In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Rotterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 20 april 2021 aan de eiser was opgelegd, omdat hij op 3 april 2021 parkeerde zonder parkeergeld te betalen. Echter, na het indienen van bezwaar, heeft de heffingsambtenaar op 18 mei 2021 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, omdat bleek dat de eiser wel degelijk voldoende parkeergeld had betaald, maar zich per abuis in de verkeerde zone had aangemeld.
De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding had moeten toekennen in bezwaar, gezien de onrechtmatigheid die aan de heffingsambtenaar te wijten was. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat de aanslag het gevolg was van een fout van de eiser, die zich in de verkeerde zone had aangemeld.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de aanslag over informatie beschikte die had kunnen aantonen dat de eiser zijn parkeergeld had voldaan. De rechtbank concludeerde dat het onzorgvuldig was om deze informatie niet te raadplegen voordat de aanslag werd opgelegd. Hierdoor was er sprake van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak voor zover het de proceskostenvergoeding betrof, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, die in totaal € 506,50 bedroegen, evenals het griffierecht van € 49,-.