ECLI:NL:RBAMS:2021:7147

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
13-238118-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en verduistering door verdachte in Amsterdam

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 september 2021 in Amsterdam uit een schoolgebouw een Iphone en een Dell laptop heeft gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen medewerkers van de school. Daarnaast heeft hij op dezelfde dag een Apple Macbook uit een woning gestolen en is hij beschuldigd van verduistering van een OV-chipkaart die toebehoorde aan een benadeelde partij. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet voldeed aan de harde criteria voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, omdat een van zijn eerdere veroordelingen niet ten uitvoer was gelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is onderworpen aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-238118-21, 13-072601-21 (TUL) en 13-741105-17 (TUL)
Datum uitspraak: 8 december 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.E. Hok-A-Hin, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, in/uit een schoolgebouw van [naam school] , gelegen aan [adres 2] , een Iphone 8 en/of een Iphone 10 en/of een Dell laptop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 1] en/of [naam school] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] en/of voornoemde [persoon 2] en/of een of meerdere werknemer(s) van voornoemde school, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( nadat voornoemde [persoon 1] , hem, verdachte, probeerde tegen te houden) voornoemde [persoon 1] een of meermalen (met kracht) bij/tegen haar lichaam vast te pakken en/of te duwen en/of te trekken en/of
- ( nadat voornoemde [persoon 2] hem, verdachte, probeerde tegen te houden) een of meermalen (met kracht) de (linker) hand en/of (linker)duim van voornoemde [persoon 2] los/rond te draaien en/of
- een of meermalen (met kracht) zich los te trekken uit de greep van een of meer andere
werknemer(s) van voornoemde school.
Feit 2
hij op of omstreeks 3 september 2021 te [plaats] , althans in Nederland, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3] , een Apple Macbook type Air 13 inch laptop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.
Feit 3 primair
hij op of omstreeks 31 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 4] , een tas met inhoud, te weten een Samsung A20E en/of een OV-chipkaart en/of een [bank] bankpas en/of een stadspas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.
Subsidiair
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een OV-chipkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder of houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, een OV-chipkaart, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Feit 4
hij op of omstreeks 20 mei 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, in/uit een schoolgebouw, gelegen aan de [adres 5] , een Samsung S10 telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 5
hij op of omstreeks 15 augustus 2021 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in/uit een woning, gelegen aan [adres 6] , een Samsung Galaxy A40 smartphone en/of een Lenovo Ideapad [typenummer] kb en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte de onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar pleitaantekeningen, dat het ten laste gelegde geweld tegen aangever [persoon 2] , het draaien van de hand en duim, stellig wordt ontkend door de verdachte en niet kan worden bewezen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 kan de ten laste gelegde braak en verbreking niet worden bewezen, nu de verdachte de laptop door het openstaande raam van de woning heeft weggenomen is er sprake van insluiping. Ten aanzien van feit 3 dient de verdachte van zowel het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Verdachte heeft de onder hem aangetroffen OV-chipkaart kort in zijn bezit gehad, was nog niet in de gelegenheid geweest om de pas naar de afdeling gevonden voorwerpen van de gemeente te brengen en heeft deze pas niet gebruikt als vervoersbewijs. Ten aanzien van de feiten 4 en 5 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank overweegt over het bewijsverweer van de raadsvrouw als volgt. De verdachte is op 3 september 2021 na het plegen van de diefstal uit een klaslokaal op heterdaad betrapt en vastgepakt door medewerkers van de school. Verdachte heeft dit feit bij de politie bekend. Hij heeft geprobeerd zich los te rukken, omdat hij niet door de politie wilde worden aangehouden. Aangeefster [persoon 2] heeft verklaard dat de verdachte zich probeerde los te maken door haar linkerhand los te draaien en door haar duim meerdere malen rond te draaien. [persoon 2] is diezelfde dag bij de huisartsenpost geweest, waar onder meer is vastgesteld dat er aan de linkerhand sprake is van drukpijn rond het duimgewricht en strekken pijnlijk is. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niemand pijn wilde doen, maar zich van die vrouw ( [persoon 2] ) heeft losgetrokken met het doel om weg te komen. Gelet op deze geweldshandeling is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw niet kan slagen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Feit 3
De rechtbank acht net als de officier van de justitie en de raadsvrouw de primair ten laste gelegde woninginbraak op 31 augustus niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde verduistering stelt de rechtbank vast dat bij de inbraak op 31 augustus 2021 onder meer de OV-chipkaart van aangeefster [benadeelde partij 2] is weggenomen. Deze OV-chipkaart is op 3 september 2021 omstreeks 15.15 uur, kort na de diefstal uit het klaslokaal van de school gelegen aan [adres 2] (feit 1), bij een fouillering in de jaszak van de verdachte aangetroffen en blijkens een door aangeefster [benadeelde partij 2] overgelegde OV-reishistorie van haar chipkaart op 3 september 2021 om 13.52 uur voor het laatst gebruikt bij Metrostation [naam station 1] . De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen reden om aan te nemen dat deze reishistorie niet bij de kaart van aangeefster [benadeelde partij 2] hoort. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de OV-chipkaart net een dag had en dat deze kaart op straat lag. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij de OV-chipkaart vlak voor zijn aanhouding heeft gevonden op het station. Hij heeft geprobeerd of de kaart het nog deed, maar hij heeft deze niet gebruikt. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de OV-chipkaart een paar uur voordat hij werd aangehouden heeft gevonden op metrostation [naam station 2] en dat hij niet met deze kaart heeft gereisd.
Voor een bewezenverklaring van verduistering is het van belang dat de verdachte de OV-chipkaart zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daarvan is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester is gaan beschikken over een goed dat aan een ander toebehoort.
De rechtbank vindt op zich het enkele feit dat verdachte de OV-chipkaart korte tijd onder zich heeft gehouden onvoldoende om verduistering aan te kunnen nemen. Gelet echter op de omstandigheid dat de OV-chipkaart kort voor de aanhouding van de verdachte is gebruikt, en dat verdachte precies in die tijd van [plaats] (feit 2) naar [naam station 1] (feit 1) is gegaan, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de OV-chipkaart. De rechtbank acht de verduistering daarom bewezen.
3.3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 3 september 2021 te Amsterdam, uit een schoolgebouw van [naam school] , gelegen aan [adres 2] , een Iphone 8, een Iphone 10 en een Dell laptop, die aan [persoon 1] en/of [naam school] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] en werknemers van voornoemde school, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- nadat voornoemde [persoon 1] , hem, verdachte, probeerde tegen te houden, voornoemde [persoon 1] tegen haar lichaam te duwen en te trekken en
- nadat voornoemde [persoon 2] hem, verdachte, probeerde tegen te houden, de hand en linkerduim van voornoemde [persoon 2] los/rond te draaien en
- zich los te trekken uit de greep van andere werknemers van voornoemde school.
Feit 2
op 3 september 2021 te [plaats] , uit een woning gelegen aan de [adres 3] , een Apple Macbook type Air 13 inch laptop, die aan [persoon 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 3 subsidiair
op of omstreeks 3 september 2021 te Amsterdam, opzettelijk een OV-chipkaart, toebehorende aan [benadeelde partij 2] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Feit 4
op 20 mei 2021 te Amsterdam uit een schoolgebouw, gelegen aan [adres 5] , een Samsung S10 telefoon, die aan [persoon 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 5
op 15 augustus 2021 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, uit een woning gelegen aan [adres 6] , een Samsung Galaxy A40 smartphone, een Lenovo Ideapad [typenummer] kb en een portemonnee met inhoud, die aan [benadeelde partij] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Op 11 november 2021 heeft de reclassering het bericht ontvangen dat de verdachte op 18 november 2021 kan worden opgenomen bij [naam behandelcentrum 1] . De raadkamer van de rechtbank heeft op 15 november 2021, na een daartoe strekkend verzoek van de raadsvrouw van verdachte, de voorlopige hechtenis geschorst met ingang van het moment dat verdachte op 18 november 2021 kan worden opgenomen in [naam behandelcentrum 2] , waar [naam kliniek] van [naam behandelcentrum 1] is gehuisvest. De officier van justitie heeft op 17 november 2021 aan de rechtbank en de verdediging te kennen gegeven dat zij voornemens is om op de zitting een deels voorwaardelijke gevangenisstraf of een voorwaardelijke ISD-maatregel te eisen, met oplegging van de voorwaarden dat verdachte meewerkt aan het klinische traject.
7.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria en deze eis past in het advies van de reclassering. Verdachte moet stoppen met het plegen van strafbare feiten en zich houden aan de door de reclassering gestelde bijzondere voorwaarden. Ook na oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel kan de rechtbank de verdachte nog een kans geven als hij een keer de fout ingaat.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om gelet op het advies van de reclassering een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan het voorarrest, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdachte is gemotiveerd en de reclassering ziet voldoende lichtpuntjes om met hem verder te gaan. Dan is het opleggen van een voorwaardelijk ISD-maatregel niet de juiste oplossing. De ISD-maatregel is een ultimum remedium en verdachte voldoet nog niet aan de zachte criteria. Een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de voorkeur van de reclassering.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Criteria voorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat een passende strafoplegging is. Een voorwaardelijke ISD-maatregel of een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een flinke stok achter de deur. De officier van justitie en de verdediging stellen allebei dat de verdachte op dit moment in een voor hem geschikte kliniek verblijft alwaar hij wordt behandeld voor onder meer zijn verslavingsproblematiek.
De rechtbank kan een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen als aan de harde criteria is voldaan zoals genoemd in artikel 38m lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ingevolge artikel 38m lid 1 onder 2º Sr is onder meer vereist dat een strafbaar feit is begaan nadat van drie veroordelingen de straffen en maatregelen geheel ten uitvoer zijn gelegd. Deze eis van gehele tenuitvoerlegging van drie veroordelingen strekt zich naar het oordeel van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:2028) ook uit tot het voorwaardelijke gedeelte van een gedeeltelijk voorwaardelijke opgelegde straf.
In de onderhavige zaak blijven in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten volgens de officier van justitie drie onherroepelijke veroordelingen over die geheel zijn ten uitvoer gelegd. De rechtbank stelt vast dat een van deze veroordelingen, de zaak met parketnummer 13-746009-16, de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden niet is ten uitvoer gelegd. Dat betekent dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarde van artikel 38m lid 1 onder 2º Sr en dat het opleggen van een voorwaardelijk ISD-maatregel niet tot de mogelijkheden behoort.
7.4.2.
De strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal in een school, gevolgd van geweld tegen meerdere personen, diefstal uit een school en twee diefstallen uit een woning, met als buit telkens smartphones en/of laptops en eenmaal een portemonnee met inhoud, en een verduistering van een OV-chipkaart. Diefstallen uit scholen en woningen zijn ergerlijke feiten, waarbij verdachte zich totaal niet heeft bekommerd over de gevolgen, immers heeft hij met zijn gedrag getoond dat hij totaal geen respect heeft voor eigendommen van anderen. De slachtoffers van deze vermogensdelicten hebben door deze gedragingen van de verdachte schade, hinder en ongemak ervaren. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Verdachte heeft zich laten leiden door eigen financieel gewin om in zijn verslaving te kunnen voorzien.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 20 oktober 2021 blijkt dat hij vele malen eerder is veroordeeld voor het plegen van met name vermogensdelicten
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door mevrouw [naam 1] opgestelde reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 18 november 2021. De verdachte heeft verschillende trajecten en behandelingen gevolgd zonder enig merkbaar resultaat op het delictgedrag. Ook na hulpverlening binnen een ISD-maatregel en een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden bleef hij terugvallen in middelengebruik en delictgedrag. De reclassering adviseert een langdurig traject, inclusief behandeling en langdurige begeleiding op het gebied van wonen en werken om hem nog een kans te geven op een recidivevrij leven. In de aanloop naar de inhoudelijke behandeling heeft de verdachte de voor- en nadelen van een dergelijk traject binnen een regulier toezichtkader en een traject binnen een mogelijke ISD-maatregel tegen elkaar kunnen afwegen, waarna hij op 18 november 2021 is geschorst onder voorwaarden en is gestart met een langdurige klinische behandeling. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Zonder een langdurig traject waarbij de verdachte uiteindelijk begeleid woont en werkt en gemotiveerd is om abstinent te blijven van harddrugsgebruik, zal het risico op recidive hoog blijven.
Ter terechtzitting van 24 november 2021 heeft mevrouw [naam 1] , gehoord als deskundige, haar advies bevestigd en toegelicht dat zowel een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden als een voorwaardelijke ISD-maatregel voor- en nadelen heeft in het geval van verdachte. Zij heeft benadrukt dat het cocaïnegebruik van verdachte een groot probleem is. Na de behandeling in de kliniek waar verdachte op dit moment verblijft, zal hij terugkomen naar Amsterdam en zal hij in een goede structuur moeten functioneren zonder cocaïne te gebruiken. Een risico op herhaling kan niet worden uitgesloten en daarom is er een flinke stok achter de deur nodig, zodat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies en de toelichting van de deskundige ter zitting voldoende voorgelicht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 20 mei 2021 tot en met 3 september 2021 veelvuldig de fout is ingegaan door het plegen van diefstallen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij 51 jaar is en ook een geweten heeft. Het cocaïnegebruik is niet zijn enige probleem. Hij wil dan ook deze kans in de kliniek pakken en vindt daarom dat hij schoon schip moet maken. Verdachte heeft de onder 1, 2, 4 en 5 ten gelaste gelegde feiten ter zitting bekend. Verdachte heeft een goed contact met mevrouw [naam 1] . Zij is streng maar rechtvaardig. Verdachte is bereid om zich aan de voorwaarden van de reclassering te houden.
Alles afwegende, en ook gelet op de landelijke oriëntatiepunten en de straffen die doorgaans voor soortgelijke vermogensdelicten worden opgelegd, zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opleggen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Verdachte is op 18 november jl. gestart met een langdurige klinische behandeling en om hem te motiveren zich aan de gestelde voorwaarden te houden, te stoppen met het cocaïnegebruik en op het rechte pad te blijven, is het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaar de zogeheten stok achter de deur.
Tenslotte overweegt de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat, nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, hij niet in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet. De regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, is niet aan de orde.
7.4.3.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.095,39 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu de dagwaarde van een deel van deze schade, te weten € 359,80 (laptop + hoes, telefoon + hoes) inmiddels is vergoed door de verzekeringsmaatschappij [naam 2] , resteert een bedrag van € 735,49. De benadeelde partij heeft geen vergoeding ontvangen voor vervanging van de OV-chipkaart € 11,00 en een nieuwe [bank] -betaalpas € 4,50.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, voor een bedrag van € 15,50 (OV-chipkaart en [bank] -betaalpas) met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering nu de dagwaarde van deze schadeposten is vergoed door de verzekering.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3.3.2 bewezen verklaarde feit 5 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 15,50 voor vervanging van de OV-chipkaart en een nieuwe [bank] -betaalpas, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 15 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde schade voor de laptop + hoes en de telefoon + hoes, overweegt de rechtbank dat de dagwaarde van deze schadeposten door de verzekeraar is geschat op een bedrag van € 359,80 en dat de verzekeraar dit bedrag heeft uitgekeerd aan de benadeelde partij. Dat betekent dat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de gevorderde schade niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3.3.2 bewezen geachte feit 5 is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 15,50, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 15 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 260,27 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering voor zover die ziet op de pinpas, telefoon en tas, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte deze heeft weggenomen. De schadeposten OV-chipkaart € 11,00 en gemaakte reiskosten € 9,79 kunnen worden toegewezen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor de post reiskosten nu niet duidelijk is of deze reiskosten horen bij de weggenomen OV-chipkaart. Een nader onderzoek naar deze post zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 3.3.2 subsidiair bewezen verklaarde feit 3. Ten aanzien van de reiskosten kan de rechtbank, ondanks de bewezenverklaring van de verduistering van de OV-chipkaart, niet vaststellen dat die (deels) daadwerkelijk door verdachte zijn gemaakt.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
7.4.4.
Vorderingen TUL
Bij de stukken bevindt zich de op 1 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-072601-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 maart 2021 van de politierechter in de rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verder bevindt zich bij de stukken de op 1 november 2021 gedateerde vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-741105-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 mei 2017 van de politierechter in de rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 75 uren voorwaardelijk, subsidiair 38 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren (einde proeftijd is blijkens strafblad: 30 oktober 2021). Volgens de vordering is bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 10 maart 2021, de tenuitvoerlegging van een gedeelte van deze voorwaardelijke taakstraf gelast, te weten: 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Dat betekent dat een voorwaardelijke taakstraf van 35 uren resteert, subsidiair 18 dagen vervangende hechtenis.
Ook bevindt zich bij de stukken telkens een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan de verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft met betrekking tot beide vorderingen TUL aangevoerd dat de proeftijd kan worden verlengd. Ten aanzien van de vordering TUL met parketnummer 13-7411015-17 heeft zij opgemerkt dat sinds de inwerkingtreding van de wet USB (Wet tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) op 1 januari 2020 het Openbaar Ministerie ook een vordering TUL kan indienen als de proeftijd is verstreken.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie om de proeftijd van de vorderingen TUL te verlengen, voor zover de proeftijd niet reeds verstreken is.
Ten aanzien van de vordering TUL met parketnummer 13-741105-17 overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de voor 1 januari 2020 geldende regeling ex artikel 14g lid 5 Sr moest de officier van justitie een vordering TUL indienen binnen drie maanden na het einde van de proeftijd. De rechtbank stelt vast dat de proeftijd tot 30 oktober 2021 liep en dat de vordering TUL op 1 november 2021 is ingediend. Sinds 1 januari 2020 is artikel 6:6:21 Sv van toepassing. In dit artikel is niet geregeld binnen welke termijn een vordering TUL moet worden ingediend. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet aanleiding, mede gelet op het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, om de proeftijd in de zaak met parketnummer 13-072601-21 te verlengen met 1 jaar. Nu de proeftijd in de zaak met parketnummer 13-741105-17 op 30 oktober 2021 is verlopen en er in die zaak zodoende geen sprake meer is van een lopende proeftijd, is er geen mogelijkheid om ook in die zaak de proeftijd te verlengen. De vordering TUL zal in de zaak met parketnummer 13-741105-17 worden afgewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Feit 2, 4 en 5
Telkens: diefstal.
Feit 3 subsidiair
Verduistering.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak.
Opname in een zorginstelling
Betrokkene is sinds 18 november 2021 opgenomen in behandelcentrum [verblijfplaats] . Deze opname duurt een jaar of zoveel korter als de behandelaar en reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Betrokkene laat zich na afloop van de klinische behandeling ambulant behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Betrokkene verblijft, na afloop van de klinische behandeling, in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod
Betrokkene gebruikt geen cocaïne en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Dagbesteding
Na afronding van de klinische behandeling en uitstroom naar een begeleide woonsetting, start
betrokkene met minimaal twee dagen per week dagbesteding en/of werk.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 5)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 15,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 15 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 15,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 15 augustus 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 3)
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vorderingen TUL
De rechtbank verlengt de bij vonnis van 25 maart 2021 (13-0726012-21) bepaalde proeftijd met 1 jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-741105-17 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2021.