spittoon dat gedurende langere tijd water heeft gelekt, maar daarmee betwist hij onvoldoende gemotiveerd dat de schade is ontstaan op de wijze die Nationale-Nederlanden stelt. Deze betwisting is niet nader onderbouwd. [gedaagde] werpt verder geen argumenten op die tot de conclusie moeten leiden dat het door Nationale-Nederlanden gestelde scenario onmogelijk of onwaarschijnlijk is. Het rapport van DEKRA Experts legt onvoldoende gewicht in de schaal, aangezien DEKRA Experts geen onderzoek ter plaatse heeft uitgevoerd en haar bevindingen heeft gebaseerd op de verklaringen van [gedaagde] .
4.9.
[gedaagde] betwist dat een afvoerslang uitkwam op een teiltje en dat dit teiltje regelmatig overstroomde. Hij stelt dat slechts één teiltje in gebruik was om een beperkte hoeveelheid vocht op te vangen, die vrijkomt bij het loskoppelen van de amalgaamscheider. Hij onderbouwt dat echter verder niet. Hij legt alleen een foto over van de teiltjes. Daaruit zou volgens hem blijken dat één ervan al lange tijd niet meer werd gebruikt aangezien daarin een dikke laag stof ligt, maar dat is op die foto niet goed te zien. Dat de vochtkringen op de houten vloer zijn veroorzaakt door de waterschade van 20 jaar geleden, zoals door [gedaagde] ter zitting is verklaard, is niet aannemelijk.
4.10.
Bovendien geldt ook hier dat zelfs als de lezing van [gedaagde] juist zou zijn en de oorzaak van de tweede schade een poreus slangetje van zijn spittoon is geweest, hij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Hoewel mogelijk is dat [gedaagde] er niet op bedacht is geweest dat de oorzaak van het door [naam] geconstateerde vocht een poreus slangetje kon zijn en dat ook de door hem ingeschakelde loodgieter dit niet heeft onderkend, had [gedaagde] hierop in de gegeven omstandigheden wel bedacht moeten zijn. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat het betreffende slangetje op de vloer rustte en zichtbaar was. Hij had gelet hierop vrij eenvoudig kunnen en daarmee moeten opmerken dat de buitenkant van het slangetje en de vloer onder de spittoon vochtig waren. In de gegeven omstandigheden – in een kwetsbaar oud pand en na meerdere klachten van [naam] over vochtproblemen – had het op de weg van [gedaagde] gelegen er meer aan te doen om deze schade te voorkomen. Door dit na te laten, heeft hij niet de zorgvuldigheid betracht die in de gegeven omstandigheden van hem gevergd mocht worden.
4.11.
De conclusie van het voorgaande is dat zowel de eerste als de tweede schade is veroorzaakt door een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [naam] , die [gedaagde] kan worden toegerekend. [gedaagde] is dan ook verplicht de door [naam] geleden schade te vergoeden. Nu de verhaalsrechten van [naam] bij wijze van subrogatie zijn overgegaan op Nationale-Nederlanden, is [gedaagde] gehouden de schade te vergoeden aan Nationale-Nederlanden. De door Nationale-Nederlanden gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen.
4.12.
Nationale-Nederlanden onderbouwt de hoogte van de schade met de expertiserapporten van Sedgwick. Sedgwick heeft de eerste schade begroot op € 6.655,- en de tweede op € 19.582,50 exclusief btw. Nationale-Nederlanden vordert betaling van een schadevergoeding van € 6.655,- en van € 23.694,83 inclusief btw. [gedaagde] heeft de omvang van de schade betwist. Hij heeft erop gewezen dat niet vast staat dat de beschadigde meubelen niet hersteld kunnen worden en geen waarde meer hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is de omvang van de schade aan de spullen van [antiekzaak] met de rapporten van Sedgwick echter voldoende onderbouwd. Nu [gedaagde] de hoogte van deze schadebedragen dus onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, worden de gevorderde bedragen toegewezen.
4.13.
Nationale-Nederlanden vordert wettelijke rente over de schadevergoeding met ingang van het moment waarop de schade is ontstaan. [gedaagde] is verplicht wettelijke rente te vergoeden als hij in verzuim is met de nakoming van zijn verbintenis tot betaling van schadevergoeding aan Nationale-Nederlanden. Aangezien de verhaalsrechten van [naam] , waarin Nationale-Nederlanden is gesubrogeerd, voortvloeien uit onrechtmatige daad, is verzuim zonder ingebrekestelling ingetreden op grond van art. 6:83 aanhef en onder b BW. Desalniettemin kan Nationale-Nederlanden slechts aanspraak maken op wettelijke rente vanaf het tijdstip dat zij in de rechten van [naam] is gesubrogeerd (HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6737). Omdat Nationale-Nederlanden niet stelt wanneer dat is gebeurd, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
4.14.
Nationale-Nederlanden vordert expertisekosten op grond van art. 6:96 lid 2 onder b en c BW. De hoogte van de kosten onderbouwt Nationale-Nederlanden met facturen van Sedgwick. [gedaagde] betwist niet dat Nationale-Nederlanden deze kosten heeft gemaakt, maar stelt dat er een wanverhouding bestaat tussen deze kosten en de schade.
4.15.
Voor toewijzing van dergelijke kosten is vereist dat in de gegeven omstandigheden de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. De som van de gevorderde expertisekosten is € 9.022,70 en de verrichte werkzaamheden zien op een geruime periode. Hoewel het inschakelen van Sedgwick om onderzoek te doen naar de oorzaak en omvang van de schade redelijkerwijs noodzakelijk was, is de omvang van de gemaakte kosten niet redelijk. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is onvoldoende duidelijk gemaakt dat al deze kosten nodig zijn geweest ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en in omvang redelijk zijn. Een redelijke omvang van de toewijsbare kosten wordt bepaald op € 6.000,00. Daarom wordt dit bedrag toegewezen.
4.16.
Nationale-Nederlanden vordert wettelijke rente over de expertisekosten vanaf de factuurdata. De reden hiervoor heeft zij echter niet toegelicht. Bovendien geldt ook hier dat Nationale-Nederlanden pas aanspraak kan maken op wettelijke rente vanaf het tijdstip dat zij in de rechten van [naam] is gesubrogeerd en dat niet duidelijk is wanneer dat is gebeurd. Daarom wordt de wettelijke rente over de expertisekosten toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
4.17.
De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten wordt – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II – afgewezen. Nationale-Nederlanden stelt weliswaar dat er kosten zijn gemaakt aangezien haar advocaat verschillende brieven en e-mails heeft verzonden om de vordering buiten rechte voldaan te krijgen, maar specificeert deze kosten verder niet voldoende. De kosten waarvan Nationale-Nederlanden vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling pleegt een vergoeding in te sluiten.
4.18.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.567,38
4.19.
De nakosten worden begroot en toegewezen als na te melden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die is opgetreden als gevolg van het incident in de nacht van 2 op 3 maart 2017 en het incident van 28 juni 2017 in [antiekzaak] en jegens Nationale-Nederlanden gehouden is deze schade te vergoeden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Nationale-Nederlanden van een bedrag van € 6.655,00 (zesduizendzeshonderdvijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Nationale-Nederlanden van een bedrag van € 23.694,83 (drieëntwintigduizend zeshonderdvierennegentig euro en drieëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Nationale-Nederlanden van een bedrag van € 6.000,00 (zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 4 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op heden begroot op € 3.567,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van Nationale-Nederlanden ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker, rechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.