ECLI:NL:RBAMS:2021:7052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/2798
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Rotterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 20 april 2021 aan de eiser was opgelegd, omdat hij op 3 april 2021 parkeerde zonder parkeergeld te betalen. Echter, na het indienen van bezwaar, heeft de heffingsambtenaar op 18 mei 2021 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, omdat bleek dat de eiser wel degelijk voldoende parkeergeld had betaald, maar zich per abuis in de verkeerde zone had aangemeld.

De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding had moeten toekennen in bezwaar, gezien de onrechtmatigheid die aan de heffingsambtenaar te wijten was. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat de aanslag het gevolg was van een fout van de eiser, die zich in de verkeerde zone had aangemeld.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de aanslag over informatie beschikte die had kunnen aantonen dat de eiser zijn parkeergeld had voldaan. De rechtbank concludeerde dat het onzorgvuldig was om deze informatie niet te raadplegen voordat de aanslag werd opgelegd. Hierdoor was er sprake van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak voor zover het de proceskostenvergoeding betrof, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, die in totaal € 506,50 bedroegen, evenals het griffierecht van € 49,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Lagas),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

Op 20 april 2021 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met een uitspraak op bezwaar van 18 mei 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
[eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. [eiser] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De heffingsambtenaar heeft aan [eiser] een naheffingsaanslag opgelegd, omdat [eiser] op 3 april 2021 parkeerde zonder parkeergeld te betalen. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd, omdat gebleken was dat [eiser] toch voldoende parkeergeld had betaald. De heffingsambtenaar had dit eerst niet gezien, omdat [eiser] zich in de verkeerde zone had aangemeld. De heffingsambtenaar zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.
2. In beroep voert [eiser] aan dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding had moeten toekennen in bezwaar, omdat de naheffingsaanslag is opgelegd vanwege een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Als de heffingsambtenaar namelijk zorgvuldiger te werk was gegaan, had de heffingsambtenaar al vóór het opleggen van de aanslag gezien dat [eiser] wel parkeergeld – en ook voldoende parkeergeld – had betaald, maar dat [eiser] zich alleen per abuis aangemeld had in een andere zone.
3. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De aanslag is namelijk het gevolg van een fout van [eiser] . Hij meldde zich immers in de verkeerde zone aan.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven dat de gemeente in de periode tussen de controle, te weten 3 april 2021, en het opleggen van de naheffingsaanslag, te weten 20 april 2021, in het systeem had kunnen zien dat [eiser] in een andere zone wel betaald had. Omdat de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de aanslag over informatie beschikte of redelijkerwijs kon beschikken waaruit volgt dat [eiser] op het moment van de controle parkeerbelasting had voldaan, was het onzorgvuldig om dit niet te raadplegen alvorens de aanslag op te leggen. Het raadplegen van het systeem is ook niet zo tijdsintensief, dat dit niet van de heffingsambtenaar mag worden verwacht. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.
5. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak voor zover het de beslissing op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar betreft en bepaalt dat de rechtsgevolgen voor het overige in stand blijven.
6. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld.
7. Voor de bezwaarfase worden de kosten vastgesteld op een bedrag van € 132,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265,- en een wegingsfactor 0,5). Door toepassing van een wegingsfactor 0,5 wordt aangesloten bij de lijn die de gerechtshoven met elkaar hebben afgesproken. [1]
8. Voor de beroepsfase worden de kosten vastgesteld op een bedrag van € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De reden dat in de beroepsfase van een lagere dan de gemiddelde wegingsfactor wordt uitgegaan is dat het beroep uitsluitend gericht is tegen de proceskostenveroordeling in bezwaar.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarbij de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet zijn toegekend;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 506,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Vgl. gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307 en gerechtshof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131.